Einde inhoudsopgave
Wet bestrijding maritieme ongevallen
Artikel 16 [Veilige vaart en milieu]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2016
- Bronpublicatie:
14-10-2015, Stb. 2015, 399 (uitgifte: 05-11-2015, kamerstukken: 34069)
- Inwerkingtreding
01-01-2016
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-12-2015, Stb. 2015, 529 (uitgifte: 22-12-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Veiligheid en Justitie
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Onze Minister kan ten aanzien van een schip dat zich bevindt in de Nederlandse territoriale zee, onverminderd de paragrafen 2.3 en 2.4, alle maatregelen nemen die nodig zijn om een veilige vaart en de veiligheid van personen te verzekeren en het mariene milieu en het kustmilieu te beschermen ingeval:
- a.
zich met betrekking tot het schip een maritiem ongeval voordoet;
- b.
zich een ander voorval of een omstandigheid met gevolgen voor de veiligheid van het schip of van de scheepvaart voordoet;
- c.
zich een situatie voordoet die tot verontreiniging van de wateren of de kust van een staat kan leiden, dan wel
- d.
in zee drijvende verontreinigende stoffen, containers of stukgoederen worden waargenomen
2.
De maatregelen op grond van het eerste lid kunnen in elk geval bestaan uit een beschikking, houdende aanwijzingen aan de kapitein die betrekking hebben op:
- a.
de aanwezigheid van het schip en de zaken die zich aan boord daarvan bevinden op een bepaalde plaats of in een bepaald gebied;
- b.
het verplaatsen van het schip en de zaken die zich aan boord daarvan bevinden van of naar een bepaalde plaats, met inbegrip van een Nederlandse haven of een bepaald gebied;
- c.
het doen verlenen van hulp aan het schip;
- d.
het aan de grond zetten, tot zinken brengen of vernietigen van het schip alsmede het onschadelijk maken, verwijderen, overboord zetten, tot zinken brengen of vernietigen van de zaken die zich aan boord van het schip bevinden op een bepaalde plaats of in een bepaald gebied.
3.
Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, kunnen aan de kapitein of de geregistreerde eigenaar met betrekking tot de toegang van het schip tot of het verblijf van het schip in de haven beperkende voorschriften worden opgelegd in het belang van de openbare veiligheid van het gebied waarin de haven is gelegen.
4.
Indien een schip wordt gesleept onder een sleep- of bergingsovereenkomst, kunnen de in het eerste lid bedoelde maatregelen ook worden genomen jegens de betrokken bijstands-, bergings- en sleepvaartondernemingen.
5.
De maatregelen op grond van het eerste lid kunnen voorts in elk geval inhouden het vanwege Onze Minister:
- a.
verrichten van datgene, met betrekking waartoe ingevolge het tweede of derde lid aanwijzingen kunnen worden gegeven;
- b.
verrichten van onderzoek naar de toestand van het schip en de aard en de toestand van de zaken die zich aan boord daarvan bevinden, of
- c.
overnemen van het gezag over het schip.