Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam] van de politie Oost Nederland, districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [naam] , gesloten op 6 januari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
Rb. Gelderland, 16-07-2020, nr. 05.232075.19
ECLI:NL:RBGEL:2020:3547
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
16-07-2020
- Zaaknummer
05.232075.19
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2020:3547, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 16‑07‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 16‑07‑2020
Inhoudsindicatie
gevangenisstraf voor poging doodslag
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05.232075.19
Datum uitspraak : 16 juli 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ),
thans gedetineerd te [detentieadres] .
Raadsvrouw: mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 2 juli 2020.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een toegewezen nadere vordering omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk, van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen,
in ieder geval éénmaal, (met kracht) met gebalde vuist(en) en/of vlakke hand(en) in/op
zijn gezicht en/of hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2019 te Arnhem, in elk geval Nederland,
aan [slachtoffer] , opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten
- zwellingen met bloeduitstorting rond de linker oogkas en/of het bovenste ooglid en/of het onderste ooglid en/of
- zwellingen op het linker voorhoofd en/of
- bloeduitstortingen in/achter het linker oog en/of
- een breuk in/ van de linker oogkas (met inklemming van vetweefsel) en/of
- een breuk van de bijholte (nabij de overgang van de linker neusholte) en/of
- een scheurverwonding ter hoogte van de linker wenkbrauw en/of
- ( een) beperking(en) in het functioneren van een oogspier en/of
- een hersenschudding
heeft toegebracht, door die [slachtoffer] meermalen,
in ieder geval éénmaal (met kracht) met gebalde vuist(en) en/of vlakke hand(en) in/op zijn gezicht en/of hoofd te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 september 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen,
in ieder geval éénmaal, (met kracht) met gebalde vuist(en) en/of vlakke hand(en) in/op zijn gezicht en/of hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit: poging doodslag. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de dood kon intreden door elf maal hard tegen het hoofd van het slachtoffer te slaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat ten aanzien van de poging doodslag geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood of zware mishandeling is geweest.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Geweldshandelingen
Op 26 september 2019 loopt verdachte samen met zijn vrienden [getuige] (verder: getuige [getuige] ) en [getuige] (verder: getuige [getuige] ) vanaf de [naam] bij het Centraal Station naar de school van [getuige] aan de [adres] .2.
Aangever [slachtoffer] (verder: aangever) is samen met zijn vriend [getuige] (verder: getuige [getuige] ). Ze treffen verdachte voor de eerste keer bij de [naam] .3.Aangever en getuige [getuige] volgen verdachte en getuigen [getuige] en [getuige] tot bij de school.4.
Bij de school geeft aangever verdachte als eerste een duw. Verdachte slaat aangever daarop twee keer. Verdachte belandt samen met aangever op de grond.5.Terwijl aangever op de grond ligt, slaat verdachte meerdere malen met zijn vuisten in het gezicht/tegen het hoofd van aangever.6.Uit de camerabeelden blijkt dat dit 11 vuistslagen zijn geweest.7.
Getuige [getuige] zag dat het gezicht van aangever er heftig uit zag en dat hij niet goed meer kon ademen. Hij hapte naar lucht en zwaaide met zijn armen. Aangever lag volgens de getuige [getuige] bijna dood op de grond.8.
Letsel aangever [slachtoffer]
Uit de letselrapportage van GGD Gelderland Midden blijkt dat aangever hersenletsel en een gebroken oogkas onder het linkeroog en verder aangezichtsletsel heeft opgelopen. Achter het oog zit een bloeduitstorting met rek op de oogzenuw en uitstulping van weefsel door de breuk in de oogkas. Verwacht wordt dat er blijvende schade zal zijn.9.
Uit de letselverklaring10.blijkt het volgende:
“Het is zeer aannemelijk dat betrokkene tijdens het incident één of meerdere malen het bewustzijn heeft verloren. De bewegingen van het onderlichaam van betrokkene lijken onwillekeurig, dus buiten de wil van betrokkene om te geschieden. Het lichaam reageert, zonder dat betrokkene zich hiervan bewust is en zonder bewuste bewegingen te maken, met schokkende bewegingen, waarbij het mogelijk is dat naast aansturing vanuit de hersenen ook aansturing vanuit het ruggenmerg heeft plaats gevonden. Met name de aansturing vanuit het ruggenmerg verklaart de schokkende beweging van het onderlichaam. Het is hierbij zeer aannemelijk dat betrokkene één tot meerdere malen kortdurend in zeer diepe coma is geweest en er geen aansturing vanuit de hersenen meer heeft plaatsgevonden. (...) Het meerdere malen buiten bewustzijn raken is in potentie wel dodelijk aangezien er dan geen controle meer is op het behouden van een vrije ademweg en het correct ventileren van de luchtwegen. Dit resulteert in een verminderde zuurstofopname en verminderde kooldioxide uitademing. Het kooldioxide zal zich opstapelen in het bloed en een diep comateuze situatie veroorzaken met uiteindelijk de dood tot gevolg. (...)11.De rechtbank komt op basis van de rapportage van de forensisch deskundige, waarvan zij de conclusies overneemt en tot de hare maakt, tot het oordeel dat het geweld dat verdachte heeft toegebracht, en het daardoor ontstane letsel, in potentie dodelijk is geweest voor de aangever.
Kwalificatie van het geweld
De rechtbank staat voor de vraag gesteld of de door verdachte gepleegde handelingen aan te merken zijn als een poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen en wat op de terechtzitting naar voren is gebracht niet bewezen kan worden dat verdachte het volle opzet had op de dood van aangever.
De vraag is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever.
Daarvan is sprake als kan worden vastgesteld dat de kans op de dood van het slachtoffer door het handelen van de verdachte aanmerkelijk was en de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt in dat kader dat het hoofd bij uitstek een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam betreft. Het slaan tegen of op het hoofd met blote handen of vuisten zal niet altijd een zodanig schedel- of hersenletsel opleveren dat het gevolg daarvan dodelijk is. Of in een concreet geval sprake is van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van dodelijk letsel, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hierbij spelen de kracht waarmee en de wijze waarop is geslagen een rol, alsmede de hoeveelheid klappen die zijn gegeven.
De rechtbank acht gelet op de aangehaalde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte elf maal met gebalde vuist op het hoofd/in het gezicht van aangever heeft geslagen, terwijl aangever met zijn hoofd op de stoep, zijnde een harde ondergrond, lag. Hij heeft hierdoor onder meer een gebroken oogkas en een hersenschudding opgelopen.
Aannemelijk is dat de bewegingen die aangever na een aantal vuistslagen met zijn onderlichaam maakte, het gevolg waren van een kortdurende diepe coma.
Zoals hiervoor al geconcludeerd is de rechtbank van oordeel dat de wijze waarop en de mate waarin verdachte op het hoofd/in het gezicht van aangever heeft geslagen en is blijven slaan, terwijl aangever met zijn hoofd op de grond lag en zijn hoofd niet heeft kunnen beschermen, waardoor hij één of meermalen in een kortdurende coma is geweest, dodelijk had kunnen aflopen. De rechtbank stelt vast dat naar algemene ervaringsregels, de kans op een dodelijke afloop in gevallen waarin met meerdere harde vuistslagen van korte afstand in een gezicht wordt geslagen terwijl het hoofd zich op een harde ondergrond bevindt, aanmerkelijk is. De rechtbank is daarom van oordeel dat door het handelen van verdachte de kans op het overlijden van aangever aanmerkelijk was.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte (elf maal met gebalde vuist op het hoofd/in het gezicht van aangever slaan, terwijl aangever met zijn hoofd op de grond lag) naar de uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt moeten worden als zozeer gericht op de dood van aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Verdachte had, als normaal denkend mens, moeten kunnen voorzien dat zijn handelen de dood van het slachtoffer tot gevolg had kunnen hebben. De rechtbank is – anders dan de verdediging – van oordeel dat op dit punt niet is gebleken van contra-indicaties.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever en acht daarmee het primair tenlastegelegde, poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen.
3. Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 26 september 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk, van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen,
in ieder geval éénmaal, (met kracht) met gebalde vuist(en) en/of vlakke hand(en) in/op
zijn gezicht en/of hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Primair
“Poging tot doodslag”
5. De strafbaarheid van de het feit
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte heeft gehandeld vanuit een noodweer(exces)-situatie, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft in dit verband aangevoerd dat verdachte is gevolgd, geprovoceerd en bedreigd met een mes. Op het moment dat aangever een mes toonde en hij verdachte een duw heeft gegeven, heeft verdachte aangever geslagen omdat verdachte zich verdedigde tegen een feitelijke aanranding van zijn lijf.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het beroep op noodweer(exces) moet worden verworpen, omdat niet vaststaat dat aangever vlak voor de verweten gedragingen een mes aan verdachte heeft getoond. Verder had verdachte zich kunnen onttrekken aan de situatie op het moment dat aangever viel door de twee klappen die verdachte hem had gegeven.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer in de eerste plaats vast moet komen te staan dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, dan wel van een onmiddellijke dreiging daartoe. Vervolgens dient zo nodig nog beoordeeld te worden of het noodzakelijk was dat verdachte zich verdedigde, of de wijze van verdediging geboden was en of en in hoeverre sprake was van eigen schuld aan de kant van verdachte.
