Rb. Rotterdam, 17-02-2009, nr. 897.642/CV EXPL. 08-22.433
ECLI:NL:RBROT:2009:BI3342
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
17-02-2009
- Magistraten
Mr. R. Veenendaal
- Zaaknummer
897.642/CV EXPL. 08-22.433
- LJN
BI3342
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2009:BI3342, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 17‑02‑2009
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSGR:2011:BP1109, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 17‑02‑2009
Mr. R. Veenendaal
Partij(en)
vonnis
in de zaak van
[eiseres],
wonende [woonplaats],
in deze optredende zowel voor zichzelf als ook in haar hoedanigheid
van erfgename en nabestaande van [overledene],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 26 mei 2008,
gemachtigde: mr. R.F. Ruers,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAERSK B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.L.M. Luiten (NautaDutilh N.V),
Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- —
inleidende dagvaarding
- —
conclusie van antwoord
- —
conclusie van repliek
- —
conclusie van dupliek.
Alle bovengenoemde processtukken worden als hier ingelast en herhaald beschouwd.
De kantonrechter heeft vonnis bepaald op heden.
De beoordeling van het geschil:
Eiseres is gehuwd geweest met [overledene], geboren op [geboortedatum] 1920 en overleden op [overlijdensdatum] 2007.
[eiseres] treedt in deze op zowel voor zichzelf als in haar hoedanigheid van erfgename van [overledene], waarbij zij tevens optreedt namens de kinderen uit het huwelijk van [overledene] en [eiseres], zijnde [naam 1] te [woonplaats] en mw. [naam 2] te [woonplaats].
[overledene] is van 31 oktober 1949 tot 25 september 1950 en van 25 september 1950 tot 30 oktober 1967 als respectievelijk havenwerker en stuwer in loondienst werkzaam geweest bij de N.V. Stoomvaartmaatschappij ‘Nederland’, waarvan aanvankelijk Nedlloyd BV, thans Maersk, rechtsopvolgster is. Deze bedrijven zullen steeds als Maersk worden aangeduid.
Daarna heeft [overledene] bij de Gemeente Stadsreiniging Amsterdam gewerkt.
Eiseres stelt dat in april 2007 bij [overledene] de asbestziekte mesothelioom is vastgesteld, van welke ziekte slechts één oorzaak bekend is, namelijk de blootstelling aan asbest.
Eiseres beroept zich daarbij op de conclusie van het Nederlands Mesotheliomenpanel, dat als productie 3 bij dagvaarding is overgelegd, luidt:
‘Histologisch naaldbioptpleura maligne mesothelioom gemengde type’.
Op 23 april 2007 heeft [overledene] Nedlloyd, zijnde de rechtsopvolgster van Stoomvaartmaatschappij ‘Nederland’ en de rechtsvoorgangster van Maersk aansprakelijk gesteld.
In april 2007 heeft [overledene] zich voor bemiddeling gewend tot het Instutuut Asbestslachtoffers, welk Instituut Maersk bij brief van 3 mei 2007 hiervan in kennis heeft gesteld.
Op 24 mei 2007 is [overledene] op 87 jarige leeftijd aan de gevolgen van de ziekte mesothelioom overleden.
Aan [overledene] is een uitkering gedaan op grond van de Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers van € 16.655,-- netto, welk bedrag is toegekend bij beschikking van de Sociale Verzekeringsbank d.d. 22 mei 2007.
Eiseres stelt dat [overledene] tijdens zijn werkzaamheden voor de rechtsvoorgangsters van Maersk blootgesteld is geweest aan asbest.
Het Instituut Asbestslachtoffers heeft aan Maersk op 31 mei 2007 haar voorlopige conclusie toegezonden, welke als oordeel inhield dat Maersk als werkgeefster verwijt tekort geschoten is jegens [overledene] en daardoor gehouden is zijn schade te vergoeden.
Maersk heeft zich in reactie op de voorlopige conclusie van het Instituut Asbest Slachtoffers het standpunt gesteld dat Mearsk in de periode 1949/1967 niet bekend hoefde te zijn met het gevaar van werken met asbest door haar personeel, waaruit volgens Maersk voortvloeit dat zij haar zorgplicht jegens [overledene] niet heeft geschonden. Bovendien beriep Maersk zich ter afwering van de vordering van [overledene] op de 30-jarige verjaringstermijn.
Het Instituut Asbestslachtoffers heeft Maersk laten weten haar verweer niet steekhoudend te vinden, doch Maersk heeft haar standpunt gehandhaafd, waarop het Instituut Astbestslachtoffers de bemiddeling heeft gestaakt.
