Hof Amsterdam, 02-04-2019, nr. 23-003474-17
ECLI:NL:GHAMS:2019:1092
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-04-2019
- Zaaknummer
23-003474-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:1092, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑04‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:894
ECLI:NL:GHAMS:2017:4300, Uitspraak, Hof Amsterdam, 18‑10‑2017; (Raadkamer)
Uitspraak 02‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Bevestiging vonnis. Poging doodslag door vergiftiging eigen zoon met een verboden rattengif. Verweer over deugdelijkheid van de poging verworpen.Gevangenisstraf van 4 jaar. Het enkele feit dat niet kan worden uitgesloten dat de toegediende hoeveelheid van het giftige Aldicarb voor het veroorzaken van de dood ontoereikend zou zijn, maakt niet dat de poging ondeugdelijk was.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003474-17
datum uitspraak: 2 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-680150-16 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2018, 19 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
zij op of omstreeks 22 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] , Aldicarb, in elk geval een middel en/of stof bevattende Aldicarb, in elk geval één of meer (giftig(e)) middel(en) en/of stof(fen) heeft toegediend en/of laten eten en/of laten drinken;
subsidiair:
zij op of omstreeks 22 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan haar kind, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet Aldicarb, in elk geval een middel en/of stof bevattende Aldicarb, in elk geval één of meer (giftige) middel(en) en/of stof(fen) toe te dienen en/of te laten eten en/of te laten drinken;
meer subsidiair:
zij op of omstreeks 22 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan haar kind, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] , Aldicarb, in elk geval een middel en/of stof bevattende Aldicarb, in elk geval één of meer (giftige) middel(en) en/of stof(fen) heeft toegediend en/of laten eten en/of laten drinken;
uiterst subsidiair:
zij op of omstreeks 22 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, haar minderjarige kind, te weten [slachtoffer] , heeft mishandeld door een (of meer) middel(len) en/of een (of meer) stof(fen) bevattende Aldicarb, in elk geval een of meer (giftige) middel(en) en/of stof(fen) heeft toegediend en/of heeft laten eten en/of laten drinken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is gaan braken en/of het lichaam van die [slachtoffer] is verslapt en/of het bewustzijn van die [slachtoffer] is verminderd,
en/of
zij op of omstreeks 22 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk de gezondheid van haar minderjarige kind, te weten [slachtoffer] , heeft benadeeld door met dat opzet een (of meer) middel(len) en/of een (of meer) stof(fen) bevattende Aldicarb, in elk geval een of meer (giftige) middel(en) en/of stof(fen) heeft toegediend en/of heeft laten eten en/of laten drinken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is gaan braken en/of het lichaam van die [slachtoffer] is verslapt en/of het bewustzijn van die [slachtoffer] is verminderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof:
- de overweging op pagina 5 van het vonnis met het tussenkopje ‘geen voorbedachte raad’ vervangt door onderstaande overweging met het kopje ‘vrijspraak van poging tot moord’,
- een in hoger beroep gevoerd verweer aangaande de deugdelijkheid van de poging zal bespreken,
- de motivering van de opgelegde straf zal vervangen door de navolgende motivering,
- beslissingen zal nemen op de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, en
- aftrek van het voorarrest zal bevelen.
Vrijspraak van poging tot moord
Het hof is met de rechtbank, en in overeenstemming met het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsvrouw, van oordeel dat geen sprake is van voorbedachten rade, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van poging tot moord.
Deugdelijkheid van de poging
De raadsvrouw heeft bepleit dat sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging, omdat de poging nooit tot resultaat had kunnen leiden. Uit de rapportage van het NFI van 10 augustus 2017 blijkt dat het onduidelijk is welke dosis Aldicarb [slachtoffer] heeft binnengekregen en of dit een potentieel dodelijke dosis is geweest. Het is daarmee onduidelijk of [slachtoffer] zonder behandeling in het ziekenhuis zou zijn overleden. De vraag hoeveel Aldicarb in het lichaam van [slachtoffer] is terechtgekomen is niet te beantwoorden, waardoor niet kan worden vastgesteld of sprake is van een deugdelijke poging en dus van een poging tot doodslag, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft aan [slachtoffer] Aldicarb toegediend. Aldicarb is een zeer toxisch bestrijdingsmiddel – in Nederland niet meer toegelaten en behoort tot de meest giftige groep van pesticiden – en kan bij inname het overlijden tot gevolg hebben. Door het toedienen van Aldicarb aan [slachtoffer] bestond de mogelijkheid dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Het enkele feit dat niet kan worden uitgesloten dat de toegediende hoeveelheid van het giftige Aldicarb voor het veroorzaken van de dood ontoereikend zou zijn, maakt niet dat de poging ondeugdelijk was en verdachte dient te worden vrijgesproken (vgl. HR 29 maart 1949, NJ 1949, 422). Het hof verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw.
