Hof Amsterdam, 26-04-2022, nr. 23-000435-17
ECLI:NL:GHAMS:2022:1273
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-04-2022
- Zaaknummer
23-000435-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:1273, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑04‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:738
Uitspraak 26‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Inleidende dagvaarding deels nietig, want oplichtingsmiddelen onvoldoende feitelijk omschreven in tenlastelegging. Criminele organisatie. Feiten, verband houdende met phishing fraude.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000435-17
datum uitspraak: 26 april 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 januari 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-710114-12 (zaak A) en 13-692015-12 (zaak B) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem
- in zaak A voor zover betrekking hebbende op de periode van 8 september 2010 tot en met
26 november 2010 en,
- in zaak B voor zover betrekking hebbende op de oplichting van ING Bank ter zake van [naam 1] (aanhef en eerste gedachtestreepje)
is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Aangezien het openbaar ministerie ook (onbeperkt) hoger beroep heeft ingesteld, zijn voornoemde feiten in hoger beroep opnieuw aan de orde, met de kanttekening dat de tenlastelegging van zaak A in hoger beroep is gewijzigd.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-710114-12 (zaak A):
hij in of omstreeks de periode(s) van 8 september 2010 tot en met 26 november 2010 en/of
2l september 2011 tot en met 25 mei 2012 te Amsterdam en/of Hoofddorp en/of Noordwijk en/of Rotterdam en/of Lunteren en/of Eindhoven en/of Tilburg en/of Goirle en/of Den Haag en/of Haarlem en/of Duivendrecht en/of Grijpskerk en/of Almere en/of s-Hertogenbosch en/of Nijmegen en/of Baarn
en/of Rijswijk en/of Groningen en/of Oostzaan en/of Monster en/of Heerhugowaard en/of Gouda en/of Leeuwarden en/of Diemen, in elk geval in Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, te weten de personen [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 8] en/of [naam 9] en/of
[naam 10] en/of [naam 11] en/of [naam 12] en/of [naam 13] en/of [naam 14] en/of [naam 15] en/of [naam 16] en/of [naam 17] en/of één of meer andere personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten verduistering gepleegd door postfunctionaris (artikel 273b Wetboek van Strafrecht) en/of oplichting van één of meerdere (rechts)perso(o)n(en) (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of (gewoonte)witwassen van één of meer bedrag(en) (artikel 420ter/420bis Wetboek van Strafrecht) en/of diefstal (in vereniging) met gebruikmaking van valse sleutels (artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
Zaak met parketnummer 13-692015-12 (zaak B):
(Hoofdzakelijk zaaksdossier Duivendrecht)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 februari 2012 tot en met 10 februari 2012 te Amsterdam en/of Haarlem en/of Den Haag en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de ING Bank en/of een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer andere personen heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) en/of bankpas(sen) en/of pin(code)brieven/pin(code)brief, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) aldaar (onder meer)
- ( op of omstreeks 2 februari 2012) een gebruikersnaam en/of wachtwoord ten behoeve van internetbankieren met de bankrekening ten name van [naam 1] aangevraagd en/of aangegeven dat de TAN-code per sms naar het telefoonnummer [telefoonnummer] kan worden verzonden en/of (op of omstreeks 6 februari 2012) een nieuwe bankpas met nummer [nummer 1] voor die [naam 1] aangevraagd, terwijl die [naam 1] hier nimmer om verzocht heeft, en/of (op of omstreeks 8 februari 2012) die bankpas (nummer [nummer 1]) ontvangen, en/of (op of omstreeks 9 februari 2012) een brief met daarop de gebruikersnaam en/of het wachtwoord ten behoeve van internetbankieren met de bankrekening ten name van die [naam 1] opgehaald en/of ontvangen en/of (vervolgens) (met die bankpas nummer [nummer 1]) een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van 250,00 euro en/of 250,00 euro en/of 1.504,45 euro en/of 2.500,00 euro en/of 950,81 euro en/of 32,50 euro en/of 7,50 euro opgenomen en/of betaald en/of een geldbedrag ter hoogte van 250,00 opgeladen op de chipknip, en/of (op of omstreeks 10 februari 2012) (met die bankpas nummer [nummer 1]) een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van 250,00 en/of 2.000,00 euro en/of 500,00 euro en/of 250,00 euro en/of 16,40 euro en/of 7,50 euro opgenomen en/of betaald, terwijl die [naam 1] nimmer om die overboeking(en) en/of betaling(en) en/of oplading(en) verzocht heeft, en/of
- ( op of omstreeks 10 februari 2012) een pincode (van de (nieuwe) bankpas ([nummer 2]) van rekening [rekeningnummer], ten name van [naam 18]) opgehaald en/of ontvangen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof recht doet op grond van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging.
Geldigheid van de dagvaarding in zaak B
In zaak B is oplichting van de ING Bank ter zake van het ophalen en/of ontvangen van een pincode (van de (nieuwe) bankpas ([nummer 2]) van rekening [rekeningnummer], ten name van [naam 18]) tenlastegelegd.
In artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering zijn de eisen waaraan de tenlastelegging moet voldoen opgenomen, namelijk vermelding van feit, tijd, plaats en wettelijke voorschriften. Hieraan ligt ten grondslag dat de beschrijving van het gebeuren in de tenlastelegging voldoende specifiek moet zijn. De tenlastelegging dient de verdachte immers te informeren over het voorval waarvoor hij terecht moet staan, zodat hij weet waartegen hij zich moet verdedigen. Ook voor de rechter is de tenlastelegging leidend. Het strafrechtelijk verwijt dat de verdachte ten laste wordt gelegd moet derhalve voldoende feitelijk worden omschreven in de tenlastelegging, opdat iedereen weet waar tijdens het proces de aandacht zich op moet richten.
In het in zaak B tenlastegelegde is opgenomen waartoe de ING Bank en/of een of meer andere (rechts)personen zijn bewogen, namelijk de afgifte van een of meer geldbedrag(en) en/of bankpas(sen) en/of pin(code)brieven/pin(code)brief. De daaraan voorafgaande verrichte oplichtingshandelingen, de handelingen waardoor zij tot die afgifte zou(den) zijn bewogen, zijn – wat betreft de pincode (van de (nieuwe) bankpas ([nummer 2]) van rekening [rekeningnummer], ten name van [naam 18]) – slechts in de algemene termen die in de delictsomschrijving van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn opgenomen beschreven. Een nadere omschrijving van de feitelijke oplichtingshandelingen ontbreekt in de tenlastelegging.
Nu het openbaar ministerie heeft verzuimd een tenlastelegging op te maken waarin de feitelijke handelingen zijn omschreven op grond waarvan de ING Bank en/of een of meer andere (rechts)personen zijn bewogen tot afgifte van onder andere de pincode (van de (nieuwe) bankpas ([nummer 2]) van rekening [rekeningnummer], ten name van [naam 18]), moet de dagvaarding in zaak B, in zoverre, nietig worden verklaard.
Vrijspraak van het in zaak A – voor zover betrekking hebbende op de periode van
8 september 2010 tot en met 26 november 2010 – tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte in zaak A voor zover betrekking hebbende op de periode van
8 september 2010 tot en met 26 november 2010 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het in zaak B ten aanzien van [naam 1] tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte in zaak B voor zover betrekking hebben op [naam 1] is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
Het hof neemt over de bewijsoverweging van de rechtbank opgenomen in het vonnis waarvan beroep onder paragraaf 4.4.2 met uitzondering van de zinsnede (op pagina 7) “De rechtbank stelt voorop dat bewezen is dat [verdachte] zich in de ten laste gelegde periode als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de oplichting van ING. Uit het dossier kan bovendien een verdergaande betrokkenheid bij phishing worden afgeleid”, omdat deze ziet op het medeplegen en het hof dat niet bewezen acht. Voorts neemt het hof over de bewijsoverweging van de rechtbank opgenomen in het vonnis onder 4.4.1 tot en met de zinsnede “Ook wordt gesproken over het maken van een vals legitimatiebewijs, het regelen van vervoer voor [naam 9], wat er met de opgehaalde pinbrief moet gebeuren en de omstandigheden dat het pinnen is mislukt en [verdachte] [naam 9] € 50,- moet betalen met geld dat [naam 6] hiervoor heeft achtergelaten.” en met uitzondering van de vierde paragraaf op pagina 4 van het vonnis. Anders dan de rechtbank, bezigt het hof voornoemde in het vonnis onder 4.4.1 opgenomen overwegingen in het kader van zaak A.
Bespreking van de in hoger beroep ten aanzien van zaak A gevoerde verweren
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat geen sprake is geweest van een criminele organisatie maar veeleer van een vriendengroep die bestond uit, onder anderen, familieleden en die vanuit die vriendschaps- en familiebanden onderling contact onderhield. Voorts meent de raadsman dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat hij niet op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisatie en de omstandigheid dat er sprake was van oplichting. Aldus kan niet worden bewezen verklaard dat de verdachte heeft gehandeld met het vereiste opzet dan wel een bijdrage heeft geleverd aan het oogmerk van de organisatie. Niet althans onvoldoende is gebleken dat de verdachte een aandeel heeft gehad in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de vermeende organisatie te weten oplichting en/of diefstal en/of witwassen en/of verduistering.
Subsidiair, indien het hof wel van oordeel mocht zijn dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, sluit de verdediging zich aan bij de opmerking van de advocaat-generaal dat de verdachte pas laat in beeld komt en dus alleen al om die reden slechts een beperkte rol kan hebben gespeeld. De bewezenverklaarde periode kan hooguit 10 februari tot en met 25 mei 2012 beslaan.
De raadsman heeft gesteld dat de verklaring van [naam 9] – inhoudende dat zij voor een dag door [naam 6] aan de verdachte was uitgeleend, in zijn opdracht de pinbrieven diende op te halen en dat zij vervolgens van hem een vals rijbewijs heeft ontvangen om daarna de pincode op te halen – als ongeloofwaardig en in ieder geval onvoldoende consistent ter zijde dient te worden geschoven, aangezien zij deze verklaring bij de raadsheer-commissaris niet heeft herhaald. Dit moge zo zijn, maar de eerdere verklaring van [naam 9] is bij haar verhoor door de raadsheer-commissaris in de kern wel degelijk overeind gebleven en vindt bovendien bevestiging in andere bewijsmiddelen.
Het hof verwerpt ook de verweren inhoudende dat geen sprake zou zijn van een criminele organisatie en dat bij de verdachte geen sprake zou zijn van het vereiste opzet dan wel dat hij geen bijdrage heeft geleverd aan het oogmerk van de criminele organisatie, met verwijzing naar hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 10 februari 2012 tot en met 25 mei 2012 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, te weten
[naam 6] en [naam 7] en [naam 9] en [naam 17] en één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten verduistering gepleegd door een postfunctionaris (artikel 273b Wetboek van Strafrecht) en oplichting van (rechts)personen (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en (gewoonte)witwassen van bedragen (artikel 420ter/420bis Wetboek van Strafrecht) en diefstal (in vereniging) met gebruikmaking van valse sleutels (artikel 311 Wetboek van Strafrecht).
