Hof 's-Gravenhage, 15-05-2012, nr. 200.068.740-01
ECLI:NL:GHSGR:2012:BW6046
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
15-05-2012
- Zaaknummer
200.068.740-01
- LJN
BW6046
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BW6046, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 15‑05‑2012; (Hoger beroep kort geding)
Uitspraak 15‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Heg als afscheiding tussen naburige erven; verwijdering zonder overeenstemming; vermoeden van ligging van de grens obv 5:36 BW
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.068.740/01
Zaaknummer rechtbank : 350354
Arrest van 15 mei 2012
inzake
RECREATIECENTRUM HET FORT OOLTGENSPLAAT B.V.,
gevestigd te Schiedam,
appellante,
hierna te noemen: RFO,
advocaat: mr. B.J. Nauta te Barendrecht,
tegen
1. [appellant sub 1],
2. [appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. E.G. Karel te Middelharnis.
Het geding
Bij exploot van 17 mei 2010 is RFO in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 16 april 2010. Bij memorie van grieven met producties heeft RFO vijf grieven aangevoerd, die door [appellanten] bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Ten slotte heeft RFO stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
- 1.
Het hof gaat in deze zaak van het volgende uit.
- 1.1.
RFO is eigenaar en exploitant van een recreatiepark te Ooltgensplaat op en rond het voormalige Fort Prins Frederik. Binnen het gebied van dat recreatiepark zijn [appellanten] sinds medio 2007 eigenaar van een perceel met daarop een chalet, kadastraal bekend gemeente Ooltgensplaat, sectie [...], nummer [...]. Dat perceel grenst aan de grond die eigendom is van RFO. Op 16 september 2002 heeft een kadastrale opmeting van het thans aan [appellanten] toebehorende perceel plaats gevonden. In het daarbij behorende relaas van bevindingen is bij de omschrijving van de aangewezen grenzen (naar het hof uit de overgelegde, slecht leesbare kopie voorshands opmaakt) vermeld:
“perc van [...] voorgrens en oostgrens bestaat uit middenheg, noordgrens is ± bovenrand talud, westgrens, noordwesthoek ligt ± een halve meter buiten balustrade, loopt dan naar voren naar houten pl in middenheg.”
- 1.2.
Op 15 december 2009 heeft RFO zonder overleg met [appellanten] een laurierheg van 2 meter hoog en 1,5 meter breed verwijderd, die zich bevond tussen het chalet van [appellanten] en de weg op de grond van RFO.
- 2.
[appellanten] hebben bij de voorzieningenrechter gevorderd dat deze RFO zal veroordelen binnen tien dagen zorg te dragen voor herstel in de oude toestand door terugplaatsing van een vergelijkbare heg, op straffe van een dwangsom, met kostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen toegewezen.
- 3.
Met de eerste grief maakt RFO bezwaar tegen de acceptatie door de voorzieningenrechter ten pleidooie van foto’s die niet tijdig aan hem waren overgelegd en tegen de door de voorzieningenrechter daaruit getrokken conclusie dat door de verwijdering van de heg sprake is van schending van de privacy van [appellanten] De tweede grief valt het oordeel van de voorzieningenrechter aan dat RFO zijn stelling dat de kadastrale opmeting van 16 september 2002 onjuist was, niet aannemelijk heeft gemaakt, alsmede het uitgangspunt van de voorzieningenrechter dat de bij die opmeting op de tekening aangegeven heg de litigieuze heg was. RFO verwijst daarvoor naar een drietal luchtfoto’s dat zij in het geding brengt, en verzoekt het hof een descente te bepalen en een nieuwe kadastrale opmeting te bevelen. De derde en de vijfde grief bouwen op de eerdere grieven voort. Deze grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
- 4.
RFO heeft niet gemotiveerd betwist dat de litigieuze heg van 1,5 m breed diende als afscheiding van haar erf van dat van [appellanten] Op grond van artikel 5:36 BW wordt het midden van de heg vermoed de grens tussen deze erven te zijn. Nu dit vermoeden blijkens het navolgende niet is weerlegd, is de heg mandelig. Gelet op de breedte van de verwijderde heg (anderhalve meter) en op de omstandigheid dat op de kadastrale tekening uit 2002 op de betreffende erfgrens een heg is vermeld, gaat het hof er voorshands vanuit dat de grens tussen de percelen in de lengterichting onder de heg door liep, zoals bedoeld in artikel 5:62 BW. Noch uit de door hun vaagheid niet te interpreteren foto’s die RFO in hoger beroep heeft overgelegd, noch uit de diverse overgelegde kadastrale tekeningen, waaruit de situering van de grenzen ten opzichte van in het veld aanwezige vaste objecten niet valt vast te stellen, valt voormeld vermoeden te weerleggen. Een gerechtelijke plaatsopneming acht het hof niet zinvol omdat de heg niet meer aanwezig is; over een definitieve vaststelling van de grens door een kadastrale meting is in een kort geding geen plaats, aangezien in kort geding geen beslissing ten gronde kan worden genomen.
- 5.
Gelet op hetgeen rechtsoverweging 4 is overwogen, is het hof met de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat RFO onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld door zonder hun instemming de heg te verwijderen. De eerste tot en met de derde en de vijfde grief leiden niet tot resultaat.
- 6.
De vierde grief klaagt over de hoogte van het maximum van de opgelegde dwangsommen. Waarom dat bedrag te hoog is heeft RFO niet aangegeven. Het hof acht het door de voorzieningenrechter bepaalde maximum niet onredelijk hoog. De grief faalt.
- 7.
De slotsom is dat alle grieven falen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen. Daarbij past een kostenveroordeling van RFO.
Beslissing
Het hof:
- -
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 16 april 2010;
- -
veroordeelt RFO in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellanten] tot op heden vastgesteld op € 314,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
- -
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, S.A. Boele en M.A.F. Tan-de Sonnaville en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2012 in aanwezigheid van de griffier.