Hof 's-Hertogenbosch, 23-10-2007, nr. 20-010064-05
ECLI:NL:GHSHE:2007:BB6838
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
23-10-2007
- Zaaknummer
20-010064-05
- LJN
BB6838
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2007:BB6838, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 23‑10‑2007; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BK5575, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BK5575
Uitspraak 23‑10‑2007
Inhoudsindicatie
art. 225 jo 47 sr.: Medeplegen valsheid in geschrift (AWR, vervangingsreserve) Het hof acht, gelet op de feiten en omstandigheden zoals in het arrest weergegeven, daarbij in het bijzonder gelet op de data vermeld op de gefaxte stukken waarvan niet is gebleken dat deze zijn gemanipuleerd, alsmede gelet op het feit dat in de voorlopige jaarstukken over 1999 geen melding is gemaakt van de aankoop van het motorzeiljacht en het feit dat niet is gebleken dat het in de akte vermelde motorzeiljacht ook daadwerkelijk bestaat, het aannemelijk dat de medeverdachte, teneinde te voorkomen dat de vervangingsreserve in de winst over het jaar 1999 zou vrijvallen, in de periode van 25 maart 2002 tot en met 17 mei 2002 de betreffende Onderhandse Koopakte heeft opgemaakt of heeft laten opmaken, terwijl er in het geheel geen overeenkomst in 1999 was gesloten inzake de aankoop van een motorzeiljacht. Verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat de handtekening op de onderhandse koopakte, alsmede de paraaf op elke bladzijde van die overeenkomst op die van hem lijken. De medeverdachte heeft verklaard dat hij de handtekening van verdachte op de koopakte herkent en dat verdachte deze handtekening onder de koopakte heeft geplaatst. Voorts blijkt dat de parafen van verdachte door de tekst van de overeenkomst zijn geplaatst. Gelet hierop acht het hof het aannemelijk dat verdachte de akte heeft ondertekend. Nu is gebleken dat deze akte eerst in 2002 is opgemaakt en door verdachte vervolgens is ondertekend, terwijl verdachte op dat moment wist dat er in 1999 in het geheel geen verkoop van een motorzeiljacht heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat het verdachte duidelijk was dat deze akte vals was en het niet anders kan dan dat hij wist dat de medeverdachte deze akte op enigerlei wijze zou gaan gebruiken in het maatschappelijk verkeer. Derhalve heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift. zie ook ljn-nrs: BB6841 en BB6839
Partij(en)
Parketnummer: 20-010064-05
Uitspraak : 23 oktober 2007
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Roermond van
1 juli 2005 in de strafzaak met parketnummer 04-610073-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1958],
wonende te[plaats][land] [adres]
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bewezen zal verklaren hetgeen ten laste is gelegd en verdachte deswege zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2002 tot en met 17 mei 2002, in elk geval in het jaar 2002, in de gemeente [plaats], althans elders in Nederland, en/of te [plaats], althans in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een Onderhandse Koopakte tussen [bedrijf verdachte], in deze vertegenwoordigd door [verdachte], en [bedrijf medeverdachte], in deze vertegenwoordigd door [naam medeverdachte], d.d. 01-05-1999,
- -
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen –, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, - zakelijk weergegeven – valselijk in die koopakte vermeld dat [bedrijf verdachte] en [bedrijf medeverdachte] op 01-05-1999 een koopovereenkomst hebben gesloten inzake Motorzeiljacht, plaatselijk bekend als [naam] - ligplaats[naam][land] bouwjaar 1974, tegen een koopsom van Hfl 650.000,- (zegge: zeshonderdvijftig duizend Gulden) met alle daartoe behorende bestanddelen en/of valselijk die onderhandse koopakte gedateerd op 01-05-1999 en/of (vervolgens) ondertekend, als ware die koopakte opgemaakt en/of ondertekend op 01-05-1999 (1 mei 1999), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 25 maart 2002 tot en met 17 mei 2002, in de gemeente [plaats], althans elders in Nederland, of te [plaats], althans in België, tezamen en in vereniging met een ander, een Onderhandse Koopakte tussen [bedrijf verdachte], in deze vertegenwoordigd door [verdachte], en [bedrijf medeverdachte], in deze vertegenwoordigd door [naam medeverdachte], d.d. 01-05-1999, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen –, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander, - zakelijk weergegeven – valselijk in die koopakte vermeld dat [bedrijf verdachte] en [bedrijf medeverdachte] op 01-05-1999 een koopovereenkomst hebben gesloten inzake Motorzeiljacht, plaatselijk bekend als [naam] - ligplaats [naam][land] bouwjaar 1974, tegen een koopsom van Hfl 650.000,- (zegge: zeshonderdvijftig duizend Gulden) met alle daartoe behorende bestanddelen en valselijk die onderhandse koopakte gedateerd op 01-05-1999 en vervolgens ondertekend, als ware die koopakte opgemaakt en ondertekend op 01-05-1999 (1 mei 1999), zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof overweegt ten aanzien van het bewijs als volgt.
