HR, 14-10-2016, nr. 16/03213
ECLI:NL:HR:2016:2344
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-10-2016
- Zaaknummer
16/03213
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2344, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑10‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:993, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:993, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑08‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2344, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑10‑2016
Partij(en)
14 oktober 2016
Eerste Kamer
16/03213
EV/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, thans mr. K. Aantjes.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak met het insolventienummer C/02/12/401 R van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 maart 2016;
b. het arrest in de zaak 200.188.516/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 juni 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 14 oktober 2016.
Conclusie 29‑08‑2016
Zaaknummer: 16/03213
mr. Wuisman
Parketdatum: 29 augustus 2016
Conclusie inzake:
[verzoeker] ,
verzoeker tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, thans mr. K. Aantjes.
1. Voorgeschiedenis
1.1 Verzoeker tot cassatie (hierna: verzoeker) is bij vonnis d.d. 16 mei 2012 door de rechtbank Zeeland-West Brabant tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toegelaten. In april 2015 diende zich de vraag aan van de beëindiging van de schuldsaneringsregeling onder verlening van de schone lei. Op dat moment was er sprake van een boedel-achterstand van € 3.744,37 en waren er voor een totaalbedrag van € 4.002,65 nieuwe schulden ontstaan. Mede op advies van de bewindvoerder heeft de rechtbank bij vonnis d.d. 18 mei 2015 besloten de schuldsaneringsregeling te verlengen tot 16 mei 2017 of tot een zoveel eerder moment waarop de nieuwe schulden kunnen zijn voldaan en de boedel-achterstand is weggewerkt. Behalve de verplichting tot het voldoen van de nieuwe schulden en het wegwerken van de boedelachterstand legt de rechtbank verzoeker ook de verplichting op om de bewindvoerder te informeren over de aflossing van de nieuwe schulden en het wegwerken van de boedelachterstand en om aan de boedel af te dragen de geldbedragen nodig ter voldoening van het salaris van de bewindvoerder inclusief de BTW.
1.2 Op daartoe strekkend verzoek van de bewindvoerder heeft de rechtbank bij vonnis d.d. 29 maart 2016 de toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog beëindigd na vastgesteld te hebben dat de boedelachterstand was opgelopen tot € 4.258,67 wegens het achterwege gebleven zijn van de afdracht van het salaris van de bewindvoerder, dat ook de nieuwe schulden niet ten volle waren voldaan en dat de schuldenaar er twijfel over liet bestaan of het voor hem mogelijk was om de nieuwe schulden alsnog af te lossen.
1.3 Verzoeker is van het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij het hof ’s-Hertogenbosch. Bij arrest d.d. 16 juni heeft het hof het beroep verworpen. Hoewel is gebleken dat na het vonnis van de rechtbank ter zake van twee schulden een afbetalingsregeling is getroffen en één daarvan naar zeggen van verzoeker geheel is betaald en verder een negental CJIB-boetes zijn voldaan, acht ook het hof, in aanmerking nemende zowel de reguliere termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling als de termijn na verlenging, beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder verlening van de schone lei op zijn plaats. Het hof laat daartoe meewegen – kort gezegd –, dat nieuwe schulden zijn gemaakt en deze na het vonnis d.d. 15 mei 2015 niet ten volle zijn afgelost, een boedelachterstand is ontstaan en deze na genoemd vonnis is opgelopen van € 3.744,37 tot € 4.258,67, en verder, hoewel in dat vonnis een verplichting was opgenomen om de bewindvoerder te informeren over de aflossing van de nieuwe schulden en de boedelachterstand, aan de bewindvoerder geen voorstel is gedaan om tot aflossing van de nieuwe schulden en afbouw van de boedelachterstand te komen en ook geen informatie is verstrekt over de (actuele) stand met betrekking tot de nieuwe schulden en de boedelachterstand. Pas één dag voor de mondelinge behandeling bij het hof is verzoeker met een aflossingsvoorstel gekomen. Van een en ander kan naar het oordeel van het hof verzoeker een zodanig ernstig verwijt worden gemaakt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd dient te worden.
1.4 Met een op 23 juni 2016 per fax bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen verzoekschrift heeft verzoeker tijdig cassatieberoep tegen het arrest van het hof ingesteld. In het verzoekschrift is een uit één onderdeel bestaand cassatiemiddel opgenomen.
1.5 Er is geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof op 2 juni 2016 te reageren.
Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Hetgeen in cassatie ter bestrijding van de beslissing van het hof wordt aangevoerd komt, in de kern genomen, hierop neer dat de beslissing van het hof is te beschouwen als een onterechte beslissing of althans als een beslissing zonder begrijpelijk motivering, gelet op wat door verzoeker in appel is aangevoerd, te weten: dat hij stappen heeft ondernomen ten einde tot het volledig inlopen van de boedelachterstand en het volledig aflossen van de nieuwe schulden te komen; dat de bewindvoerder met het te vroegtijdig ingediende verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling hem daartoe onvoldoende gelegenheid heeft geboden; dat het hof hem het voordeel van de twijfel had moeten bieden; en dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder verlening van de schone lei een te zware sanctie is. Deze klacht slaagt om na te melden redenen niet.
2.2 Een schuldsaneringsregeling kan blijkens de leden 1 en 3 van artikel 350 Fw op verzoek van onder meer de bewindvoerder worden beëindigd, indien de schuldenaar een of meer van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering daarvan anderszins belemmert of frustreert.
2.3 Zoals hierboven al opgemerkt neemt het hof in aanmerking zowel de reguliere termijn die voor een schuldsaneringsregeling wordt aangehouden – de termijn van drie jaren als bedoeld in artikel 349a lid 1 Fw – als de termijn na verlenging. Dat wordt in cassatie als zodanig niet bestreden.
In haar vonnis d.d. 13 mei 2015 oordeelde de rechtbank reeds dat verzoeker met het doen ontstaan van nieuwe schulden en van een boedelachterstand gedurende de reguliere termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank overweegt dit hem kwalijk te nemen. Niettemin biedt de rechtbank verzoeker toch nog de gelegenheid om in de periode lopende tot 16 mei 2017 tot aflossing van de nieuwe schulden en de achterstand te komen.
Na de verlenging door de rechtbank van de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling is verzoeker in ieder geval in die zin in de nakoming van zijn verplichtingen tekortgeschoten dat hij de boedelachterstand heeft doen oplopen en dat hij heeft nagelaten contact met de bewindvoerder op te nemen en te blijven onderhouden over het voldoen van de nieuwe schulden en het wegwerken van de boedelachterstand. Zeker voor deze laatste nalatigheid zijn geen rechtvaardigingsgronden aangevoerd.
2.4 In het na het vonnis d.d. 13 mei 2015 voortzetten door verzoeker van het tekortschieten in de nakoming van verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling heeft het hof aanleiding kunnen vinden om de toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog te beëindigen. Die voortzetting heeft het hof kennelijk opgevat en ook kunnen opvatten als het beschamen door verzoeker van het hem door de rechtbank verleende voordeel van de twijfel. Met zijn beslissing geeft het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ook mist die beslissing niet een begrijpelijk motivering.
2. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden