Rb. Rotterdam (vzr.), 18-05-2010, nr. 352880 / KG ZA 10-356
ECLI:NL:RBROT:2010:BM8653
- Instantie
Rechtbank Rotterdam (Voorzieningenrechter)
- Datum
18-05-2010
- Zaaknummer
352880 / KG ZA 10-356
- LJN
BM8653
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Financieel recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2010:BM8653, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 18‑05‑2010; (Kort geding)
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑05‑2010
Inhoudsindicatie
Gedaagde heeft de kredietovereenkomst met eisers opgezegd en de hypothecaire geldlening opgeëist tegen 2 juni 2010. Daarnaast heeft gedaagde eisers geregistreerd in het externe verwijzingsregister (EVR) gekoppeld aan het incidentenregister. De reden voor de opzegging en registratie is kort gezegd gelegen in het feit dat eisers bij het aangaan van de kredietrelatie volgens gedaagde valse stukken hebben overlegd en informatie van belang voor de kredietrelatie hebben achtergehouden. De voorzieningenrechter acht het gezien de door gedaagde in het geding gebrachte stukken voldoende aannemelijk dat eisers bij het aangaan van de kredietrelatie gemanipuleerde bankafschriften e.d. hebben overlegd. Ook is voldoende aannemelijk geworden, gezien de deskundigheid die aan de zijde van eisers mag worden verwacht, dat zij hebben achtergehouden over meerdere elders gefinancierde onroerende zaken te beschikken. De opzegging van de kredietrelatie is hierdoor gerechtvaardigd. De vordering tot nakoming wordt afgewezen. Gezien de verstrekkende gevolgen voor eisers van de registratie in het EVR brengt de zorgvuldigheid mee dat gedaagde pas dan tot (handhaving van de) registratie mag overgaan, indien zij daartoe in redelijkheid heeft kunnen besluiten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door gedaagde aannemelijk gemaakte gronden de registratie in het EVR en de handhaving daarvan kunnen dragen. De vordering tot verwijdering van de registratie uit het EVR en de daarmee samenhangende vorderingen worden afgewezen. Eisers hebben voorts doorhaling verzocht van de door hen in het kader van een betalingsregeling ten behoeve van gedaagde gevestigde hypotheken. Nu de schuld waarvoor de betalingsregeling is getroffen, is afgelost, dienen ook de hypotheken te worden doorgehaald. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat het bankhypotheken betreft die niet specifiek in het kader van de betalingsregeling zijn gevestigd. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van gedaagde niet. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt duidelijk met welk oogmerk de zekerheden zijn verstrekt c.q. wat de bedoeling van partijen is geweest. De zekerheden zijn duidelijk gevestigd in het kader van de afgesproken betalingsregeling. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat gedaagde misbruik maakt van recht door vast te houden aan de handhaving van haar hypothecaire zekerheden. De vordering tot doorhaling wordt toegewezen.
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 352880 / KG ZA 10-356
Vonnis in kort geding van 18 mei 2010
in de zaak van
1. [eiser sub 1]
wonende te Rotterdam,
2. [eiseres sub 2]
wonende te Rotterdam,
eisers,
advocaat mr. L.E.M. de Vries- Blom,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK ROTTERDAM U.A.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.E. van den Bergen.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagde genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 23 april 2010;
- producties van eisers;
- de pleitnota van mr. De Vries-Blom;
- producties van gedaagde;
- de pleitnota van mr. Van den Bergen.
1.2. Ter mondelinge behandeling van 4 mei 2010 hebben (de raadslieden van) partijen de respectieve stellingen nader toegelicht. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
In dit kort geding merkt de voorzieningenrechter de volgende -voor de onderhavige beoordeling van belang zijnde- feiten als tussen partijen vaststaand aan.
2.1. In maart 2005 hebben eisers zich in verband met de voorgenomen aankoop van een woning aan de [adres] te Rotterdam voor een financiering gewend tot gedaagde. Eisers wonen op dat moment in een woning aan de [adres 2] te Rotterdam. De [adres 3] wordt door eisers verhuurd.
2.2. Blijkens het formulier “toelichting financieringsaanvraag particulieren” d.d. 24-03-2005 opgesteld door een medewerker van gedaagde, is eiser sub 1 werkzaam als re-integratiebegeleider en adviseur bij het UWV en eiseres sub 2 als managementassistente bij de gemeente Rotterdam. Daarnaast is opgenomen dat eisers beide een tweede dienstverband hebben; eiser sub 1 als administratief medewerker bij Rama Consultancy en eiseres sub 2 als inkoper bij Krisna Department Store. Door eisers zijn arbeidsovereenkomsten, bankafschriften van de ING Bank, loonstrookjes en werkgeversverklaringen verstrekt.
2.3. Op voormeld formulier is bij vraag 8 “financieringen” aangegeven dat eisers geen overige financieringen hebben.
2.4. Op de door eisers overlegde bankafschriften zijn alle gegevens van de transacties onleesbaar gemaakt door deze weg te strepen, met uitzondering van de door Rama Consultancy verrichte betalingen ad EUR 1.058,28. Deze betalingen hebben de volgende omschrijving:
“Bemiddelingsbureau Rama Postbus 6260 Rotterdam”.
2.5. Gedaagde heeft aan eisers op 21 juni 2005 ter financiering van de aankoop van de woning aan de [adres] te Rotterdam een lening verstrekt ten bedrage van EUR 576.000,00. Voorts heeft gedaagde aan eisers op deze datum een overbruggingslening verstrekt ten bedrage van EUR 140.000,00, welke lening uiterlijk 30 november 2005 diende te worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres 2 en 3]
2.6. Ter zekerheid voor terugbetaling van de door gedaagde verstrekte geldleningen hebben eisers ten behoeve van gedaagde een recht van eerste hypotheek gevestigd op de woning aan de [adres] voor een bedrag ad EUR 972.000,00 bestaande uit een hypothecaire inschrijving van EUR 720.000,00 te vermeerderen met rente en kosten ten bedrage van EUR 252.000,00.
2.7. Eisers slagen er niet in de woning aan de [adres 2 en 3] voor de overeengekomen datum van de afloop van het overbruggingskrediet (30 november 2005) te verkopen.
2.8. Gedaagde heeft de looptijd van de overbruggingslening verscheidene malen verlengd. Bij brief d.d. 3 juli 2008 heeft gedaagde eisers laten weten niet langer uitstel te zullen verlenen voor aflossing van de overbruggingslening.
2.9. Bij brief d.d. 28 juli 2008 heeft gedaagde de voormalig raadsman van eisers, voor zover van belang, als volgt bericht:
(…..)
De Rabobank Rotterdam gaat accoord met het voorstel van d[eisers] om met ingang van 1 september 2008 maandelijks een bedrag van EUR 23.000,00 te storten, zodat in januari 2009 de overbruggingsfinanciering in zijn geheel is afgelost.
Enige voorwaarde hierbij is dat er een hypothecaire inschrijving van EUR 115.000,00 voor 1 september 2008 gesteld wordt op de onderpanden welke genoemd zijn in ons schrijven van 17 juli jl. door Fokkema Linssen notarissen.
(…..).”
2.10. Op 22 augustus 2008 wordt ter voldoening aan de door gedaagde gestelde voorwaarde (zie 2.9.) hypotheek gevestigd op de volgende aan eisers in eigendom toebehorende onderpanden:
a) [adres 2 en 3] te Rotterdam;
b) [adres 3] te Rotterdam;
c) [adres 2] te Rotterdam;
d) [adres 4] te Rotterdam;
e) [adres 5] te Rotterdam;
2.11. De overbruggingslening is op 16 december 2008 na betaling van zes termijnen, een eerste betaling van EUR 25.000,00 gevolgd door 5 maandelijkse betalingen van EUR 23.000,00, volledig door eisers afgelost.
2.12. Op 20 januari 2009 vindt er tussen eiser sub 1 en [X], werkzaam bij de afdeling Crisismanagement en Fraudebestrijding van het Directoraat Toezicht van Rabobank Nederland en [Y], werkzaam bij gedaagde, een gesprek plaats. Van dit gesprek is een -niet door eiser sub 1 ondertekende- verklaring opgemaakt. Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…..)
V: Geconstateerd is dat u de overbruggingslening versneld hebt afgelost. (….). Wat is de herkomst van dit geld?
A: Dit geld is afkomstig van mijn familie. (…..). Ik heb dit van de familie van mijn kant geleend. Van deze lening is geen contract opgesteld maar is puur in vertrouwen gegaan. (…..).
V: Hebt u destijds bij uw financieringsaanvraag bij de Rabobank Rotterdam volledige openheid gegeven van uw vermogenspositie?
A: Ik weet niet meer exact wat er besproken is. Dit kunt u beter aan de hypotheekadviseur vragen. We hebben erover gesproken maar ik weet niet meer exact wat er besproken is. (…..).
V: Denkt u dat het voor de bank relevant is om te weten of u b.v. meerdere panden bezit?
A: Ik denk wel dat dit voor de bank relevant is maar ik weet niet of wij daar destijds over hebben gesproken. De bank kan zelf ook veel dingen uitzoeken.
V: In het hypotheekdossier wordt niet gesproken over andere schulden of bezittingen. Is daar over gesproken?
A: Ik weet dit niet meer.
V: Wij hebben ook met de heer [Z] gesproken. De heer [Z] heeft aangegeven dat hij altijd vraagt naar het bezit van meerdere panden of andere vermogensbestanddelen. Hij heeft aangegeven dat hij dit standaard vraagt. Aangezien het niet in het hypotheekdossier staat heeft u het niet gemeld. Wat heeft u hierover te verklaren?
A: Ik weet niet meer of het ter sprake is geweest. (…..).
V: U begrijpt wel het belang dat een bank weet dat dergelijke zaken van belang zijn?
A: Dat belang begrijp ik.
V: Klopt het dat u nog steeds een 6-tal panden in bezit heeft?
A: Dat klopt. Deze panden zijn allemaal belast met een hypotheekschuld.
V: Uit de aanvragen blijkt dat u en uw vrouw de extra werkzaamheden nodig hadden om uiteindelijk de hypotheek te kunnen financieren, klopt dat?
A: Ja, dat klopt. Ik heb al mijn inkomsten opgegeven en van daaruit de offerte aangevraagd. Dit bleek voldoende te zijn om de hypotheek te krijgen.
V: (…..). Wat voor bedrijf is RAMA Consultancy? Wat hielden uw werkzaamheden in, waar voerde u deze werkzaamheden uit en tot wanneer heeft u deze werkzaamheden uitgevoerd?
