Hof Arnhem, 31-05-2011, nr. 200.069.510
ECLI:NL:GHARN:2011:BR2567
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
31-05-2011
- Zaaknummer
200.069.510
- LJN
BR2567
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2011:BR2567, Uitspraak, Hof Arnhem, 31‑05‑2011; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2011-0598
VAAN-AR-Updates.nl 2011-0598
Uitspraak 31‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Aanspraak van gepensioneerde werknemer op bijdrage ziektekostenverzekering na inwerkingtreding van Zorgverzekeringswet
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.069.510
(zaaknummer rechtbank 305606)
arrest van de vijfde civiele kamer van 31 mei 2011
inzake
de naamloze vennootschap Koninklijke Wegener N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
advocaat: mr. A. Robustella,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.T. Vreugdenhil.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 25 juli 2007, 16 april 2008, 12 november 2008 en 23 december 2009 die de kantonrechter (rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Apeldoorn) tussen appellante (hierna ook te noemen: Wegener) als gedaagde en geïntimeerde (hierna ook te noemen: [geïntimeerde]) als eiser heeft gewezen; van de vonnissen van 16 april 2008, 12 november 2008 en 23 december 2009 is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Wegener heeft bij exploot van 16 maart 2010 [geïntimeerde] aangezegd van de vonnissen van 12 november 2008 en 23 december 2009 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2
Bij memorie van grieven heeft Wegener drie grieven tegen het vonnis van 23 december 2009 aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis (het hof begrijpt:) van 23 december 2009 zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van [geïntimeerde] als uiteengezet in de inleidende dagvaarding d.d. 10 mei 2007 alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van zowel de procedure in eerste aanleg als de procedure in hoger beroep.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en heeft hij bewijs aangeboden. Hij heeft geconcludeerd dat het hof de vonnissen van de kantonrechter waarvan beroep zal bekrachtigen en Wegener zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.4
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in hoger beroep de navolgende feiten vast:
3.2
[geïntimeerde], geboren op [geboortedatum] 1938, is op 15 september 1969 in dienst getreden van (de besloten vennootschap Sijthoff Pers B.V., de rechtsvoorgangster van) Wegener. De inhoud van de arbeidsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en Wegener werd mede bepaald door de inhoud van het Handboek Personeelsregelingen en Sociale Voorzieningen, waarin onder de rubiek personeelsvoorzieningen het volgende was opgenomen:
“Op de deelnemers aan onze collectieve ziektekostenverzekering is de zogenaamde fifty/fifty-regeling van toepassing. Dat wil zeggen, dat het bedrijf 50% van de premie ziektekosten voor haar rekening neemt. Deze fifty/fifty-regeling geldt niet voor de aanvullende premie huisartsverzekering. Men ontvangt echter minimaal de in de CAO’s voorgeschreven compensatiepremie ziektekosten, hetgeen ook geldt voor diegenen die geen deelnemer zijn van onze collectieve ziektekostenverzekering. Bereikt men de pensioengerechtigde leeftijd dan vervalt deze compensatie. Is men echter aangesloten bij onze collectieve ziektekostenverzekering dan blijft de fifty/fifty-regeling gehandhaafd.”
3.3
Ratio voor deze, sedert het voorjaar van 1981 geldende, regeling was blijkens een als productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde en niet weersproken notitie de volgende.
“De kwestie is in de jaren ’70 ontstaan. Er was toen een duur collectief contract met Nationale Nederlanden afgesloten. Vele jongeren traden uit de verzekering omdat zij zich elders individueel goedkoper konden verzekeren. De populatie binnen het contract vergrijsde en om jongeren voor het contract te behouden werd besloten om een aantrekkelijke regeling in te voeren. Deze hield in dat, mits men tot de pensioendatum in het collectieve contact bleef, van de pensioendatum af de helft van de premie door het bedrijf zou worden betaald.”
3.4
De aanspraak van [geïntimeerde] op grond van de fifty/fifty-regeling is gedurende zijn dienstverband door (de rechtsvoorgangster van) Wegener gehonoreerd. [geïntimeerde] is op 1 december 2003 met pensioen gegaan en ook vanaf die datum ontvangt hij de bijdrage overeenkomstig de fifty/fifty-regeling. Bij brief van 18 mei 2004 heeft Wegener aan [geïntimeerde] laten weten dat hij sedert 1 december 2003 recht heeft op een tegemoetkoming in de kosten voor de ziektekostenverzekering. In deze brief verzoekt Wegener hem om een loonbelastingverklaring in te vullen en om opgave te doen van het rekeningnummer waarnaar de tegemoetkoming kan worden overgemaakt.
3.5
Bij brief van 29 december 2005 brengt Wegener [geïntimeerde] op de hoogte van de gevolgen van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) die per 1 januari 2006 in werking zal treden. In de brief wordt vooruitgelopen op de betekenis van de Zvw voor afspraken in de CAO aangaande de werkgeversbijdrage in de ziektekostenverzekering. In deze brief wordt onder meer meegedeeld: “Dit betekent dat werknemers geen bijdrage meer ontvangen, anders dan waartoe de werkgever wettelijk is verplicht.”