A.1.
Op 3 april 2002 doet [bedrijf medeverdachte] de aangifte Vennootschapsbelasting Binnenlandse belastingplichtigen Kerngegevens Kalenderjaar 1999 of boekjaar 1999/2000 bij de belastingdienst te Roermond, welke is ondertekend door de medeverdachte [naam medeverdachte]. In deze aangifte wordt vervangingsreserve afgeboekt op de aankoopprijs van een motorzeiljacht. Naar aanleiding van deze aangifte verzoekt de inspecteur van de belastingdienst op 2 mei 2002 alle relevante stukken en bescheiden op te sturen die betrekking hebben op de aankoop van het motorzeiljacht. Op 17 mei 2002 wordt vervolgens aan de belastingdienst ter onderbouwing een onderhandse koopakte gestuurd, waarin [naam medeverdachte] namens [bedrijf medeverdachte] op 1 mei 1999 een motorzeiljacht met de naam [naam] en ligplaats [naam][land], koopt voor Hfl. 650.000,-- van [bedrijf verdachte] te [plaats], België, vertegenwoordigd door [verdachte], wonende te[plaats] [land][adres] Deze akte is als D/195 in het dossier gevoegd.
A.2.
Het hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat deze Onderhandse Koopakte D/195, zoals opgenomen in de bewezenverklaring valselijk is opgemaakt en valselijk is gedateerd en ondertekend. Het hof heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op het onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar de inhoud van digitale bestanden (AH/027).
Tijdens onderzoek in de automatiseringsbestanden van medeverdachte [naam medeverdachte], welke in beslag zijn genomen tijdens de doorzoeking op 2 oktober 2002 in het bedrijfspand[adres] te [plaats], is een Onderhandse koopakte aangetroffen tussen [bedrijf verdachte] en [bedrijf medeverdachte] inzake de verkoop van het motorzeiljacht [naam], gedateerd 1 mei 1999 (D/418). Deze akte is qua vorm en inhoud gelijk aan de akte die op 17 mei 2002 aan de belastingdienst is verstrekt (D/195). Uit onderzoek in de digitale gegevens komt naar voren dat deze koopakte (D/418) niet is opgemaakt in 1999 maar op 25 maart 2002, terwijl de koopovereenkomst zou zijn gesloten op 1 mei 1999.
Hoewel het in theorie mogelijk is dat digitale opmaakdata kunnen wijzigen als de documenten in een andere applicatie worden opgeslagen, is het hof van oordeel dat dit in de onderhavige zaak tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk is geworden.
A.3.
Het hof vindt hiervoor steun in de volgende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien.
Bij de huiszoeking in het bedrijfspand [adres] te [plaats] zijn de volgende stukken aangetroffen:
- -
een faxbericht d.d. 22 september 1999 van de boekhouder [naam boekhouder] gericht aan
[naam medeverdachte], waarin melding wordt gemaakt van de vervangingsreserve van [bedrijf medeverdachte] (D/382);
- -
een voorlopige publicatie jaarrekening van [bedrijf medeverdachte] over het jaar 1999, gedateerd 8 maart 2001 (D/384). Op de voorlopige balans per 31 december 1999 is het per
- 1.
mei 1999 aangekochte motorzeiljacht niet verwerkt;
- -
Eveneens is op de balans per 31 december 1999 op een uitdraai van de [naam bedrijf] d.d.
- 14.
augustus 2001, deze aankoop niet verwerkt (D/385);
- -
een niet ondertekende koopakte Bedrijfs Onroerend Goed waarin [bedrijf verdachte] aan [bedrijf medeverdachte] op 1 mei 1999 een Motorzeiljacht verkoopt voor fl. 650.000,-- (D/383). De naam en overige gegevens van het motorzeiljacht zijn hierop niet ingevuld en tevens is de naam [bedrijf 2 medeverdachte] in de kopregel doorgehaald. De faxregel boven deze akte vertoont de datum 25 maart 2002;
- -
op de publicatiejaarrekening van [bedrijf medeverdachte] over het jaar 1999 (D/386) is de aankoop wel verwerkt. Een bedrag van fl. 650.000,-- is opgenomen onder Vaste Activa. De datum van ondertekening van deze publicatie jaarrekening is gesteld op 26 maart 2002, één dag nadat de hiervoor genoemde koopakte (D/383) is gefaxt;
- -
in de toelichting bij het rapport inzake de jaarrekening over het boekjaar 1999, gedateerd
- 26.
maart 2002 (pagina 9 D/387) staat de volgende tekst: “Middels koopovereenkomst d.d. 1 mei 1999 is gekocht een motorzeiljacht”.