A: Ik ben in loondienst geweest bij RAMA Consultancy. De eigenaar van dit bedrijf was mijn schoonvader, de heer [naam]. Ik ben begin 2008 gestopt bij RAMA Consultancy en ben toen als zelfstandige begonnen. (…..). Mijn salaris werd op mijn bankrekening bij de ING gestort.
V: Is van uw loon altijd loonbelasting e.d. afgedragen?
A: Ik heb al mijn inkomen aangegeven bij mijn adviseur, [A]. (…..). Hij regelt al mijn aangiften e.d. dus ik ga ervan uit dat alle aangiftes en dergelijke goed gedaan zijn. Ik lever al mijn stukken en die van mijn vrouw aan en hij regelt de rest.
(…..).
V: Uw vrouw heeft gewerkt bij Krishna Department Store. Wie is de eigenaar van dit bedrijf?
A: De eigenaar van het bedrijf is mijn schoonmoeder.
(…..).
V: Alleen uw inkomsten van het UWV en de gemeente Rotterdam en dienst SAMS waren onvoldoende om de benodigde lening van de Rabobank Rotterdam voor de aankoop van de woning te krijgen. De inkomsten die u zou hebben genoten van RAMA Consultancy en Krisna Department Store Import & Export waren derhalve nodig om totaal, alle inkomens opgeteld, voldoende inkomsten te hebben om aan de door de bank gestelde norm te voldoen. Bent u daadwerkelijk in vast dienstverband geweest bij RAMA Consultancy en Krisna Department Store Import & Export of zijn de verklaringen van deze twee werkgevers valselijk opgemaakt ten einde de gewenste financiering van de Rabobank te verkrijgen?
A: Ik ben wel degelijk in loondienst geweest bij RAMA Consultancy. Tevens is mijn vrouw weldegelijk in loondienst geweest bij Krisna Department Store Import & Export. Uw veronderstelling is onjuist.
2.13. Gedaagde heeft aangifte gedaan jegens eisers ter zake van valsheid in geschrifte en oplichting.
2.14. Bij brief d.d. 5 februari 2009 heeft de voormalig raadsman van eisers gedaagde verzocht c.q. gesommeerd de aangifte in te trekken wegens het ontbreken van iedere aanleiding tot het doen van deze aangifte. Voorts heeft hij gedaagde kopieën van een aantal bankafschriften toegezonden waaruit zou blijken dat de familie van eisers, zoals binnen de Surinaamse gemeenschap gebruikelijk, eisers de helpende hand hebben toegestoken bij het aflossen van de overbruggingslening. Van het laatste aflossingsbedrag zal het afschrift, zodra dit in het bezit is van eisers, volgens de raadsman aan gedaagde worden toegezonden.
2.15. De voormalig raadsman van eisers heeft gedaagde voorts verzocht de in het kader van de betalingsregeling gevestigde hypotheken door te halen, aangezien eisers aan hun verplichtingen voortvloeiende uit de betalingsregeling hebben voldaan. Bij brief d.d. 16 maart 2009 heeft gedaagde aan de voormalig raadsman van eisers laten weten alleen het hypotheekrecht op de [adres 3] te hebben doorgehaald. De overige zekerheden zullen, hangende het interne onderzoek van de afdeling Crisismanagement en Fraudebestrijding van het Directoraat Toezicht van Rabobank Nederland, niet worden doorgehaald.
2.16. Op 24 augustus 2009 vindt er tussen eiser sub 1 en voormelde [X] en [Y] wederom een gesprek plaats. Van dit gesprek is een -niet door eiser sub 1 ondertekende- verklaring opgemaakt. Hierin is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…..)
Op voorhand verklaart de [eiser sub 1] dat hij de gevraagde dagafschriften van de ING-bank tot op heden niet heeft ontvangen van de ING-bank. (…..).
Tevens verklaart de heer [eiser sub 1] dat er ook verhoren hebben plaatsgevonden met de politie omtrent een andere zaak.(…..). Wel heeft de heer [eiser sub 1] aangegeven dat dit een zaak betreft tussen de heer [eiser sub 1] en Delta Lloyd. (…..). De [eiser sub 1] geeft aan dat noch de heer [C] als hijzelf nog beschikt over de belastingaangiftes van 2003, 2004 en 2005. Deze kan de heer [eiser sub 1] hierdoor niet aanleveren.
Noot relatant:
Aan de heer [eiser sub 1] worden een tweetal dagafschriften van ING getoond van 07-09-2004 en 02-11-2004.
V: Klopt het dat u dit dagafschrift destijds hebt aangeleverd bij de hypotheekaanvraag?
A: Dat klopt. Ik heb een aantal af- en/of bijschrijvingen zwart gemaakt in verband met privacy redenen. Ik heb deze dagafschriften aangeleverd om aan te tonen wat mijn inkomsten waren.
(…..).
V: Heeft u de getoonde dagafschriften gemanipuleerd of aangepast?
A: Nee, ik heb niks aangepast of weggehaald. Dit zijn de dagafschriften die ik heb aangeleverd.
V: Bij de inschrijving van de kamer van koophandel staat de bestuurder van Rama, uw schoonvader, de heer [naam schoonvader], al ingeschreven op de [adres 2], klopt dat?
A: Ten tijde van Rama klopt dat niet. Ik weet niet waar zij ingeschreven stonden. Ik weet alleen dat zij tot 2005 of 2006 ingeschreven stonden op een ander adres.
V: Heeft u op de getoonde dagafschriften huurinkomsten zwart gemaakt?
A: Dat weet ik niet meer. Ik heb dingen weggehaald in verband met privacyredenen. Er is door de heer [Z], de hypotheekadviseur van Rabobank Rotterdam, nooit gevraagd naar huurinkomsten.
V: Het klopt dat u een kopie hebt gemaakt van uw dagafschriften van de ING, hierop diverse inkomsten en/of uitgaven zwart gemaakt en dat u deze niet heeft gemanipuleerd?
A: Dat klopt inderdaad. Ik heb de dagafschriften niet gemanipuleerd.
V: Uit onderzoek blijkt dat de aan u getoonde dagafschriften van de ING gemanipuleerd zijn. Wat wilt u hierover verklaren?
A: Deze zijn niet gemanipuleerd.
V: Dit weet u zeker?
A: Ja.
V: Uit onderzoek blijkt dat u bij de bijschrijvingen van Rama op 07-09-2004 en 01-11-2004 hebt gemanipuleerd door het woord “huur” weg te halen op de dagafschriften.
Wat wilt u hierover verklaren?
A: Ik weet het niet. Ik heb de afschriften zelf aangeleverd en bepaalde bij- en/of afschrijvingen zwart gemaakt maar niet om fraude te plegen. Ik heb de bij- en/of afschrijvingen zwart gemaakt om privacy redenen. Ik heb geen woorden zoals “huur” weggehaald op de getoonde dagafschriften.
V: Volgens ons heeft u het dagafschrift van ING wel degelijk gemanipuleerd. Wat wilt u hierover verklaren?
A: Ik ontken dit.
Noot relatant:
Aan de heer [eiser sub 1] wordt aangegeven dat wij, relatanten, n.a.v. informatie van ING besluiten om afscheid te nemen van de heer [eiser sub 1] als klant.
(…..).”
2.17. In artikel 30 van de tussen partijen geldende Algemene Bankvoorwaarden is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“30 Opzegging van de relatie
De relatie tussen de cliënt en de bank kan zowel door de cliënt als door de bank worden opgezegd. (…..).”
2.18. De opzegging van de relatie is door gedaagde bevestigd bij brief d.d. 2 september 2009. De financiering dient door eisers uiterlijk 2 juni 2010 te zijn afgelost.
2.19. Bij brief d.d. 22 oktober 2009 heeft gedaagde eisers voor zover van belang als volgt bericht:
“(…..)
Hierbij delen wij u mede dat Rabobank Nederland de op u betrekking hebbende gegevens heeft opgenomen in een verwijzingsregister. Dit register bestaat uit een intern en extern deel.
De opname van uw gegevens is gedaan in het externe deel. Dit deel is te toetsen door de financiële instellingen die zijn aangesloten bij de NVB (Nederlandsche Vereniging van Banken), de VFN (Vereniging van Financieringsinstellingen in Nederland) en de SFH (Stichting Fraudebestrijding Hypotheken).
De registratie is voor de duur van maximaal 8 jaar, mits er tussentijds geen andere incidenten plaatsvinden. Dit betekent concreet dat bij het aangaan van een relatie met een van de hiervoor genoemde financiële instellingen uw gegevens worden getoetst in dit register. Uw registratie in het externe deel kan leiden tot een afwijzing.
De reden van opname is het ernstige vermoeden van valsheid in geschrifte met de inkomensbescheiden met betrekking tot een hypotheekaanvraag voor de financiering van de [adres] te Rotterdam. Er is aangifte tegen u gedaan.
(…..)
Als u bezwaar heeft tegen registratie kunt u zich schriftelijk wenden tot:
(…..).”
2.20. Bij brief d.d. 25 januari 2010 heeft mr. De Vries-Blom namens eisers bezwaar gemaakt tegen opname van hun gegevens in het interne en externe verwijzingsregister en verzocht om mededeling van de gronden die gedaagde tot opname hebben doen besluiten.
2.21. Bij brief d.d. 1 februari 2010 heeft de klachtenservice van gedaagde mr. De Vries-Blom medegedeeld dat de persoonsgegevens van eisers zijn opgenomen in het externe verwijzingsregister omdat zij bij de aanvraag van de hypothecaire financiering onjuiste informatie hebben verstrekt en valse werkgeversverklaringen en gemanipuleerde bankafschriften hebben overlegd. Daarnaast hebben eisers volgens gedaagde nagelaten mede te delen dat zij in het bezit zijn van meerdere met hypotheek belaste onroerende zaken. In gesprekken zijn door eisers verklaringen afgelegd in strijd met de waarheid. Een en ander heeft de bank aanleiding gegeven tot het doen van aangifte bij de politie. De klachtenservice ziet geen aanleiding voor verwijdering van de registratie.
2.22. Ingevolge artikel 6.2 van het “protocol incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen” (hierna: het protocol) gelden voor opname in het externe verwijzingsregister (hierna: het EVR) de volgende criteria:
“(…..)
1. De activiteiten van de (rechts)persoon kunnen een bedreiging vormen voor de continuïteit en de integriteit van financiële instellingen, de financiële belangen van cliënten en/of de financiële belangen van de (organisatie van de) deelnemer.
2. Er dient een proportionaliteitsafweging plaats te vinden, waarbij de betreffende functionaris vaststelt, dat het belang van de opname in het verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor betrokkene als gevolg van de opname van zijn gegevens.
3. De betreffende (rechts)persoon moet betrokken zijn bij een benadeling van enige financiële instelling (of poging daartoe) of bij onoorbaar gebruik (of poging daartoe) van het financieel stelsel van zodanige aard:
• dat aangifte bij een opsporingsinstantie is gedaan of kan worden gedaan of
• de relatie of overeenkomst is opgezegd of het besluit daartoe is genomen of
• is geweigerd om een relatie of overeenkomst aan te gaan.
3. Het geschil
3.1. Eisers vorderen voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Gedaagde te veroordelen tot nakoming van de kredietovereenkomst, althans de opzegging van de relatie ongedaan te maken, althans de tenuitvoerlegging van de opzegging van de relatie te schorsen;
II. Gedaagde te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de EVR-registratie met betrekking tot eisers in het Incidentenregister door te halen, althans die aantekening daaruit te doen verwijderen, op straffe van een dwangsom van EUR 25.000,00 per dag voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
III. Gedaagde te veroordelen binnen twee dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan de deelnemers aan wie gegevens betreffende eisers uit het EVR zijn verstrekt, melding te maken van dit vonnis op straffe van een dwangsom van EUR 25.000,00 per dag voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
IV. Gedaagde te veroordelen de hypothecaire inschrijving tot een bedrag van EUR 115.000,00 op te heffen, op straffe van een dwangsom van EUR 25.000,00 per dag voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
V. Gedaagde te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 25.000,00 als voorschot op de door eisers geleden en te lijden schade, althans een bedrag door de voorzieningenrechter te bepalen;
VI. Gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. Gedaagde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1. Nu de aan eisers verstrekte financiering op grond van de opzegging van gedaagde uiterlijk 2 juni 2010 dient te zijn afgelost, en eisers derhalve voor deze datum een andere financier dienen te vinden dan wel de woning aan de [adres] dienen te hebben verkocht, is het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen genoemd onder I., II. en III. gegeven. Ook het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening onder IV. acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk, aangezien doorhaling van de hypotheken kan meebrengen dat eisers eenvoudiger elders een financiering kunnen verkrijgen.
4.1.1. De vordering onder V. betreft een geldvordering. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een geldvordering voor toewijzing in kort geding in aanmerking kan komen, indien de vordering voldoende aannemelijk is. Voorts geldt dat terughoudendheid geboden is, mede met het oog op het restitutierisico, en dat dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is (HR 22 januari 1982, NJ 1982, 505, nadien herhaaldelijk bevestigd). Uit deze jurisprudentie volgt dat de aanwezigheid van het spoedeisend belang een noodzakelijk en apart te toetsen vereiste is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding.
4.1.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat eisers, mede gezien de gemotiveerde betwisting van gedaagde, onvoldoende hebben gesteld om tot het oordeel te kunnen leiden dat van spoedeisendheid in de zojuist bedoelde zin sprake is. Eisers hebben immers niet meer gesteld dan dat zij schade hebben geleden door plaatsing in het externe verwijzingsregister doordat zij elders geen hypothecaire financiering kunnen verkrijgen. Door eisers is niet inzichtelijk gemaakt welk verband er bestaat tussen de gestelde geleden schade en de noodzaak van een onverwijlde voorziening in dit kort geding.
Door de schade enkel te stellen, hebben eisers onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de voorzieningenrechter thans kan beoordelen of eisers voldoende spoedeisend belang bij hun vordering hebben. Hieruit vloeit voort dat de vordering genoemd onder V. bij gebreke van een spoedeisend belang zal worden afgewezen.
Vordering I., II., III. en IV
4.2. In het kader van dit kort geding dienen een drietal vragen te worden beantwoord. De eerste vraag is of gedaagde gegronde redenen had de kredietrelatie met eisers op te zeggen en de verstrekte lening op te eisen (4.3.).
De tweede vraag is of gedaagde in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gegevens van eisers op te nemen in het externe gedeelte van het verwijzingsregister voor financiële instellingen en deze registratie te handhaven (4.4.).
Tot slot dient de vraag te worden beantwoord of gedaagde gehouden is de hypothecaire inschrijvingen tot een bedrag van EUR 115.000,00 ( zie 2.10.) door te halen (4.5.)
Opzegging kredietrelatie
4.3. Artikel 30 van de Algemene Bankvoorwaarden, waarvan de toepasselijkheid niet door eisers is betwist, geeft zowel de cliënt als de bank de mogelijkheid de relatie op te zeggen. Dit neemt echter niet weg dat, gelet op de zwaarwegende belangen van eisers bij voortzetting van de kredietrelatie en de gevolgen die voor hen aan de opzegging zijn verbonden, de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich meebrengen dat opzegging slechts tot een rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst kan leiden indien er voldoende zwaarwegende gronden voor opzegging bestaan.
4.3.1. Samengevat heeft gedaagde als opzeggingsgrond aangevoerd dat eisers bij het aangaan van de financieringsrelatie onjuiste informatie hebben verstrekt. Deze onjuiste informatie bestaat volgens gedaagde uit:
I. het verstrekken van gemanipuleerde bankafschriften en valse werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten (4.3.2.);
II. het verzwijgen van het feit dat eisers meerdere bij andere financiële instellingen hypothecair gefinancierde panden bezitten (4.3.3.).
Het verstrekken van gemanipuleerde bankafschriften en valse werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten
4.3.2. Zoals weergegeven onder 2.4. zijn op de door eisers aan gedaagde overlegde afschriften alle omschrijvingen bij de transacties onleesbaar gemaakt door deze weg te strepen, met uitzondering van de door Rama Consultancy verrichte betalingen ad EUR 1.058,28. Deze betalingen hebben als omschrijving: “Bemiddelingsbureau Rama Postbus 6260 Rotterdam”.
Op de door gedaagde bij de ING Bank opgevraagde afschriften van dezelfde datum is bij de betreffende betalingen als omschrijving opgenomen: “Bemiddelingsbureau Rama Postbus 6260 Rotterdam huur”. Het woord “huur” is derhalve verwijderd op de aan de bank overlegde afschriften en wel op zodanige wijze dat deze verwijdering, in tegenstelling tot de andere onleesbaar gemaakte omschrijvingen bij de transacties, voor gedaagde niet zichtbaar was. Ter mondelinge behandeling is door eiser sub 1 ter verklaring slechts aangegeven dat hij bepaalde omschrijvingen heeft weggehaald om privacy redenen. De voorzieningenrechter ziet echter niet in, op welke wijze de privacy van eisers door het laten staan van het woord huur in het geding had kunnen komen. Daarnaast hebben eisers geen verklaring gegeven voor het feit dat alle overige omschrijvingen zichtbaar onleesbaar zijn gemaakt door deze weg te strepen, terwijl het woord “huur” volledig is verwijderd.
Onder deze omstandigheden en gezien het feit dat eisers de inkomsten uit de werkzaamheden voor Rama Consultancy nodig hadden om de financiering te verkrijgen, acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat eisers in het kader van de financieringsaanvraag gemanipuleerde bankafschriften hebben overlegd.
Ook de stelling van gedaagde dat de werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten van Rama Consultancy en Krisna Department Store valselijk zijn opgemaakt, acht de voorzieningenrechter -in het licht van het voorgaande en de hierna te noemen omstandigheden- voldoende aannemelijk.
Rama Consultancy wordt blijkens het handelsregister gedreven voor rekening van de vader van eiseres sub 2, die woonachtig is op de [adres 2]. Krisna Department Store wordt gedreven voor rekening van de moeder van eiseres sub 2, eveneens woonachtig op de [adres 2]. Deze woning is eigendom van eisers en wordt naar mag worden aangenomen door eisers aan de (schoon)ouders tegen een zakelijke prijs verhuurd.
Uit navraag door gedaagde bij de financieel adviseur van eisers die ook de aangiften inkomstenbelasting voor eisers verzorgt, de heer [C], is gebleken dat de heer [C] -in tegenstelling tot mededelingen van eiser sub 1- niet bekend was met de dienstverbanden bij Rama Consultancy en Krisna Department Store.
Aan het verzoek van gedaagde tot overlegging van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2003 tot en met 2005, hebben eisers zonder opgave van redenen geen gehoor gegeven, terwijl zij hiermee het bestaan van de dienstverbanden op eenvoudige wijze hadden kunnen aantonen.
De totale samenhang van bovengenoemde omstandigheden geeft een dermate negatief beeld, dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet meer op toeval kan berusten.
Het verzwijgen van bij andere financiële instellingen hypothecair gefinancierde panden
4.3.3. Eisers stellen zich op het standpunt dat gedaagde bij de financieringsaanvraag niet heeft geïnformeerd naar overige onroerende goederen of financieringen. Door de betreffende hypotheekadviseur zou enkel zijn gevraagd naar de inkomsten uit dienstbetrekking en eventueel contant geld. Hiervan hebben eisers alle gevraagde gegevens verstrekt. Ter mondelinge behandeling heeft eiser sub 1 aangegeven achteraf wel in te zien dat deze informatie van belang was voor gedaagde, maar ten tijde van de financieringsaanvraag hier geen idee van te hebben. Gedaagde had overigens ook zelf onderzoek kunnen doen.
Volgens gedaagde wordt door de betreffende hypotheekadviseur standaard gevraagd naar het bezit van overig onroerend goed en financieringen. Het feit dat eisers ten tijde van de financieringsaanvraag meerdere hypothecair gefinancierde panden bezaten waaruit zij huurinkomsten genoten, is door eisers verzwegen.
Van verzwijgen is sprake indien eisers de betreffende informatie opzettelijk niet hebben medegedeeld aan gedaagde. Van opzettelijkheid kan alleen sprake zijn indien eisers wisten, bijvoorbeeld door een vraag van de hypotheekadviseur of door eerdere ervaringen, dat zij van het bezit van de elders gefinancierde panden mededeling dienden te doen maar dit hebben nagelaten.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vraag of de hypotheekadviseur naar overig onroerend goed en financieringen heeft geïnformeerd -hetgeen de voorzieningenrechter gezien vraag 8 op het formulier “toelichting financieringsaanvraag particulieren” (zie 2.3.) voorshands aannemelijk lijkt- in het kader van dit kort geding niet kan worden beantwoord. Daartoe is bewijslevering -in een bodemprocedure- noodzakelijk.