Oplegging van straf
Oordeel van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde (poging tot doodslag) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en 215 dagen waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren met dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden.
De verdediging heeft, in het geval van een bewezenverklaring, verzocht aan de verdachte een grotendeels voorwaardelijke straf op te leggen en een onvoorwaardelijke straf niet groter te laten zijn dan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft geprobeerd haar destijds vier jaar oude zoon door vergiftiging om het leven te brengen. Uit wanhoop over de uitzichtloze situatie waarin zij zich bevond en de vele problemen waarvoor zij zich zag gesteld, heeft de verdachte gemeend op deze wijze daaraan een einde te moeten maken. Zij heeft haar zoon (en zichzelf) het zeer giftige middel Aldicarb toegediend; een middel waarmee in Oeganda onder andere ratten worden vergiftigd.
De verdachte heeft haar eigen kind zeer veel leed toegebracht. Zij heeft haar zoon fysiek ongemak en pijn bezorgd die nacht en de dagen daarna. Daarnaast kan naar het oordeel van het hof geenszins worden uitgesloten dat het feit dat zijn moeder geprobeerd heeft hem te vergiftigen en te doden, door [slachtoffer] op latere leeftijd als psychisch belastend zal worden ervaren. Het is gelukkig niet de verwachting dat [slachtoffer] er lichamelijk gezien nadelige gevolgen aan zal overhouden.
De ernst van het feit wordt mede gekleurd doordat in de aanloop naar de vergiftging van haar zoon en haar eigen poging tot zelfmoord er kennissen en de vader van [slachtoffer] bij haar op bezoek waren, die hebben aangeboden [slachtoffer] mee te nemen zodat de verdachte tot rust kon komen. Dat de verdachte geen gebruik heeft gemaakt van dit aanbod, neemt het hof de verdachte bijzonder kwalijk. Hoewel het onderzoek niet voldoende aanknopingspunten heeft opgeleverd om ‘voorbedachten rade’ in de zin van artikel 289 Sr bewezen te achten, bevat het dossier wel elementen die erop duiden dat geen sprake is geweest van een enkel handelen in een opwelling. In dit verband wijst het hof op het feit dat de verdachte met [A] de avond van het gebeurde heeft getelefoneerd om afscheid te nemen en aan [B] drie maanden eerder had gezegd ‘iets’ verkeerds te willen doen met zichzelf en haar zoon. Al met al is sprake van een bijzonder ernstig feit.
Uitgebrachte rapportages en justitiële documentatie
Tijdens de procedure in eerste aanleg is omtrent de persoon van de verdachte door M. de Groot (psycholoog), N. Duits (psychiater) en D.A. de Ruiter (forensisch milieuonderzoeker) een triple rapportage van 12 oktober 2016 opgemaakt.
In die rapportage stellen de genoemde deskundigen het volgende. Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid. De verdachte heeft een vermijdend-afhankelijke, ontoereikende coping met psychosociale omstandigheden. Ze heeft beperkte emotionele vaardigheden en beperkte opvoedingsvaardigheden. Verdachte stelt zichzelf op de voorgrond, en kan moeilijk haar eigen of andermans gevoelens beschrijven en onderscheiden. Daarbij legt de verdachte makkelijk verantwoordelijkheden buiten zichzelf en doet ze een sterk beroep op anderen, waarbij ze ook sterk verwijtend en boos op die anderen kan worden. De verdachte neemt geen morele en emotionele verantwoordelijkheid voor wat er met haar zoon [slachtoffer] is gebeurd. De kans op herhaling is voor de deskundigen, door de ontkenning van de verdachte, moeilijk te beoordelen. Onder soortgelijke omstandigheden wordt de kans op herhaling echter hoog ingeschat, aldus de deskundigen.
In hoger beroep is opnieuw opdracht gegeven tot het maken van Pro Justitia rapportages.
A.E. Grochowska (psychiater) heeft een psychiatrische rapportage van 30 juli 2018 opgemaakt. Daarin wordt het volgende gerapporteerd. Bij de verdachte is sprake van een chronische posttraumatische stoornis en een recidiverende depressieve stoornis, matig, ten tijde van het onderzoek in gedeeltelijke remissie. Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van chronische PTSS en een daarmee samenhangend depressief toestandsbeeld met ernstige suïcidale ideaties en gedragingen. De precieze doorwerking van haar pathologie in het ten laste gelegde is niet te geven vanwege de nauwe verwevenheid van psychische, lichamelijk en situatieve factoren, en omdat geen samenhangend delictscenario met de verdachte kon worden uitgewerkt, omdat ze een ontkennende verdachte is. Geadviseerd wordt om de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Een sterkere doorwerking is denkbaar, maar kan niet worden onderbouwd. Het recidiverisico wordt ingeschat als (matig) verhoogd, maar duidelijk minder hoog dan in de eerdere Pro Justitia rapportage. De kans op herhaling is niet zodanig groot dat het tbs-kader ter vermindering daarvan noodzakelijk is. Geadviseerd wordt om de huidige behandelkaders, de behandeling bij de Waag en begeleiding door Exodus onder toezicht van de reclassering, voort te zetten in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, aldus de deskundige A.E. Grochowska.
B. van Giesen (klinisch psycholoog) heeft een rapportage van 26 juli 2018 opgemaakt. Daarin wordt het volgende gerapporteerd. Bij de verdachte is sprake van een posttraumatische stressstoornis, die gepaard gaat met een verhoogde stressgevoeligheid, een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur en impulsiviteit. Daarnaast is sprake van een depressieve stoornis (recidiverend, thans deels in remissie). Daarvan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Een verband tussen de stoornissen en het ten laste gelegde is niet goed vast te stellen, nu de verdachte het ten laste gelegde ontkent. Daarom kan ook geen betrouwbare uitspraak worden gedaan omtrent de kans op recidive. Het adviseren van een strafrechtelijk kader is volgens de psycholoog gezien de ontkenning niet passend en het advies voor behandeling komt dan ook voort uit het oogpunt van zorg. Dat advies houdt in dat de verdachte gebaat is bij ambulante psychiatrische hulp en zorg, wat reeds is ingezet, aldus de deskundige Van Giesen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2019 is zij niet eerder voor geweldsmisdrijven veroordeeld.
Afweging
De hiervoor genoemde deskundigen zijn niet eenduidig met betrekking tot de diagnostische omschrijving van de ziekelijke stoornis dan wel de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. Het hof laat zich bij de afweging over de toerekenbaarheid van de verdachte vooral leiden door de recentere rapportages, nu die zijn opgemaakt toen de verdachte in een stabielere toestand verkeerde waardoor een vollediger beeld kon worden verkregen van haar verstandelijke vermogens en geestelijke gezondheid. Het hof beschouwt de verdachte op basis van die rapportages als verminderd toerekeningsvatbaar.
De deskundigen die rapportages hebben uitgebracht in hoger beroep, hebben bij hun adviezen de zorg voor en positieve (toekomstige) ontwikkeling van de verdachte centraal gesteld. Het hof begrijpt dat dit ook een belangrijke afweging is geweest voor de advocaat-generaal bij haar vordering.
Het hof kent bij de straftoemeting in deze zaak, naast de persoon van de verdachte, evenwel veel gewicht toe aan de bijzondere ernst van het feit. Op basis daarvan acht het hof, anders dan de advocaat-generaal en de raadsvrouw maar met de rechtbank, alleen een jarenlange onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Het hof sluit zich in dit verband ook grotendeels aan bij de overwegingen van de rechtbank. Die straf dient het doel om de norm te bevestigen dat het doden van een (eigen) kind bijzonder ernstig en verwerpelijk is, ook in een moment van grote geestelijke nood. Het moet volstrekt duidelijk zijn dat ook van iemand die zich bevindt in de zeer trieste situatie als waarin de verdachte verkeerde, wordt verwacht dat ze hulp zoekt – al is het niet voor zichzelf, dan in ieder geval voor het kind – en dat het besluit om het kind mee te nemen in de dood in beginsel niet anders wordt gewaardeerd als gevolg van de belastende persoonlijke omstandigheden waarin iemand bij een dergelijk delict doorgaans zal verkeren. Dit is een zo fundamentele en zwaarwegende norm dat bestraffing van de overtreding ervan ook in het onderhavige geval niet achterwege kan worden gelaten, omdat de verdachte nu eenmaal in een (gevoeld) uitzichtloze situatie verkeerde. Ook de aanwijzingen dat de verdachte, die het feit nog immer ontkent, inmiddels een positieve ontwikkeling doormaakt wat betreft haar geestelijke toestand, doet niet af aan het oordeel dat een langdurige gevangenisstraf passend en geboden is.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, zoals opgelegd door de rechtbank, passend en geboden en zal ook dit onderdeel van het vonnis bevestigen.
