Einde inhoudsopgave
Besluit houders van dieren
Artikel 2.76n Uitval
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2015
- Bronpublicatie:
08-12-2014, Stb. 2014, 508 (uitgifte: 17-12-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2014, Stb. 2014, 576 (uitgifte: 24-12-2014, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Dierenrecht / Algemeen
1.
De houder van konijnen berekent maandelijks het uitvalpercentage voor gespeende konijnen, voedsters en opfokkonijnen, op de volgende wijze:
- a.
voor gespeende konijnen: het aantal dieren van een koppel dat niet-levend van het bedrijf is afgevoerd, gedeeld door de som van het aantal dieren waaruit het koppel na het spenen bestond en het aantal dieren dat aan de groep is toegevoegd, vermenigvuldigd met 100;
- b.
voor voedsters en opfokkonijnen: het aantal voedsters of opfokkonijnen dat niet-levend van het bedrijf is afgevoerd, gedeeld door het aantal voedsters of opfokkonijnen dat die maand gemiddeld op het bedrijf aanwezig was, vermenigvuldigd met 100.
2.
Indien het uitvalpercentage van gespeende konijnen, voedsters of opfokkonijnen hoger is dan 10%, consulteert de houder een dierenarts met als doel dat percentage te verlagen.
3.
Naar aanleiding van de consultatie, bedoeld in het tweede lid, neemt de houder maatregelen om het uitvalpercentage te verlagen.
4.
Indien het uitvalpercentage van gespeende konijnen, voedsters of opfokkonijnen gedurende een jaar hoger is dan 10%, evalueert de houder in samenwerking met een dierenarts de werking van de maatregelen, bedoeld in het derde lid en past de houder die maatregelen aan, indien nodig.