De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief
Einde inhoudsopgave
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/4.0:4.0 Introductie
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/4.0
4.0 Introductie
Documentgegevens:
Mr. dr. F.G.F. Peters, datum 01-03-2007
- Datum
01-03-2007
- Auteur
Mr. dr. F.G.F. Peters
- JCDI
JCDI:ADS365016:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Buitenlands belastingplichtige
Inkomstenbelasting (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Heffingsbevoegdheid
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Ook in dit hoofdstuk staat de verhouding tussen de regeling van de buitenlandse belastingplicht ter zake van inkomen uit aanmerkelijk belang met haar vestigingsplaatsfictie en de belastingverdragen centraal. In hoofdstuk 3 gaat het om bilaterale situaties, waarin de vennootschap en de aanmerkelijkbelanghouder zich uit Nederland naar dezelfde staat verplaatsen. In dit hoofdstuk komen trilaterale situaties (triangular cases) aan de orde: de vennootschap waarin het aanmerkelijk belang wordt gehouden en de aanmerkelijkbelanghouder bevinden zich beide buiten Nederland doch in verschillende staten (staat B respectievelijk staat C). Indien de werkelijke leiding van de vennootschap zich voorheen ten minste vijf jaar in Nederland bevond, wordt de vennootschap op grond van de vestigingsplaatsfictie nog tien jaar na de zetelverplaatsing geacht in Nederland te zijn gevestigd. Ervan uitgaande dat de staat waar de vennootschap feitelijk is gevestigd deze ook als inwoner beschouwt, is sprake van een dual resident company. Mogelijkerwijs zal ook staat B de aanmerkelijkbelanghouder als buitenlands belastingplichtige voor aanmerkelijkbelangwinst belasten, terwijl staat C de aanmerkelijkbelanghouder mogelijkerwijs als binnenlands belastingplichtige in de heffing betrekt voor aanmerkelijkbelangwinst.
Indien zowel staat B als staat C een niet-verdragsstaat is, zal de toepassing van de Nederlandse aanmerkelijkbelangregeling geen problemen ondervinden. Bij emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder naar staat C wordt de emigratieheffing van artikel 4.16, lid 1, letter h, Wet IB 2001 toegepast en derhalve een conserverende aanslag opgelegd. Vervolgens ontstaat buitenlandse belastingplicht ter zake van inkomen uit aanmerkelijk belang, waarbij een step-up wordt verleend naar de waarde in het economische verkeer op het emigratietijdstip (artikel 7.6, lid 1, Wet IB 2001). Indien vervolgens de feitelijke leiding van de vennootschap wordt verplaatst naar staat B, dient te worden afgerekend ingevolge artikel 7.5, lid 7, Wet IB 2001. Ervan uitgaande dat de vestigingsplaatsfictie van artikel 7.5, lid 6, Wet IB 2001 van toepassing is, blijft de aanmerkelijkbelanghouder nog gedurende een periode van tien jaar buitenlands belastingplichtig, waarbij ook nu weer een step-up geldt (artikel 7.6, lid 2, Wet IB 2001). Kwijtschelding van eventuele in het buitenland geheven belasting over vervreemdingsvoordelen is met ingang van 1 januari 2005 in deze situatie niet meer mogelijk aangezien hiervoor vereist is dat het heffingsrecht ingevolge de BRK of een belastingverdrag aan een ander land toekomt (artikel 26, lid 5, letter b, Inv.wet 1990). Internationale dubbele belasting over reguliere voordelen wordt slechts voorkomen ingeval de vennootschap is gevestigd in een ontwikkelingsland (artikel 19 Bvdb 2001).
Indien staat B en staat C beide verdragsstaten zijn, is het antwoord op de vraag of Nederland de buitenlandse belastingplicht voor inkomen uit aanmerkelijk belang kan effectueren, afhankelijk van twee belastingverdragen. Het is uiteraard ook mogelijk dat slechts één van beide een verdragsstaat is. In dit hoofdstuk zullen deze verschillende verdragssituaties worden besproken. Paragraaf 4.1 handelt over de vervreemdingsvoordelen, waarbij eerst de situatie aan bod komt waarin zowel staat B als staat C een verdragsstaat is (paragraaf 4.1.1), gevolgd door de situatie waarin alleen staat B dan wel staat C een verdragsstaat is (paragraaf 4.1.2 en 4.1.3). Paragraaf 4.2 betreft de reguliere voordelen en volgt dezelfde indeling. Ingegaan zal worden op de werking van de aanmerkelijkbelangvoorbehouden, woonplaatsbepalingen en dividendartikelen in de Nederlandse belastingverdragen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting en conclusie (paragraaf 4.3).