Eiseres vordert thans een verklaring van recht dat Maersk jegens eiseres verwijtbaar tekort geschoten is en daardoor schadeplichtig is geworden, alsmede een veroordeling om aan eiseres te vergoeden de immateriële schade door haar begroot op € 50.000,= te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 april 2007. Tevens vordert eiseres materiële schadevergoeding, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en tenslotte een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 419,87, dit alles te vermeerderen met rente en kosten als nader omschreven in de dagvaarding.
Eiseres stelt daartoe dat Maersk tekort is geschoten in het treffen van veiligheidsmaatregelen ten behoeve van [overledene] tijdens diens werkzaamheden, terwijl hij in die tijd blootgesteld is geweest aan asbeststof.
Maersk betwist dat de diagnose mesothelioom is gesteld.
Partijen strijden voorts over de vraag of Maersk tijdens het dienstverband van [overledene] ermee bekend was, althans ermee bekend had moeten zijn, dat asbest een gevaarlijke stof was en dat Maersk haar zorgplicht jegens van [overledene] heeft geschonden, nu zij niet de nodige veiligheidsmaatregelen heeft genomen om [overledene] te beschermen tegen de gevaarlijke stof asbest.
Vervolgens strijden partijen over de vraag of aan Maersk een beroep toekomt op de 30-jarige verjaringstermijn, waar Maersk stelt dat het laatste jaar van het dienstverband van [overledene] 1967 was, zodat de 30-jarige verjaringstermijn in 1997 afliep, terwijl [overledene] Maersk eerst in 2007 aansprakelijk heeft gesteld. Bovendien voert Maersk nog aan dat [overledene] ook tijdens zijn dienstverband bij de Gemeente Stadsreiniging Amsterdam aan asbest blootgesteld is geweest.
Partijen hebben omstandig hun standpunten nader uiteengezet.
Naar aanleiding van de hierboven kort en zakelijk weergegeven standpunten van partijen overweegt de kantonrechter als volgt:
Het verweer van Maersk dat de diagnose mesothelioom niet is gesteld is nauwelijks serieus te nemen; de diagnose van het Mesotheliomenpanel is glashelder.
Volgens de stellingen van [overledene] is zijn dienstverband met Maersk in 1967 geëindigd. Eerst 40 jaar later is bij hem de ziekte mesiothelioom geconstateeerd. Dit betekent dat de vordering van [overledene] jegens Maersk in beginsel is verjaard in 1997 op grond van het bepaalde in artikel 3:310 lid 2 BW.
De kantonrechter zal eerst het beroep op verjaring bespreken.
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad d.d. 28 april 2000, NJ 2000, 430 (Van Hese/De Schelde), dient de kantonrechter ervan blijk te geven dat hij in zijn beoordeling in ieder geval heeft betrokken de in dat arrest genoemde zeven gezichtspunten. Deze rechtspraak is door de Hoge Raad uitdrukkelijk bevestigd in het arrest van 26 november 2004, NJ 2006, 228 inzak De Jong/Optimodal.
Deze gezichtspunten zijn:
- A.
Of het gaat om vermogensschade danwel nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, en — mede in verband daarmee — òf de gevorderde schadevergoeding ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden danwel een derde.
- B.
In hoeverre er voor de benadeelde respectievelijk zijn nabestaanden terzake van de schade een aanspraak op een uitkering uit ander hoofde bestaat.
- C.
De mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene kan worden verweten.
- D.
In hoeverre de aangesprokene reeds vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rekening heeft gehouden of had behoren te houden met de mogelijkheid dat hij voor de schade aansprakelijk zou zijn.
- E.
Of de aangesprokene naar redelijkheid nog de mogelijkheid heeft zich tegen de vordering te verweren.
- F.
Of de aansprakelijkheid nog door een verzekering is gedekt.
- G.
Of na het aan het licht komen van de aansprakelijkheid binnen redelijke termijnen aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden en een vordering tot schadevergoeding is ingesteld.
Ad A
Vast is komen te staan dat [overledene] kort na het stellen van de diagnose Mesiothelioom is overleden, te weten plusminus één maand daarna.
De gevorderde schadevergoeding komt derhalve niet meer aan het slachtoffer zelf toe, maar aan diens nabestaanden.
Naar het oordeel van de kantonrechter pleit deze omstandigheid ten nadele van eiseres.
Ad B
Vast is komen te staan dat aan [overledene] een uitkering is toegekend uit hoofde van de Regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers ad € 16.655,--.
Naar het oordeel van de kantonrechter pleit ook deze omstandigheid in het nadeel van eiseres.
In dit verband is tevens van belang dat eiseres mogelijk ook een vordering toekomt tegen de Gemeente Stadsreiniging Amsterdam.
Eiseres heeft weliswaar gesteld dat het [overledene] niet bekend is geweest dat hij tijdens dat dienstverband is blootgesteld geweest aan asbest, doch deze stelling is in het geheel niet onderbouwd en door Maersk gemotiveerd bestreden.