3.6
Bij brief van 9 maart 2006 deelt Wegener aan [geïntimeerde] mee dat de fifty/fifty-regeling met ingang van 2007 zal worden afgebouwd met 20% per jaar, hetgeen inhoudt dat de regeling met ingang van 2011 wordt beëindigd. [geïntimeerde] heeft met deze afbouw en beëindiging niet ingestemd.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1
Tegen het vonnis van 12 november 2008 heeft Wegener geen grieven aangevoerd, zodat het hoger beroep tegen dit vonnis zal worden verworpen.
4.2
Het gaat in deze zaak -kort weergegeven- om de vraag of [geïntimeerde] op grond van de inhoud van de arbeidsovereenkomst, waarvan onweersproken de in rechtsoverweging 3.2 weergegeven fifty/fifty-regeling deel uitmaakte, aanspraak kan maken op levenslange betaling van 50% van de kosten Zvw. De kantonrechter heeft in de procedure in eerste aanleg die aanspraak van [geïntimeerde] gehonoreerd en Wegener in het bestreden vonnis veroordeeld om levenslang aan [geïntimeerde] te betalen vanaf 1 januari 2007 een bedrag ter grootte van 50 % van de dan verschuldigde kosten Zvw (premie ziektekostenverzekering en inkomensafhankelijk premiedeel over pensioen en AOW) onder aftrek van de op basis van de afbouwregeling door Wegener eventueel al verstrekte vergoedingen.
4.3
De memorie van grieven bevat naast de als zodanig aangeduide grieven I, II en III onder de kop HET GESCHIL met de subkopjes Algemeen, fifty/fifty-regeling: reikwijdte, oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de fifty/fifty-regeling, invoering Zorgverzekeringswet (onderverdeeld in a. onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 Burgerlijk Wetboek en b. inwerkingtreding Zorgverzekeringswet) en commentaar op het vonnis van 23 december 2009, nog een aantal bezwaren tegen het bestreden vonnis. Het hof gaat er daarom van uit dat Wegener het geschil in volle omvang aan het hof wil voorleggen.
4.4
Het hof begrijpt uit de memorie van grieven dat Wegener thans (onder nummer 24), anders dan in eerste aanleg, wenst te betogen dat de kantonrechter zich ervan had behoren te overtuigen dat [geïntimeerde] voldoet aan de voorwaarde van de fifty/fifty-regeling dat hij deelneemt aan de collectieve ziektekostenverzekering. Dit betoog faalt alleen al daarom dat Wegener ook in hoger beroep niet weerspreekt dat [geïntimeerde] deelneemt aan de collectieve ziektekostenverzekering.
4.5
Wegener voert aan dat in 1991 de ratio aan de fifty/fifty-regeling is komen te ontvallen omdat in dat jaar het dure collectieve contract met Nationale Nederlanden eindigde en een collectief contract tegen marktconforme condities werd afgesloten met de zorgverzekeraar VGZ. Wegener meent dat daarom in 1991 door [geïntimeerde] geen rechtens te respecteren verweer had kunnen worden opgeworpen tegen wijziging respectievelijk afschaffing van de fifty/fifty-regeling. Wegener stelt dat de deelnemers aan de regeling hun vertrouwen in de toepassing daarvan slechts kunnen ontlenen aan de inhoud als ook de ratio van de regeling. [geïntimeerde] mocht er, aldus Wegener, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, niet op vertrouwen dat de fifty/fifty-regeling levenslang voor hem zou gelden.
4.6
Het hof overweegt het volgende. Gedurende de periode 1981 tot 2003 is de aanspraak die [geïntimeerde] als werknemer van (de rechtsvoorgangster van) Wegener op de fifty/fifty-regeling maakte, gehonoreerd. Ook na diens pensionering heeft Wegener de regeling op [geïntimeerde] toegepast en bij brief van 18 mei 2004 het recht van [geïntimeerde] op een bijdrage in de premie van de ziektekostenverzekering bevestigd. [geïntimeerde] mocht aan deze omstandigheden, wat er ook zij van de ratio die in 1981 voor het in het leven roepen van de regeling heeft gegolden, naar het oordeel van het hof, gelet op het uitgangspunt dat Wegener trouw diende te zijn aan het gegeven woord, het vertrouwen ontlenen dat die aanspraak, behoudens bijzondere omstandigheden, levenslang gehonoreerd zou worden. Het argument dat [geïntimeerde] in 1991 geen rechtens te respecteren verweer had kunnen voeren tegen wijziging of beëindiging van de fifty/fifty-regeling legt, wat er ook zij van de juistheid daarvan, gelet op hetgeen zich na 1991 heeft voorgedaan, geen enkel gewicht in de schaal.