Bij [naam externe adviseur] te [plaats], de externe adviseur van onder meer de medeverdachte [naam medeverdachte], is aangetroffen een handgeschreven notitie (D/450). Op deze notitie staat de vraag geplaatst: “Verkoop schip, is er vervangingsvoornemen. VR dateert al van 1995” en de opmerking “Er is niet vervangen”.
Uit vorenstaande feiten en omstandigheden leidt het hof af dat, hoewel de koopovereenkomst zou zijn gesloten op 1 mei 1999, de aanschaf van het motorzeiljacht kennelijk eerst in de publicatiejaarrekening over het boekjaar 1999 d.d. 26 maart 2002 wordt verwerkt. Het hof acht het niet aannemelijk dat van een aanschaf van het motorzeiljacht die reeds in 1999 bekend is, in de voorlopige jaarrekening en op de voorlopige balans, beide afkomstig uit 2001, in het geheel geen melding wordt gemaakt.
A.4.
Tevens acht het hof het zeer opmerkelijk dat de koopakte Bedrijfs Onroerend Goed (D/383), welke naar het oordeel van het hof te beschouwen is als een conceptakte, wordt gefaxt op
25 maart 2002, terwijl de akte d.d. 1 mei 1999 toch al voorhanden moet zijn geweest.
A.5.
Uit de stukken is het hof voorts gebleken dat een onderzoek naar het bestaan van het motorzeiljacht, bekend als [naam], niets heeft opgeleverd. Daarvoor zijn diverse bronnen en databanken geraadpleegd en is een rechtshulpverzoek uitgegaan naar de justitiële autoriteiten van [land]. Ook hieruit (R/010) is geen informatie gekomen omtrent enige registratie waaruit het bestaan van het motorzeiljacht bekend als [naam] zou kunnen blijken. Het hof acht het derhalve aannemelijk dat het in de koopakte D/195 weergegeven motorzeiljacht in het geheel niet bestaat. Het door verdachte opgegeven woonadres op [land] blijkt een kantoorpand in gebruik bij een accountantskantoor te zijn. De vertegenwoordiger van het accountantskantoor heeft verklaard met de transactie niets van doen te hebben.
A.6.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof, in het bijzonder gelet op de data vermeld op de gefaxte stukken waarvan niet is gebleken dat deze zijn gemanipuleerd, alsmede gelet op het feit dat in de voorlopige jaarstukken over 1999 geen melding is gemaakt van de aankoop van het motorzeiljacht en het feit dat niet is gebleken dat het in de akte vermelde motorzeiljacht ook daadwerkelijk bestaat, het aannemelijk dat de medeverdachte [naam medeverdachte], teneinde te voorkomen dat de vervangingsreserve in de winst over het jaar 1999 zou vrijvallen, in de periode van 25 maart 2002 tot en met 17 mei 2002 de betreffende Onderhandse Koopakte (D/195) heeft opgemaakt of heeft laten opmaken, terwijl er in het geheel geen overeenkomst in 1999 was gesloten inzake de aankoop van een motorzeiljacht.
- B.
Voor wat betreft de betrokkenheid van verdachte daarbij, overweegt het hof als volgt.
Verdachte heeft in eerste aanleg verklaard dat de handtekening op de onderhandse koopakte (bijlage D/195), alsmede de paraaf op elke bladzijde van die overeenkomst op die van hem lijken. De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij de handtekening van verdachte op de koopakte herkent en dat verdachte deze handtekening onder de koopakte heeft geplaatst bij hem op kantoor te [plaats] of te [plaats], België. Voorts blijkt dat de parafen van verdachte door de tekst van de overeenkomst zijn geplaatst.
Gelet hierop acht het hof het aannemelijk dat verdachte de akte D/195 heeft ondertekend. Nu is gebleken dat deze akte, zoals hiervoor onder A.1. is overwogen, eerst in 2002 is opgemaakt en door verdachte vervolgens is ondertekend, terwijl verdachte op dat moment wist dat er in 1999 in het geheel geen verkoop van een motorzeiljacht heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat het verdachte duidelijk was dat deze akte vals was en het niet anders kan dan dat hij wist dat [naam medeverdachte] deze akte op enigerlei wijze zou gaan gebruiken in het maatschappelijk verkeer. Derhalve heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en met het feit dat de handelwijze van verdachte de betrouwbaarheid van schriftelijke stukken als de onderhavige, die veelal de basis vormen voor de handel in het economisch verkeer, ernstig ondermijnt en waarmee derden, waaronder de Staat, ernstig nadeel toegebracht kan worden, zoals dit in de onderhavige zaak ook feitelijk is gebeurd.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Medeplegen van valsheid in geschrift.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. J.W.J. Huige en mr. A. de Lange,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 23 oktober 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.