Ad C
Vooralsnog is niet komen vast te staan dat Maersk een ernstig verwijt te maken valt dat [overledene] tijdens zijn dienstverband bij Maersk aan asbest zou zijn blootgesteld. In dit verband betoogt Maersk terecht dat het beroep dat eiseres doet op diverse door haar aangehaalde arresten, dit steeds arresten zijn aangaande bedrijven die werkzaam waren in de asbestverwerkende industrie, terwijl Maersk een rederij is. Zonder nadere onderbouwing van deze stelling vals niet in te zien waarin Maersk tekort is geschoten.
Ad D
Eiseres heeft zich in dit verband mede beroepen op het proefschrift van Dr. Stumphius, uitgekomen in februari 1969 met de titel ‘Asbest in het bedrijfsbevolking, en onderzoekt naar het voorkomen van asbestlichaampjes en mesiotheliomen op een scheepswerf en een machinefabriek’.
Zowel het proefschrift zelve als de door eiseres overgelegde krantenartikelen als productie 23 bij de conclusie van repliek, hadden betrekking op de asbestverwerkende industrie, terwijl Maerks een rederij is en derhalve niet tot die categorie behoort.
Niet valt in te zien waarom Maersk erop bedacht op diende te zijn dat zij aansprakelijk zou worden gesteld door mogelijke mesiothelioomslachtoffers.
Ook de stelling van eiseres dat het haar bekend is dat ook voor 1997 oud werknemers van Maersk haar aansprakelijk hebben gesteld wegens asbestziekten kan — als verder niet onderbouwd — niet in haar voordeel werken.
Ook dit gezichtspunt leidt naar het oordeel van de kantonrechter niet tot een argument voor doorbreking van de verjaringstermijn.
Ad E
Weliswaar heeft Maersk uitgebreid verweer gevoerd tegen de onderhavige vordering, doch naar het oordeel van de kantonrechter ziet dit door de Hoge Raad ontwikkelde criterium op de mogelijkheid van het voeren van feitelijk verweer, gericht tegen de stelling of [overledene] destijds tijdens het dienstverband met Maersk aan asbest blootgesteld is geweest.
Terecht betoogt Maersk dat zij door het zeer lange tijdsverloop van ongeveer 40 jaar wordt bemoeilijkt in het voeren van het hierboven genoemde feitelijk verweer.
Ook deze omstandigheid spreekt tegen doorbreking van de verjaringstermijn.
Ad F
Vast is komen vast te staan dat Maersk geen beroep kan doen op een verzekering en Maersk heeft in dit verband onweersproken gesteld dat de aanspraken voor haar ook niet meer verzekerbaar zijn, zodat ook deze omstandigheid ten nadele van eiseres dient te werken.
Ook in dit verband acht de kantonrechter van belang dat Maersk, anders dan bedrijven uit de asbestverwerkende industrie, niet zonder meer gehouden was zich te verzekeren tegen asbestclaims, nu deze voor haar branchevreemd zijn.
Ad G
Vast is komen vast te staan dat eiseres met grote voortvarendheid de aansprakelijkstelling van Maersk en de onderhavige procedure ter hand heeft genomen, zodat deze omstandigheid in het voordeel van eiseres dient te worden uitgelegd.
Per saldo komt de kantonrechter tot de slotsom dat hetgeen eiseres in deze heeft aangevoerd onvoldoende gewicht in de schaal legt om het verjaringsverweer van Maersk te weerleggen.
De hierboven genoemde zeven gezichtpunten zijn overigens niet imitatief.
In deze acht de kantonrechter tevens van belang dat [overledene] op relatief hoge leeftijd is overleden, te weten 87 jaren, en dat de ziekte mesiothelioom zich eerst heeft geopenbaard 40 jaar na einde van het dienstverband bij Maersk.
Dit betekent dat [overledene] tijdens zijn leven eerst op zeer hoge leeftijd is geconfronteerd met de gevolgen van de ziekte mesiothelioom, hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter met zich meebrengt dat de schade die [overledene] stelt te hebben geleden, zulks afgezet tegen zijn levensverwachting zonder mesiothelioom, relatief van minder gewicht is.
Het beroep van verjaring van Maersk slaagt derhalve, zodat de vordering van eiseres wordt afgewezen met veroordeling van haar als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding.
Hetgeen partijen voorts nog hebben aangevoerd kan als in deze niet van belang zijnde verder onbesproken worden.
Beslissingen:
de kantonrechter:
- 1.
wijst de vorderingen af;
- 2.
veroordeelt eiseres in de kosten van het geding tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.200,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veenendaal en uitgesproken ter openbare terechtzitting.