Indien er van wordt uitgegaan dat de betreffende vraag niet door de hypotheekadviseur is gesteld, acht de voorzieningenrechter desalniettemin aannemelijk dat eisers wisten dat zij van de elders gefinancierde panden mededeling dienden te doen, doch dat zij dit hebben nagelaten. Eisers kunnen immers niet als onervaren hypotheekgevers worden gezien. Ten tijde van het afsluiten van de onderhavige financiering hadden zij elders reeds meerdere financieringsovereenkomsten afgesloten. De stelling van eisers dat zij niet wisten dat het bezit van onroerend goed dat elders was gefinancierd van belang was voor hun kredietwaardigheid en daarmee voor de kredietrelatie, acht de voorzieningenrechter, gezien de kundigheid die aan de zijde van eisers mag worden verwacht, ongeloofwaardig. Ook het feit dat eisers alle huurinkomsten op de overgelegde bankafschriften met stift onleesbaar hebben gemaakt, maakt aannemelijk dat eisers de elders gefinancierde panden voor gedaagde verborgen hebben willen houden.
De stelling van eisers, inhoudende dat de bank een eigen zorgplicht heeft en bij twijfel over de kredietwaardigheid van eisers zelf onderzoek had moeten doen en zonodig extra dekking had moeten vragen of de financiering had moeten afwijzen, kan eisers naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet baten. Bij het aangaan van de kredietovereenkomst hebben eisers op verzoek van gedaagde immers bankafschriften, werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten overlegd. Aan de hand van deze stukken is gedaagde tot de conclusie gekomen dat eisers over genoeg inkomen beschikten om de financiering te verstrekken. Ten tijde van het aangaan van de financiering was er voor gedaagde geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door eisers verstrekte gegevens en mocht zij ook op de juistheid er van vertrouwen. Hierdoor heeft gedaagde in voldoende mate aan haar onderzoeksplicht naar de kredietwaardigheid van eisers voldaan.
4.3.4. De omstandigheden zoals genoemd onder 4.3.2. en 4.3.3. vormen tezamen naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands voldoende zwaarwegende gronden die een opzegging van de kredietrelatie en daarmee rechtsgeldige beëindiging van de kredietovereenkomst rechtvaardigen. Nu het voorgaande reeds tot deze conclusie leidt behoeven de overige door gedaagde ter mondelinge behandeling aangevoerde gronden, waaronder de vermeende illegale verhuur van panden en belastingfraude, geen nadere bespreking.
Belangenafweging
4.3.5. Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. De belangen van eisers bij continuering van de kredietrelatie dienen naar het oordeel van de voorzieningenrechter te wijken voor de belangen van gedaagde. Van gedaagde kan gezien de aan eisers toe te rekenen vertrouwensbreuk niet worden verwacht dat zij de relatie, die immers is gebaseerd op wederzijds vertrouwen, langer laat voortduren. Hierbij is meegewogen dat eisers niets hebben ondernomen om de vertrouwensbreuk (deels) te herstellen, bijvoorbeeld door de gevraagde gegevens zoals aangiften inkomstenbelasting en bankafschriften van de ING, ter beschikking te stellen.
4.3.6. De financiering dient, na verlenging van de termijn door gedaagde tot 2 maart 2010 en vervolgens tot 2 juni 2010, op laatstgenoemde datum te zijn afgelost. Eisers hebben tot op heden geen andere financieringsovereenkomst gesloten, noch is de woning waarop de hypotheek rust verkocht. De voorzieningenrechter ziet in het feit dat eisers met hun kinderen in de gefinancierde woning wonen, aanleiding de termijn waarbinnen de financiering dient te zijn afgelost te verlengen tot 2 oktober 2010. Hierdoor worden eisers in de gelegenheid gesteld elders financiering te verkrijgen dan wel de woning te verkopen. Een nog langere termijn acht de voorzieningenrechter, gezien het feit dat gedaagde de termijn reeds meerdere malen heeft verlengd en eisers in de tussentijd maatregelen hadden kunnen treffen, niet redelijk ten opzichte van gedaagde.
4.3.7. Het bovenstaande brengt mee dat de vordering I. zal worden afgewezen, met dien verstande dat de termijn waarop de financiering dient te zijn afgelost zal worden verlengd tot 2 oktober 2010.
Registratie in het EVR
4.4. De gegevens van eisers zijn blijkens mededeling van gedaagde opgenomen in het externe gedeelte van het verwijzingsregister. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat bedoeld is dat de gegevens zijn opgenomen in het incidentenregister en het daaraan gekoppelde externe verwijzingsregister, het EVR.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat opname in het incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR verstrekkende consequenties kan hebben. Gelet hierop, brengt de zorgvuldigheid die gedaagde ten opzichte van haar cliënten dient te betrachten met zich mee dat gedaagde pas dan tot (handhaving van de) registratie mag overgaan indien zij daartoe in redelijkheid heeft kunnen besluiten. Die redelijkheid wordt mede ingevuld door artikel 6.2 van het protocol (zie 2.22.).
4.4.1. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat gedaagde in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot registratie in het EVR en vervolgens, na de klacht van eisers, tot handhaving hiervan. Aannemelijk is immers geworden dat eisers bij de financieringsaanvraag stukken hebben overlegd die gemanipuleerd dan wel valselijk opgemaakt zijn. Hierdoor is een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld aan frauduleus handelen, en daarmee registratie in het EVR, gerechtvaardigd. Het feit dat (tot op heden) geen strafrechtelijke veroordeling uit de door gedaagde gedane aangifte van oplichting en valsheid in geschrifte is voortgekomen, doet hier niet aan af (HR 29-05-2009, LJN: BH4720).
4.4.2. De proportionaliteitsafweging als bedoeld in artikel 6.2. lid 2 van het protocol leidt niet tot een ander oordeel. Ondanks de overtuigende stellingen van gedaagde en de door haar in het geding gebrachte stukken, blijven eisers ontkennen dat zij bankafschriften hebben gemanipuleerd, valse werkgeversverklaringen en arbeidsovereenkomsten hebben overlegd en informatie hebben achtergehouden. Eisers hebben er hierdoor geen blijk van gegeven inzicht te hebben in de onjuistheid van hun handelen. Een herhaling kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet worden uitgesloten.
Onder deze omstandigheden prevaleert het evidente belang van eisers bij verwijdering van de registratie niet boven het belang van handhaving van de registratie, welk belang in dit concrete geval is gelegen in het voorkomen van nieuwe (strafbare of laakbare) gedragingen van eisers die kunnen leiden tot benadeling of tot het oneigenlijk gebruik van producten, diensten en voorzieningen van andere financiële instellingen.
4.4.3. Uit het bovenstaande vloeit voort dat de vorderingen II. en III. zullen worden afgewezen.
Doorhaling aanvullende hypothecaire inschrijvingen
4.5. Eisers stellen zich op het standpunt dat de ten behoeve van gedaagde gevestigde hypothecaire inschrijvingen op de 4 overige aan eisers toebehorende panden dienen te worden doorgehaald, aangezien deze zijn gevestigd in het kader van de getroffen betalingsregeling voor het overbruggingskrediet, dat inmiddels geheel is afgelost.
4.5.1. Gedaagde heeft aangevoerd dat de hypotheken zogenaamde bankhypotheken zijn en derhalve ook dienen tot zekerheid van betaling van de geldlening ad EUR 576.000,00. De gevestigde hypotheekrechten zijn volgens gedaagde niet aan de overbruggingsfinanciering gekoppeld.
4.5.2. Uit de brief van gedaagde aan eisers d.d. 28 juli 2008 (zie 2.9.) volgt dat gedaagde met de door eisers voorgestelde betalingsregeling akkoord gaat, waarbij als voorwaarde wordt gesteld dat er een hypothecaire financiering van EUR 115.000,00 voor 1 september 2008 wordt gevestigd op de onder 2.10. genoemde panden. Ook in de brief van gedaagde aan eisers d.d. 3 juli 2008 wordt gesproken over voorwaarden waaronder een betalingsregeling kan worden getroffen. Hieruit blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in tegenstelling tot hetgeen gedaagde stelt, dat een onverbrekelijk verband bestaat tussen het treffen van de betalingsregeling en het vestigen van de hypotheken. Het enige doel voor het vestigen van de hypotheken, was de waarborging van de nakoming van de betalingsregeling. Indien het niet nodig was geweest een betalingsregeling te treffen, zouden naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook de hypotheken niet zijn gevestigd. Van verzuim van eisers op grond waarvan extra zekerheid gerechtvaardigd was, was immers -buiten de afbetaling van het overbruggingskrediet- geen sprake. Het feit dat blijkens de hypotheekakte zekerheid is verstrekt voor al hetgeen gedaagde van eisers te vorderen heeft of in de toekomst nog te vorderen mocht hebben, doet hier naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan af. Uit de brieven blijkt duidelijk onder welke omstandigheden en met welk oogmerk de hypothecaire zekerheden zijn verstrekt, c.q. wat de bedoeling van partijen is geweest.
4.5.3. Uit het voorgaande vloeit voort dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat gedaagde misbruik maakt van recht door vast te houden aan handhaving van haar hypothecaire zekerheden zoals gevestigd bij notariële akte d.d. 22 augustus 2008 (zie 2.10.). De vordering IV. zal dan ook worden toegewezen zoals hierna in het dictum bepaald, met dien verstande dat de dwangsommen zullen worden gematigd tot een bedrag van EUR 1.000,00 per dag met een maximum van EUR 150.000,00.
Nu het voorgaande reeds tot toewijzing van de vordering IV. leidt, behoeven de overige door eisers aangevoerde stellingen die doorhaling van de aanvullende hypothecaire inschrijvingen rechtvaardigen, waaronder de stelling dat gedaagde voldoende zekerheid heeft door haar hypotheek op de woning aan de [adres], geen verdere bespreking.
4.6. Eisers zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op:
- vast recht EUR 263,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.079,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. gelast gedaagde om de termijn van aflossing van de financiering van eisers te verlengen tot 2 oktober 2010;
5.2. gelast gedaagde om uiterlijk binnen twee weken na betekening van dit vonnis zorg te dragen voor doorhaling in de openbare registers van de rechten van hypotheek gevestigd ten behoeve van gedaagde en de Rabohypotheekbank N.V. bij notariële akte d.d. 22 augustus 2008, op de panden aan de [adres 2 en 3] te Rotterdam, [adres 2] te Rotterdam, [adres 4] te Rotterdam en [adres 5] te Rotterdam;
5.3. bepaalt dat gedaagde voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.2. bepaalde, aan eisers een dwangsom verbeurt van EUR 1.000,00, tot een maximum van EUR 150.000,00;
5.4. veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op EUR 1.079,00;
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2010 in bijzijn van mr. L.A.W.B. van Lent, griffier.?2168/676