Hetgeen in de zaak A meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het de zaak A bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A en in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest. Bij zijn strafeis heeft de advocaat-generaal een strafkorting van twee maanden toegepast in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft het hof verzocht rekening te houden met een forse overschrijding van de redelijke termijn en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Na de veroordeling in eerste aanleg heeft de verdachte een lange gevangenisstraf uitgezeten in Frankrijk. Dit heeft hem aan het denken gezet en in die periode heeft hij geen vader kunnen zijn voor zijn kinderen, hetgeen hem zwaar viel. Detentie in Frankrijk is ook anders dan in Nederland en de omstandigheden zijn daar van andere aard. Bovendien komt ook een buitenlandse detentie in aanmerking voor toepassing van artikel 63 Sr. Voorts is de pleegperiode kort en vraagt de verdediging zich af welk strafdoel er nog bestaat, tien jaar na dato, om de verdachte nog naar de gevangenis te sturen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die tot doel had misdrijven te plegen die verband hielden met phishing fraude. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de bijdrage van de verdachte aan de op grote schaal en in georganiseerd verband gepleegde misdrijven het economisch systeem en het vertrouwen van de getroffen rekeninghouders in het betalingsverkeer en bankwezen ernstig heeft ondermijnd. Wanneer het vertrouwen in het betalingsverkeer en bankwezen bij consumenten in het algemeen niet meer aanwezig is, bestaat bovendien het risico van een ernstige ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer. Het vertrouwen in het postverkeer is eveneens ondermijnd aangezien een van de deelnemers aan de criminele organisatie ten tijde van de misdrijven bij [bedrijf] werkzaam was en ten behoeve van het plegen van deze misdrijven misbruik maakte van zijn positie. Ook heeft de organisatie met de begane misdrijven financiële schade veroorzaakt. Aangenomen mag worden dat de organisatie erop uit is geweest geldelijk gewin te behalen, zonder zich daarbij te laten weerhouden door bovengenoemde gevolgen. Het hof acht het bovendien bijzonder kwalijk dat de verdachte nadat hij op 10 februari 2012 is aangehouden en kort daarna weer in vrijheid is gesteld, verder is gegaan met zijn criminele activiteiten. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken daarvoor plegen op te leggen, is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur gerechtvaardigd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 april 2022 is hij, voor delicten als het in de onderhavige zaak bewezenverklaarde, niet eerder veroordeeld, zodat het hof hiermee niet in strafverzwarende zin rekening zal houden. Wel houdt het hof rekening met artikel 63 Sr.
Het hof heeft voorts, naar analogie van het bepaalde in artikel 63 Sr, kennisgenomen van de omstandigheid dat de verdachte, na de periode van het bewezenverklaarde, in Frankrijk een langdurige gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen.
Het hof acht alles overwegend, in beginsel, een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden.
Het hof heeft geconstateerd dat bij behandeling van deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in grote mate is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen met het bevel tot inverzekeringstelling van de verdachte op 10 februari 2012. De rechtbank heeft op
24 januari 2017 vonnis gewezen. Dat betekent dat de redelijke termijn in eerste aanleg met bijna drie jaar is overschreden. In hoger beroep is de redelijke termijn met iets meer dan drie jaar overschreden, welke overschrijding deels (als gevolg van detentie van de verdachte in het buitenland) voor rekening van de verdachte komt. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de op te leggen gevangenisstraf in die zin matigen, dat deze 10 maanden bedraagt.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.209,46 bestaande uit materiële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
De raadsman heeft het hof primair verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de bepleite vrijspraak van hetgeen in zaak B aan de verdachte met betrekking tot [naam 1] is tenlastegelegd. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in zaak B tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep van het in zaak A tenlastegelegde voor zover betrekking hebbende op de periode van 8 september 2010 tot en met 26 november 2010.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep van het in zaak B tenlastegelegde voor zover betrekking hebbende op de oplichting van ING Bank ter zake van de rekeninghouder [naam 1] (aanhef en eerste gedachtestreepje).
Verklaart de dagvaarding in zaak B, voor zover betrekking hebbende op het ophalen en/of ontvangen van de pincode (van de (nieuwe) bankpas ([nummer 2]) van rekening [rekeningnummer], ten name van [naam 18], nietig.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B tenlastegelegde, voor zover betrekking hebbende op de rekeninghouder [naam 1], heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij ING Bank N.V.
Verklaart de benadeelde partij ING Bank N.V. niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 april 2022.
Mr. W.S. Ludwig is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.