Vgl. HR 3 mei 1983, NJ 1983, 591.
HR, 01-06-2010, nr. 08/00366
ECLI:NL:HR:2010:BM0143
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-06-2010
- Zaaknummer
08/00366
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BM0143
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM0143, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑06‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM0143
ECLI:NL:PHR:2010:BM0143, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑03‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM0143
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑06‑2010
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO.
1 juni 2010
Strafkamer
nr. 08/00366
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 januari 2008, nummer 22/000997-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.E.M. Later, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken op 1 juni 2010.
Conclusie 30‑03‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's‑Gravenhage waarbij verdachte wegens ‘diefstal’ is veroordeeld tot één week gevangenisstraf.
2.
Namens de verdachte heeft mr. G.E.M. Later, advocaat te 's‑Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat van schending van art. 6 lid 3 onder a EVRM niet is gebleken nu het op de weg van verdachte ligt om kenbaar te maken dat de inhoud van een aan hem uitgereikt gerechtelijk stuk, als in casu de dagvaarding, voor hem niet te begrijpen is, nu dit oordeel in strijd is met het recht van een verdachte om in een taal die hij verstaat en in bijzonderheden op de hoogte te worden gebracht van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging, mede gelet op de omstandigheden waaronder de dagvaarding aan hem werd uitgereikt.
4.
Het Hof heeft ten aanzien van een dienaangaand gevoerd verweer het volgende overwogen en beslist:
‘Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte met een beroep op artikel 6, derde lid, aanhef en onder a EVRM betoogd dat het hoger beroep van de verdachte ontvankelijk dient te worden verklaard, een en ander zoals weergegeven in haar pleitnotities.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 21 december 2006 is in de onderhavige zaak de dagvaarding om op 29 januari 2007 te verschijnen voor de politierechter te 's‑Gravenhage aan de verdachte in persoon uitgereikt op het Paleis van Justitie.
De akte van uitreiking is door de verdachte ondertekend, hetgeen door de verdediging niet wordt betwist.
De verdachte, noch zijn raadsvrouw, is ter terechtzitting verschenen en hij is op 29 januari 2007 bij verstek veroordeeld.
Namens de verdachte is door de raadsvrouw op 20 februari 2007, derhalve niet binnen 14 dagen na het wijzen van het vonnis, tegen het verstekvonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof is van oordeel dat op grond van artikel 6, derde lid, van het EVRM in ieder geval aan een verdachte in een voor hem begrijpelijke taal meegedeeld moet worden wanneer en waar een behandeling ter zitting in zijn strafzaak zal plaatsvinden, teneinde hem in de gelegenheid te stellen van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te maken.
Van schending van deze bepaling is evenwel niet gebleken.
Naar het oordeel van het hof ligt het namelijk op de weg van de verdachte om kenbaar te maken dat de inhoud van een aan hem uitgereikt gerechtelijk stuk, zoals in casu de dagvaarding, voor hem niet te begrijpen is. Verdachte heeft dit nagelaten.
Daar komt bij dat verdachte al sinds 1996 in Nederland is en de verdachte in de onderhavige zaak bij de politie in het Nederlands is gehoord. Voorts is het het hof ambtshalve bekend dat verdachte op een zitting van de politierechter op 29 mei 2007 in een andere strafzaak in aanwezigheid van zijn raadsvrouw zonder tolk is gehoord zonder dat dit blijkbaar tot taalproblemen heeft geleid.
De raadsvrouw van de verdachte heeft voorts nog betoogd dat de verdachte het hem uitgereikte stuk niet begreep omdat hij ervan uit ging dat het stuk tot de strafzaak met parketnummer 09-926170-06 behoorde, waarin hem op 21 december 2006 op een ander tijdstip ook een dagvaarding was uitgereikt tegen de zittingsdatum van 27 december 2006, en dat zijn raadsvrouw die hem in die andere zaak bijstond derhalve ook over dit stuk zou beschikken.
Het hof gaat aan dit betoog voorbij nu het van oordeel is dat het de eigen verantwoordelijkheid van de verdachte is om kennis te nemen van alle hem betreffende gerechtelijke stukken en hij temeer alert had behoren te zijn nu hij er van op de hoogte was dat hij ook in een andere zaak was aangehouden en door de politie verhoord.
Het hof zal de verdachte gelet op al het voorgaande niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.’
5.
's Hofs oordeel geeft geen blijk van een verkeerde rechtsopvatting, met name niet van hetgeen in art. 6 lid 3 onder a EVRM is voorgeschreven. Inderdaad lag het op de weg van verdachte om, indien hij toen hem de inleidende dagvaarding werd uitgereikt niet voldoende Nederlands beheerste om te begrijpen wat die dagvaarding inhield, zelf het initiatief te nemen om zich tijdig hieromtrent in een voor hem begrijpelijke taal te laten informeren.1.
6.
's Hofs oordeel is ook niet onbegrijpelijk. Verdachte woont immers al sinds 1996 in Nederland, en is blijkens een zich bij de stukken bevindend Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 juni 2007 vanaf eind 2004 meerdere keren met justitie in aanraking geweest wegens soortgelijke feiten. Het was duidelijk niet de eerste dagvaarding die hij uitgereikt kreeg. Daarbij komt dat het Hof feitelijk en niet onbegrijpelijk heeft vastgesteld dat verdachte de Nederlandse taal kennelijk genoeg beheerste om in een andere strafzaak in aanwezigheid van zijn raadsvrouw op een zitting van de politierechter zonder tolk te kunnen worden gehoord.
7.
Hieraan doet niet af dat verdachte, zoals wordt aangevoerd in de toelichting op het middel, de onderhavige dagvaarding kreeg uitgereikt in het paleis van justitie terwijl hij zich in bewaring bevond voor een andere strafzaak. Ook onder die omstandigheden was het aan verdachte om zich, indien hij deze niet begreep, omtrent de inhoud van die dagvaarding te laten informeren. Verdachte had de dagvaarding ook kunnen voorleggen aan de raadsvrouw die hem terzake van de andere strafzaak bijstond. Waarbij ik opmerk dat het (enigszins impliciete) verwijt in de toelichting op het middel dat die advocaat van die dagvaarding zelfs geen afschrift heeft ontvangen, miskent dat justitie geenszins gehouden was de advocaat een afschrift te doen toekomen.
8.
Tot slot merk ik op dat in de toelichting op het middel ten aanzien van de twee politierechterzittingen tegen verdachte op dezelfde dag wordt gesteld dat in de andere strafzaak verdachte terechtstond met tolk, doch dat uit het aan de pleitnota voor de zitting van 9 augustus 2007 gehechte proces-verbaal van die terechtzitting van de politierechter blijkt dat er geen tolk aanwezig was.
9.
Het middel faalt derhalve.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑03‑2010