4.7
De overige bezwaren tegen het bestreden vonnis heeft Wegener onder nummer 26 van de memorie van grieven aldus samengevat dat de conclusie behoort te zijn dat Wegener, zowel als gevolg van het ontbreken van de indertijd aan die regeling ten grondslag gelegde ratio, als ook als gevolg van de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet, bij het besluit om de fifty/fifty-regeling per 1 januari 2006 af te bouwen en per 1 januari 2011 te beëindigen een zodanig zwaarwichtig belang had dat het belang van [geïntimeerde] dat door die afschaffing wordt geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid hoort te wijken. Deze conclusie aldus Wegener laat zich zowel gronden op de bepleite toets aan het bepaalde in artikel 6:611 BW, respectievelijk het bepaalde in artikel 6: 258 BW dan wel aan het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW.
4.8
Voor zover Wegener met de toets van artikel 7: 611 BW heeft bedoeld te stellen dat er omstandigheden zijn die voor haar aanleiding kunnen vormen om aan [geïntimeerde] een voorstel te doen om in te stemmen met een wijziging van hetgeen uit de fifty/fifty-regeling voortvloeit, overweegt het hof dat van enig voorstel van de kant van Wegener niet is gebleken, nu de brief van 9 maart 2006 niet als een voorstel kan worden gekwalificeerd. De inhoud van deze brief kan immers niet anders worden gezien dan als een besluit. De vraag of bedoeld artikel in het onderhavige geval toepassing kan vinden, kan daarom verder onbesproken blijven.
4.9
Niet is gesteld of gebleken dat Wegener zich de bevoegdheid heeft voorbehouden om de fifty/fifty-regeling eenzijdig te wijzigen. De toets van artikel 7:613 BW is derhalve, gesteld al dat bedoeld artikel van toepassing zou zijn, niet aan de orde.
4.10
Voor het slagen van een beroep op artikel 6:258 BW en/of 6:248 lid 2 BW zal aan de zijde van Wegener sprake moeten zijn van omstandigheden die van dien aard zijn dat [geïntimeerde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten dan wel van omstandigheden die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde nakoming onaanvaardbaar maken. Hoewel Wegener door de kantonrechter in zowel het tussenvonnis van 16 april 2008 als dat van 12 november 2008 is uitgenodigd om inzicht te geven in de belangen die Wegener ertoe nopen de fifty/fifty-regeling af te bouwen en beëindigen heeft Wegener dit inzicht niet verschaft. Ook in hoger beroep heeft zij dit nagelaten en volstaan met de stelling dat het ontvallen van de ratio aan de regeling (in 1991) en de invoering van de Zvw per 1 januari 2006 zwaarwichtige belangen vormen. Naar het oordeel van het hof verzuimt Wegener aldus te onderbouwen dat er omstandigheden zijn die zouden kunnen leiden tot een geslaagd beroep op artikel 6:258 BW en/of artikel 6:248 lid 2 BW.
4.11
De slotsom van hetgeen hierboven is overwogen moet zijn dat het hoger beroep in zoverre geen succes heeft. Wel dient nog aandacht geschonken te worden aan de stelling van Wegener dat de fifty/fifty-regeling uitsluitend recht geeft op betaling van 50% van de premie ziektekosten en derhalve geen grondslag biedt voor een bijdrage van 50% in het inkomensafhankelijke premiedeel dat over het pensioen en de AOW wordt geheven. De daartegen door [geïntimeerde] opgeworpen stelling dat de kantonrechter in het tussenvonnis van 16 april 2008 reeds alle bijdragen die [geïntimeerde] levert voor het in standhouden van zijn ziektekostenverzekering als premie heeft gekwalificeerd, wordt door het hof gepasseerd. De bedoelde overweging behelst de constatering van de kantonrechter dat de fifty/fifty-regeling niet werd toegepast op het inkomensafhankelijke premiedeel maar niet die de door [geïntimeerde] gestelde kwalificatie.
Dit neemt niet weg dat nog ter beoordeling voorligt de vraag welke bijdragen die thans in het kader van de Zvw aan de orde zijn, geacht moeten worden te vallen onder het begrip premie ziektekosten als bedoeld in de fifty/fifty-regeling en welke bedragen daarmee in het verleden en thans gemoeid waren/zijn. Het komt het hof het met het oog op de beantwoording van deze vraag gewenst voor om een comparitie van partijen te gelasten om inlichtingen hieromtrent te verkrijgen. Partijen kunnen voor een vlot verloop van deze comparitie desgewenst binnen de in het dictum te vermelden termijn reeds schriftelijk informatie aan het hof doen toekomen. De comparitie kan ook benut worden om te bezien of partijen het op één of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.12
Het hof houdt verder iedere beslissing aan.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen, [geïntimeerde] in persoon en Wegener vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en hetzij bevoegd hetzij speciaal schriftelijk gemachtigd is tot het aangaan van een schikking, tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. W. Duitemeijer, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, zulks tot het geven van inlichtingen als onder 4.11 aangegeven en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden juli, september en oktober 2011 zullen opgeven op de roldatum 14 juni 2011, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk veertien dagen voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.L.R. Wefers Bettink, G.P.M. van den Dungen en W. Duitemeijer, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2011.