HR, 19-03-1997, nr. 32077
ECLI:NL:HR:1997:AA2120
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-03-1997
- Zaaknummer
32077
- LJN
AA2120
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA2120, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑03‑1997; (Cassatie)
- Wetingang
art. 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
WFR 1997/453, 2
V-N 1997/1357, 10 met annotatie van Redactie
Uitspraak 19‑03‑1997
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 februari 1996 betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende, aan wie aanvankelijk een nihilaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1991 was opgelegd, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 14.218,--, zonder verhoging. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
- 2.
Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
- 3.
Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
- 3.1.1.
Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar (1991) tot 7 november in de vorm van een vennootschap onder firma (hierna: de v.o.f.) tezamen met A een grafisch servicebureau. Op 7 november 1991 is de v.o.f. ten gevolge van het uittreden van A ontbonden. Belanghebbende, aan wie alle bezittingen van de v.o.f. zijn toegedeeld, oefende zijn onderneming sedertdien in de vorm van een eenmanszaak uit. Belanghebbende heeft aangifte voor de heffing van inkomstenbelasting over 1991 gedaan van een belastbaar inkomen van negatief ƒ 9.690,--. De primitieve aanslag is, zonder dat naar aanleiding van hetgeen in de aangifte en de daarbij gevoegde bijlagen is vermeld, nader onderzoek is verricht, dienovereenkomstig vastgesteld op nihil.
- 3.1.2.
In de akte van oprichting van de v.o.f. is het volgende vermeld. Artikel 13:
"1.
Bij het beëindigen van de vennootschap is ieder der vennoten in het vermogen van de vennootschap gerechtigd voor het bedrag, waarvoor hij in de boeken is gecrediteerd, vermeerderd met zijn aandeel in de winst of verminderd met zijn aandeel in het verlies. Ter zake zal alsdan een eindbalans worden opgemaakt, waarin de tot het einde van de vennootschap in het laatste boekjaar gemaakte winst of geleden verliezen mede zijn verwerkt. 2. (...)".
Artikel 17 is bepaald: "De vennoot aan wie het vermogen van vennootschap verblijft casu quo door wie dit vermogen wordt overgenomen is verplicht om: a. indien hij het gehele vermogen van de vennootschap overneemt, de schulden van de vennootschap voor zijn rekening te nemen en de uitgetreden vennoot volledig voor de betaling daarvan te vrijwaren; b. aan de uittredende vennoot de waarde van zijn aandeel in het vennootschapsvermogen uit te keren, te waarderen op de wijze als hiervoor is aangegeven.".
- 3.1.3.
Blijkens de bij vorenvermelde aangifte gevoegde jaarstukken stond op de slotbalans van de v.o.f. per 31 oktober 1991 als aan belanghebbende toekomend "Kapitaal" vermeld ƒ 12.428,-- en als aan A toekomend "Kapitaal" ƒ 23.908,--. Ter toelichting was bij laatstvermelde balanspost vermeld dat in het bedrag mede was begrepen een "Storting" ad ƒ 12.500,--. Op de openingsbalans van de eenmanszaak per 1 november 1991, die behoudens de posten "Kapitaal" dezelfde posten omvatte als de slotbalans van de v.o.f, stond als "Kapitaal" vermeld ƒ 36.336,--. Dit bedrag is gelijk aan de som van eerdergenoemde bedragen van ƒ 12.428,-- en ƒ 23.908,--. De aangifte van belanghebbende is op 3 november 1992 ter inspectie ontvangen. Op de bijlage waarop de balans van de v.o.f. is vermeld, heeft de behandelende ambtenaar met de hand geschreven "alweer gestaakt" en "Aangenomen dat geen stille reserves aanwezig zijn". 3.1.4. Na het opleggen van de primitieve aanslag is bij belanghebbende een (deel)onderzoek ingesteld. In het verslag van het onderzoek is - voor zover te dezen van belang - het volgende vermeld: "Uit het contract van ontbinding van de vennootschap onder firma en de jaarstukken blijkt, dat A naast achterlating van zijn bedrijfskapitaal tevens ƒ 12.500,-- heeft toebetaald. Het totaal inclusief toebetaling bedraagt ƒ 23.908,--. Zie tevens de kapitaalsvergelijking van A op 31- 10-'91. Ook wordt gewezen op het startkapitaal van X, dat op 1-11-'91 (openingsdatum eenmanszaak) met ƒ 23.908,-- toeneemt. Voornoemd bedrag werd door A betaald om gevrijwaard te zijn van alle claims door X. Mijns inziens heeft de achterlating van het bedrijfskapitaal en toebetaling van ƒ 12.500,-- een duidelijk zakelijke oorzaak. Om die reden moet het totaalbedrag ad ƒ 23.908,-- als winst 1991 voor belastingplichtige beschouwd worden.".
De Inspecteur heeft naar aanleiding van de uitkomsten van voormeld onderzoek de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de door belanghebbende in 1991 behaalde winst met ƒ 23.908,-- moet worden verhoogd.
- 3.2.
Voor het Hof was - voor zover in cassatie van belang - in geschil of, nu de Inspecteur naar aanleiding van de in de aangifte en de daarbij gevoegde bijlagen vermelde feiten geen nader onderzoek heeft ingesteld, sprake is van een aan navordering in de weg staand ambtelijk verzuim.
- 3.3.
Het Hof heeft met juistheid vooropgesteld dat de inspecteur in het algemeen erop mag vertrouwen dat een aangifte correct is ingevuld en dat alleen indien gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de juistheid van de op de aangifte vermelde gegevens, de inspecteur een nader onderzoek dient in te stellen.
- 3.4.
Uitgaande van de vaststelling dat uit de door de - aanslagregelende - ambtenaar bij de balans geplaatste aantekening volgt dat ontbinding van de v.o.f. is onderkend, heeft het Hof - voor zover te dezen van belang - geoordeeld: de uit de jaarstukken blijkende toename van het kapitaal van belanghebbende van ƒ 12.428,-- op 31 oktober 1991 tot ƒ 36.336,-- op 1 november 1991, alsmede de uit de toelichting op de balans blijkende storting van ƒ 12.500,-- in het kapitaal van A zijn noch op zichzelf, noch in samenhang met de v.o.f. beschouwd, reden tot gerechtvaardigde twijfel aan de juistheid van de aangifte; nu vaststaat dat belanghebbende bij de aangifte geen andere dan de uit de jaarstukken blijkende gegevens omtrent de ontbinding van de vennootschap onder firma heeft verstrekt, verwerpt het belanghebbendes stelling dat de Inspecteur een ernstig verwijt kan worden gemaakt geen nader onderzoek te hebben ingesteld, zodat hij niet enig - nieuw - feit aan zijn navorderingsaanslag ten grondslag kan leggen, zoals artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vereist. In zoverre de klachten tegen dit oordeel opkomen, treffen zij doel.
- 3.5.
Blijkens de hiervóór in 3.1.2 genoemde balansen heeft de overdracht van de bestanddelen van het vermogen van de vennootschap tegen boekwaarde plaatsgevonden en was voorts het beginvermogen van de eenmanszaak op dezelfde wijze samengesteld als het eindvermogen van de v.o.f. Nu derhalve kennelijk noch herwaardering van de overgedragen vermogensbestanddelen noch inbreng van nieuwe vermogensbestanddelen had plaatsgevonden, had de Inspecteur niet zonder nader onderzoek mogen voorbijgaan aan de omstandigheid dat belanghebbendes ondernemingsvermogen per 1 november 1991 met ƒ 23.908,-- was toegenomen.
- 3.6.
Het vorenoverwogene laat geen andere gevolgtrekking toe dan dat de Inspecteur bij het vaststellen van de primitieve aanslag een ambtelijk verzuim heeft begaan dat aan navordering in de weg staat. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De navorderingsaanslag moet worden vernietigd. De klachten behoeven voor het overige geen behandeling.
- 4.
Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie en de behandeling van het geding voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
- 5.
Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede de uitspraak van de Inspecteur, vernietigt de navorderingsaanslag, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,--, alsmede het bij het Hof verschuldigd geworden griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 75,--, derhalve in totaal ƒ 375,--, veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, veroordeelt voorts de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst aan de Staat als de rechtspersoon die de bij het Hof gemaakte kosten moet vergoeden.
Dit arrest is op 19 maart 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brun-schot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.