NJ 1959/588
Verplichting van werkgever krachtens de artt, 1638 c en 1638 d B. W. tot doorbetaling van loon na een, ingevolge het B.B.A., nietig ontslag. Afwijkend beding geldig? Komt op het krachtens die artikelen verschuldigde loon in mindering hetgeen de arbeider elders heeft verdiend? Afwijzing op grond van goede trouw van een op art. 1638 d steunende loonvordering.
HR 19-06-1959, ECLI:NL:HR:1959:5
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19 juni 1959
- Magistraten
Mrs. Donner, Boltjes, de Jong, Hülsmann en Petit
- Zaaknummer
[19061959/NJ_1959-588]
- Conclusie
Mr. Langemeijer
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS137869:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1959:5, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑06‑1959
- Wetingang
(BW art. 1638c, 1638d.)
Essentie
Verplichting van werkgever krachtens de artt, 1638 c en 1638 d B. W. tot doorbetaling van loon na een, ingevolge het B.B.A., nietig ontslag. Afwijkend beding geldig? Komt op het krachtens die artikelen verschuldigde loon in mindering hetgeen de arbeider elders heeft verdiend? Afwijzing op grond van goede trouw van een op art. 1638 d steunende loonvordering.
Samenvatting
De onderhavige bepaling ener arbeidsovereenkomst, luidende: „geen loon zal verschuldigd zijn over den tijd, gedurende welken de arbeider geen arbeid heeft verricht, ook niet in gevallen van verzuim, bedoeld bij de artt. 1638c en 1638d B. W.", kan niet tot ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.