Beslag
Het primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van een in beslag genomen en niet teruggegeven potje. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Van de overige in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen is geen eigenaar bekend. Het hof zal daarvan de bewaring ten behoeve van de rechthebbende bevelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en de bevestigde straf zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Neemt de volgende beslissingen ten aanzien van het voorarrest en de in beslag genomen voorwerpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Verpakkingsmateriaal; potje; 5193095.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. 1.00 STK Melkbus Kl: rood; TESCO; melkpoeder 5191740
3. 1.00 STK Niet te definiëren goederen; pot met kruiden 5191749
4. 1.00 STK Niet te definiëren goederen; kruiden in zw plastic tasje 5191755
5. 1.00 STK Niet te definiëren goederen Kl: wit; kruiden in wit bakje met bl deksel 5191762
6. 1.00 STK Niet te definiëren goederen; kruiden 5191762
7. 1.00 STK Niet te definiëren goederen; kruiden 5191767
8. 1.00 STK Niet te definiëren goederen; kruiden 5191771
9. 1.00 STK Afvalbak; 5191731
10. 1.00 STK Ondergoed K1:grijs; H&M; 5191972
11. 1.00 STK Trui Kl: grijs; H&M; 5192004
12. 1.00 STK Theedoek; blauw/wit gestr 5192013
13. 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart; SAMSUNG; 5191167
14. 1.00 STK Briefpost; witte enveloppe 5191846
15. 1.00 STK Briefpost; wit briefje 5191885
16. 1.00 STK Briefpost; 5191889.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker en S. den Hartog, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 april 2019.
Mr. M.J.A. Duker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Uitspraak 18‑10‑2017
Inhoudsindicatie
Voorlopige hechtenis
23/003474-17
GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKING op een verzoek strekkende tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte:
[appellant] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
laatstelijk verbleven op: [adres] ,
thans verblijvende in het [detentie] .
De feiten en de rechtsgang
Het hof heeft gezien de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van de verdachte, waaronder het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2017.
Voorts heeft het hof gezien het namens de verdachte ingediende verzoekschrift strekkende tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft bij de behandeling in raadkamer op 18 oktober 2017 gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein.
Het hof heeft gelet op artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering.
De beoordeling
Het hof gaat uit van de volgende situatie. De pasgeboren tweeling is voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden en uit huis geplaatst voor de duur van vier weken met ingang van 8 oktober 2017. Het is onzeker wat de situatie is ten aanzien van de tweeling in relatie tot de verdachte na ommekomst van deze periode. Voor zover het hof bekend is het oudere zoontje van de verdachte in een pleeggezin geplaatst. Onzekerheid bestaat over de voortzetting van deze uithuisplaatsing. Tot op heden is onvoldoende inzicht verkregen in de geestelijke gesteldheid van de verdachte. Gelet op die omstandigheden acht het hof recidivegevaar onverminderd aanwezig en ziet het hof in de bestaande onzekerheden als hiervoor geschetst geen mogelijkheden dat recidivegevaar door het stellen van voorwaarden op een verantwoorde wijze in te perken. Het hof heeft hierbij mede in overweging genomen dat er inmiddels sprake is van een – zij het nog niet onherroepelijk – veroordelend vonnis waarbij de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur is opgelegd. Voor zover de raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de voorlopige hechtenis geschorst zou moeten worden om de verdachte in staat te stellen de band met haar kinderen te ontwikkelen dan wel te versterken, ziet het hof niet in dat het in detentie verkeren van de verdachte onder de gegeven omstandigheden daaraan in de weg hoeft te staan.
23/003474-17
De beslissing
Het hof:
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Deze beschikking is gegeven op 18 oktober 2017 in raadkamer van dit hof door
mr. J.L. Bruinsma, voorzitter,
mrs. H.S.G. Verhoeff en P.F.E. Geerlings, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam, 18 oktober 2017,
de advocaat-generaal