De rechtbank acht de door verdachte gestelde feiten over het gebruik van het mes door aangever niet aannemelijk geworden. Weliswaar verklaren getuige [getuige] (verklaring afgelegd ter terechtzitting van 2 juli 2020) en verdachte (p. 260 en verklaring ter terechtzitting van 2 juli 2020) dat zij vlak voor het incident een mes hebben gezien in de hand van aangever; anderzijds heeft verdachte over de duw die hij van aangever voor de school kreeg ter zitting verklaard dat aangever hem die duw met twee handen gaf, zonder een mes in zijn handen. De rechtbank leidt hieruit af dat aangever op het moment dat hij verdachte een duw gaf géén mes in zijn hand had. Daar komt nog bij dat ook op de camerabeelden geen mes te zien is. Van een aanval met een mes als door verdachte gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet gebleken en daarmee evenmin van een noodweer-situatie.
Voor zover de verdediging heeft bedoeld te stellen dat ook zonder mes sprake was van een noodweersituatie, is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden geen beroep op noodweer rechtvaardigen, alleen al omdat verdachte had kunnen wegvluchten nadat aangever op de grond was gevallen.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Het feit is strafbaar.
6. De strafbaarheid van verdachte
Nu niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie, behoeft het gedane beroep op noodweerexces, geen verdere bespreking en wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
Ook voor het overige is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
7. Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis, met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, contactverbod met aangever [slachtoffer] , ambulante behandeling voor agressieregulatie, begeleiding door Nabijzorg en begeleid wonen. De officier van justitie eist de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft rekening gehouden met het feit dat verdachte als een first offender moet worden aangemerkt. Daarnaast houdt ze rekening met de ernst van het geweld. Gelet op de rapportage van de psycholoog moet verdachte verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Ook houdt de officier van justitie rekening met het feit dat sprake was van een langdurig conflict en dat aangever de confrontatie met verdachte heeft opgezocht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de rapportage van de psycholoog waarin geadviseerd wordt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Verdachte heeft baat bij begeleiding en daarom verzoekt de raadsvrouw oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering bij oplegging van een voorwaardelijk strafdeel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 23 april 2020;
- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd 2 januari 2020 met een aanvullende rapport, gedateerd 30 juni 2020;
- een rapport van [naam] , GZ-psycholoog, gedateerd 1 april 2019.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangever meermalen met gebalde vuist hard in zijn gezicht/tegen zijn hoofd te slaan terwijl aangever op de grond lag.
Het slachtoffer heeft daardoor ernstig letsel opgelopen en mag van geluk spreken dat hij niet dodelijk is verwond. Als gevolg van deze geweldshandelingen heeft aangever onder meer ernstig letsel aan zijn oogkas opgelopen. De verdachte heeft met zijn daad een ernstig gebrek aan respect voor het menselijk leven getoond en een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Het slachtoffer heeft door middel van een door zijn raadsvrouw ter terechtzitting voorgelezen verklaring aangegeven nog steeds zeer veel last te hebben van de gevolgen van het incident, zowel fysiek als emotioneel.
Dergelijke feiten zorgen daarnaast ook voor gevoelens van angst en onveiligheid binnen de samenleving in het algemeen, hetgeen in dit geval temeer geldt nu het geweld heeft plaatsgevonden op de openbare weg en er diverse omstanders getuige van zijn geweest.
De rechtbank houdt daarnaast, ten voordele van verdachte, rekening met de volgende omstandigheden.
Bij verdachte is sprake van een depressieve stoornis, matig van ernst, met
melancholische kenmerken welke gedeeltelijk in remissie is. Voorts is bij betrokkene
sprake van vermijdende trekken in de persoonlijkheid. De psycholoog adviseert de rechtbank dan ook om het feit in verminderde mate aan hem toe te rekenen. De rechtbank kan zich vinden in de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundige, neemt deze over en maakte deze tot de hare, zodat aanleiding bestaat het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij spijt heeft van het gebeuren.
Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte voorafgaand aan het gebeuren door aangever is achtervolgd, verbaal bedreigd en uitgescholden.
De rechtbank acht alles overziende een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden.
Naast het benadrukken van de ernst van het feit dient de voorwaardelijke straf tevens om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen. In dat verband zijn ook de aan de voorwaardelijke straf te verbinden bijzondere voorwaarden van grote betekenis.
De rechtbank ziet, gelet op de problematiek van verdachte en de inhoud van het reclasseringsrapport, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering; deel zal nemen aan de gedragsinterventie agressieregulatie; zich zal laten begeleiden door Nabijzorg of een soortgelijke instelling en na detentie zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen. Ook zal verdachte geen contact mogen opnemen met aangever.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van te weten [slachtoffer] . Gelet op de problematiek van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 23.057,36, bestaande uit € 3.057,36 aan materiële schade en € 20.000 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering ten aanzien van de materiële schade met betrekking tot de reiskosten toewijsbaar. De vordering met betrekking tot de overige materiële posten dient niet-ontvankelijk verklaard te worden.
De vordering ten aanzien van de immateriële schade is toewijsbaar tot een bedrag van € 3.000,-. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens eigen schuld van aangever.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair, gelet op de door haar bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging, verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de posten te matigen omdat sprake is van een ernstige mate van eigen schuld bij de benadeelde partij.
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de reiskosten voor het ziekenhuisbezoek. De overige reiskosten dienen te worden afgewezen omdat geen sprake is van rechtstreekse schade.
De vordering met betrekking tot “hulp door derden”, “kleding en sieraden”, “bril”, en “eigen risico” dient te worden afgewezen omdat die kosten niet zijn gespecifieerd.
Beoordeling door de rechtbank
Door de benadeelde partij is zowel vergoeding van materiële als immateriële schade gevorderd. Door de verdediging is gesteld dat de benadeelde partij “een ernstige mate van eigen schuld” treft en dat daarom alle schadeposten van de benadeelde partij met een door de rechtbank te bepalen percentage dienen te worden gekort.
Hiervoor heeft de rechtbank het beroep van verdacht op noodweer(exces) verworpen. In dat oordeel ligt besloten dat het handelen van verdachte jegens de benadeelde partij geen rechtvaardiging vindt in het handelen van de benadeelde partij. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan overigens niet worden vastgesteld dat de door de benadeelde partij geleden schade mede het gevolg is van zijn eigen handelen. De rechtbank verwerpt daarom het op medeschuld van de benadeelde partij gebaseerde verweer.
- Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.000,- wegens letselschade door de onrechtmatige daad van verdachte. Door de benadeelde partij wordt gesteld welke gevolgen de ernstige mishandeling voor hem heeft en heeft gehad. Naast het, hiervoor door de rechtbank verworpen, eigen schuld-verweer heeft verdachte de vordering betwist door te stellen dat de problemen die de benadeelde partij ondervindt mede hun oorzaak zouden vinden in diens drugsgebruik, diens persoonlijkheidsstoornis en de problemen in het gezin van de benadeelde partij. Deze laatste heeft op dit verweer niet inhoudelijk gereageerd.
Voor zover de verdediging met het verweer heeft willen wijzen op de negatieve predispositie van de benadeelde partij, gaat dat verweer niet op. De benadeelde partij is te nemen zoals hij/zij is. Voor zover de verdediging heeft willen stellen dat niet alle door de benadeelde partij genoemde nadelige gevolgen zijn veroorzaakt door de ernstige mishandeling, treft dat verweer in zoverre doel, dat het strafproces geen ruimte biedt aan een grondige civiele procedure om op dit punt klaarheid te verkrijgen. Een dergelijke uitdieping zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Dat er immateriële schade door de benadeelde partij is geleden door de ernstige mishandeling acht de rechtbank voldoende onderbouwd en door de verdediging niet of onvoldoende weersproken. De rechtbank zal gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid en schat die schade op € 5.000,-. Voor het overige wordt de benadeelde partij in haar vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard.
- Materiële schade
Reiskosten: Er is geen verweer gevoerd tegen de reiskosten met betrekking tot ziekenhuisbezoek. Die kosten zal de rechtbank toewijzen, nu deze gegrond voorkomen. Tegen de overige reiskosten heeft de verdediging ingebracht dat deze geen rechtstreekse schade zouden betreffen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevorderde – overige – reiskosten voldoende onderbouwd. In dat licht schiet de betwisting tekort. Ook de – overige – reiskosten zal de rechtbank toewijzen. Dit is in totaal € 131,36.
Medische kosten: Tegen de gevorderde vergoeding van Diclofenac is geen verweer gevoerd en die vordering zal door de rechtbank worden toegewezen, nu de vordering op dat punt gegrond voorkomt. Verweer is gevoerd tegen het gevorderde eigen risico gedurende twee jaar, omdat die kosten niet zijn gespecificeerd. De gestelde bezoeken aan ziekenhuis en arts zijn niet betwist. Evenmin is betwist dat de benadeelde partij een eigen risico heeft moeten voldoen. Door de benadeelde partij is gerespondeerd tegen het verweer, met de stelling dat ten minste voor één jaar eigen risico is voldaan in verband met dit feit. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat het slachtoffer tweemaal zijn eigen risico heeft moeten voldoen, maar dat voldoende is onderbouwd dat dit ten minste éénmaal is gebeurd. In zoverre komt daarom de vordering voor toewijzing in aanmerking. Tegen de gevorderde brilkosten is eveneens verweer gevoerd. Ten eerste zou de noodzaak van een bril niet blijken uit de medische stukken, voorts ontbreekt een onderbouwing van het gevorderde bedrag. Beide verweren treffen doel, reden waarom de benadeelde partij ten aanzien van deze kosten niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering. Toegewezen wordt aldus in totaal € 435,-.
Kleding en sieraden. De benadeelde partij vordert vergoeding van beschadigde kleding en sieraden ad € 1.106,- Tegen deze vordering is verweer gevoerd, en wel dat niet uit het dossier blijkt dat deze kleding en sieraden door het feit zijn beschadigd of teniet zijn gegaan. Op dit verweer is niet gereageerd. De rechtbank zal het slachtoffer daarom ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Hulp vriendin. De benadeelde partij vordert € 500,- die hij aan zijn vriendin heeft voldaan voor haar hulp aan hem in de huishouding. De verdediging heeft verweer gevoerd en daarin gesteld dat de vordering niet gespecificeerd is, noch is onderbouwd dat de bedoelde hulp noodzakelijk was en werd veroorzaakt door het onderhavige feit. Op dat verweer is door de het slachtoffer niet adequaat gerespondeerd. De rechtbank is van oordeel dat, in het licht van het gevoerde verweer, de vordering onvoldoende is onderbouwd. Zij zal het slachtoffer op dit punt niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
De rechtbank wijst de vordering ter zake van immateriële schade toe tot een bedrag van
€ 5.000,-.
De rechtbank wijst de vordering ten aanzien van de materiële schade toe tot een bedrag van
€ 131,36 (reiskosten), € 50 (Diclofenac) en € 385,- (eigen risico) = in totaal € 566,36.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is ten aanzien van de materiële schade toewijsbaar per 16 juli 2020 en ten aanzien van de immateriële schade toewijsbaar per 26 september 2019.
8. De toegepaste wettelijke bepalingen
9. De beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 (tweeëntwintig) maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis (telefonisch) zal melden bij de Reclassering Nederland bij mevrouw [naam] en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zich zal laten begeleiden door Nabijzorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft;
- gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, mogelijk in de vorm van een 24-uurs voorziening, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie agressieregulatie of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen en afspraken zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht).
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van € 5.566,36 (vijfduizendvijfhonderdenzesenzestig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente ten aanzien van de materiële schade vanaf 16 juli 2020 en ten aanzien van de immateriële schade vanaf 26 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van € 5.566,36 (vijfduizendvijfhonderdenzesenzestig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente ten aanzien van de materiële schade vanaf 16 juli 2020 en ten aanzien van de immateriële schade vanaf 26 september 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 62 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en mr. Y. Yildiz, rechters, in tegenwoordigheid van L.J.M. Visser, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2020. | ||
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑07‑2020
Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 juli 2020 en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 183
Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 44 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 juli 2020
Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 juli 2020
Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 45 en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 juli 2020
Proces-verbaal van verhoor aangever en verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 juli 2020
Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden), p. 170
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 205
Letselrapportage, Forensische geneeskunde GGD Gelderland Midden van [naam] , p. 52-55
Letselverklaring mr. [naam] , forensisch arts VGGM Arnhem, p. 75-79
Letselverklaring mr. [naam] , forensisch arts VGGM Arnhem, p. 77-78,punten 6 en 8