HR, 17-10-2017, nr. 16/00243
ECLI:NL:HR:2017:2633
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-10-2017
- Zaaknummer
16/00243
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2633, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑10‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1060, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1060, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑09‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2633, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑10‑2017
Inhoudsindicatie
1. Klacht verzuim Hof te beslissen bij appelschriftuur gedaan verzoek tot horen getuige. 2. Unus testis, art. 342.2 Sv. HR: 81.1 RO.
Partij(en)
17 oktober 2017
Strafkamer
nr. S 16/00243
DAZ/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 3 november 2015, nummer 21/000350-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2017.
Conclusie 05‑09‑2017
Inhoudsindicatie
1. Klacht verzuim Hof te beslissen bij appelschriftuur gedaan verzoek tot horen getuige. 2. Unus testis, art. 342.2 Sv. HR: 81.1 RO.
Nr. 16/00243 Zitting: 5 september 2017 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 3 november 2015 de verdachte veroordeeld ter zake van ‘poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, door middel van braak’ tot een gevangenisstraf van vier weken met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2. Namens de verdachte heeft mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het hof heeft verzuimd te beslissen op het bij appelschriftuur gedane verzoek en ter terechtzitting herhaalde verzoek om de getuige [betrokkene 1] “te horen”.
4. Het in het middel bedoelde verzoek, zoals herhaald ter terechtzitting in hoger beroep van 20 oktober 2015, luidt volgens het proces-verbaal van die terechtzitting als volgt:
“Mijn kantoorgenoot heeft bij appelschriftuur van 23 januari 2015 verzocht [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te horen. Het hof heeft niet in dat verzoek bewilligd, maar wel kenbaar gemaakt dat het verzoek ter zitting herhaald kan worden. Ik handhaaf dat verzoek en verzoek u derhalve de hiervoor genoemde personen alsnog als getuigen te horen. Voor de onderbouwing verwijs ik naar de motivering in de appelschriftuur. De gang van zaken rondom het afleggen van de verklaringen door de getuigen is vreemd. Zo lijkt het er op dat [betrokkene 2] door de politie van informatie is voorzien. [betrokkene 2] verklaard: “De signalementen, zoals u mij zegt die [betrokkene 1] vertelde, kloppen.” Als dat inderdaad het geval is geweest dan luidt de vraag of die verklaring wel voor het bewijs kan worden gebezigd?”
5. De appelschriftuur houdt, voor zover relevant, het volgende in (vetgedrukt in het origineel):
“motivering:
De getuigen zijn – naar eigen zeggen – aanwezig geweest bij de poging/ diefstal vanuit de auto. De verdediging heeft tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak vraagtekens geplaatst bij niet alleen de inhoud van de verklaringen en beweerdelijke waarnemingen van de getuigen. Ook heeft de verdediging de gang van zaken rondom het afleggen van de verklaringen door de getuigen aan de kaak gesteld. Zo lijkt het er op dat getuige [betrokkene 2] door de politie van informatie is voorzien, hetgeen de totstandkoming, de inhoud en de bruikbaarheid van die verklaring kwestieus maakt. De verdediging wenst de totstandkoming van de verklaring van [betrokkene 2] dan ook te toetsen.”
6. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft het hof als volgt op het verzoek beslist:
“Het hof is met de raadsman van oordeel dat bij de wijze van totstandkoming van de verklaring van [betrokkene 2] vraagtekens kunnen worden geplaatst. Het hof zal de verklaring van [betrokkene 2] dan ook niet bezigen voor het bewijs. Het hof wijst het verzoek ook overigens af, zijnde de verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.”
7. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het hof slechts heeft beslist op het verzoek van de verdediging om de getuige [betrokkene 2] op te roepen en heeft verzuimd te beslissen op het verzoek inzake de getuige [betrokkene 1] . Ik deel dit standpunt niet. De beslissing van het hof houdt in dat (ook) het verzoek ten aanzien van de getuige [betrokkene 1] is afgewezen. Immers, “het hof wijst het verzoek ook overigens af”, terwijl het hof daarbij de juiste maatstaf heeft gehanteerd, te weten dat “de verdachte daardoor niet in zijn verdediging (is) geschaad”. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, mede gezien de gebrekkige onderbouwing van het verzoek, toereikend gemotiveerd.
8. Het middel faalt.
9. Het tweede middel klaagt dat het hof de bewezenverklaring in strijd met art. 342 lid 2 Sv (unus testis nullus testis) uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van de getuige [betrokkene 1] , althans dat ’s hofs oordeel dat aan de bewijsminimumregel is voldaan onbegrijpelijk is.
10. Ten laste van de verdachte is door het hof bewezenverklaard dat:
“hij op 18 oktober 2014 te Zeist ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening weg te nemen een auto en/of een hoeveelheid geld of goederen toebehorende aan [A] , en zich daarbij de toegang tot voornoemde auto te verschaffen en die weg te nemen auto en hoeveelheid geld en goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededader een slot van voornoemde auto heeft geforceerd en kappen in voornoemde auto heeft afgebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
11. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (vetgedrukt in het origineel):
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
1. een proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 januari 2015, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Op 18 oktober 2014 te Zeist was ik in de parkeergarage samen met [betrokkene 3] .
2. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, proces-verbaalnummer PL0900-201495787-1, gesloten en ondertekend op 18 oktober 2014 door [verbalisant 1] , BOA domein generieke opsporing van politie Midden-Nederland, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 4] namens [A] (p. 5 t/m 13):
Op 17 oktober 2014 te Zeist parkeerde ik mijn bestelauto, merk Citroën, type Berlingo, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] en ik liet hem onbeschadigd en rondom afgesloten achter. Op 18 oktober 2014 kwam ik bij de auto en zag ik dat er kappen op de grond lagen. Ik zag schade rond de stuurkolom en het dashboard en deze bestond vooral uit gebroken kappen.
3. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met foto-bijlage, proces- verbaalnummer PL0900-201495787-8, gesloten en ondertekend op 18 oktober 2014 door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Midden-Nederland, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van voornoemde verbalisant (p. 16 t/m 22):
Op 18 oktober 2014 ben ik de doorgaande weg door de parkeergarage Voorheuvel te Zeist opgereden. Op vijftig meter van de uitgang zag ik twee mannen lopen. Ik vroeg de mannen of ik hun identiteitsbewijs mocht zien. Ik ben met de mannen meegelopen naar hun auto. Ik zag dat één van de mannen een grijskleurige Volkswagen Caddy opende. Ik kreeg een identiteitsbewijs overhandigd. Ik zag dat deze persoon […] genaamd was. Ik zag dat de andere man aan de bestuurderskant van de auto instapte. Ik zag dat hij uit het asbakje een identiteitsbewijs haalde. Ik zag dat hij [betrokkene 3] genaamd was. Ik heb besloten het voertuig van [betrokkene 3] te controleren. Aan de bijrijderszijde, bij het voetencompartiment, zag ik een stalen buis liggen. Naast deze stalen buis zag ik twee zwarte handschoenen liggen. Ik ben naar het voertuig gelopen dat kennelijk opengebroken was. Ik zag twee zwarte handschoenen en een schroevendraaier op de grond liggen. Ik zag dat het voertuig voorzien was van het kenteken [AA-00-BB] . Ik zag in het slot aan de bestuurderszijde een vervorming zitten. Ik heb de deur van het voertuig geopend. Ik zag bij het voetencompartiment aan de bestuurderszijde diverse plastic onderdelen liggen. Aan de onderkant van de stuurkolom zag ik dat er diverse kappen op niet professionele wijze verwijderd waren.
4. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, proces-verbaalnummer PL0900-201495787-4, gesloten en ondertekend op 18 oktober 2014 door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie Midden-Nederland, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige [betrokkene 1] (p. 23 en 24):
Op 18 oktober was ik in de parkeergarage De Voorheuvel te Zeist. Ik zag een zilvergrijze bus de parkeergarage binnen rijden. Ik zag dat er twee mannen in zaten. Ik zag dat de bijrijder uit de bus stapte en ik zag dat hij direct naar een witte Citroën Berlingo liep. Ik zag dat hij naar binnen keek en dat hij terug liep naar zijn eigen bus. Ik zag dat hij de zijdeur opende en iets pakte. Ik zag dat hij terug liep naar de Citroën Berlingo. Ik zag dat hij iets in de deur aan de bestuurderszijde stak. Ik zag dat hij er nog een klap op gaf. Ik zag dat hij de deur aan de bestuurderszijde opende en dat hij instapte. Ik zag de bestuurder uit de zilvergrijze bus stapte en ik zag dat hij ook naar de Citroën Berlingo liep. Ik zag dat hij in stapte aan de passagierszijde van de Citroën Berlingo. Ik zag dat ze allebei in de Citroën Berlingo zaten. Ik zag dat de persoon aan de bestuurderszijde nog wat rommelde in de auto. Ik zag dat ze allebei uitstapten en ik zag dat ze verder weg liepen. Opeens zag ik een man in een wit overhemd. Later bleek dit de politie te zijn.
Ambtshalve overweging
Het hof leidt uit voormelde bewijsmiddelen af dat de kappen in de Citroën Berlingo zijn afgebroken.”
12. Het hof heeft voorts het volgende overwogen (vetgedrukt in het origineel):
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is – anders dan door de raadsman ter terechtzitting van het hof betoogd – van oordeel dat de belastende verklaring van de getuige [betrokkene 1] niet het enige bewijsmiddel is waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit rechtstreeks kan volgen. Naast de getuigenverklaring van [betrokkene 1] voornoemd bevat het dossier immers ook de aangifte van [betrokkene 4] namens [A] en het relaas van verbalisant [verbalisant 2] , neergelegd in het proces-verbaal nr. PL0900 2014295787. Ook overigens acht het hof het door de politie verrichte onderzoek niet dusdanig slechts dat het zou moeten leiden tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit.
(…)”
13. Ingevolge art. 342, lid 2, Sv mag de bewezenverklaring niet op de verklaring(en) van slechts één getuige berusten; er dient een bewijsmiddel uit andere bron aanwezig te zijn die de verklaring van de alleenstaande getuige in voldoende mate ondersteunt. Deze bewijsminimumregel geldt slechts voor de gehele bewezenverklaring; onderdelen mogen wel op één enkele getuigenverklaring berusten. Bij de beoordeling in cassatie is mede van belang of de rechter zijn oordeel op dit punt nader heeft gemotiveerd.
14. Het hof heeft in het onderhavig geval meer bewijsmiddelen gebezigd dan alleen de verklaring van de getuige [betrokkene 1] . Blijkens de aanvulling berust de bewezenverklaring op een viertal bewijsmiddelen, te weten de verklaring van de verdachte, de aangifte van [A] , het relaas van de verbalisant en de genoemde verklaring van de getuige [betrokkene 1] . De inhoud van die verklaring valt allerminst ‘uit het niets’. De verklaring correspondeert met en wordt bijgestaan door inhoud van de drie andere bewijsmiddelen. De in het middel voorgestelde klacht faalt derhalve wegens gebrek aan feitelijke grondslag.
15. Beide voorgestelde middelen kunnen worden afgedaan met de toepassing van art. 81 RO.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG