Rb. Amsterdam, 12-12-2019, nr. C/13/670455 / HA RK 19-270
ECLI:NL:RBAMS:2019:9518
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
12-12-2019
- Zaaknummer
C/13/670455 / HA RK 19-270
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2019:9518, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 12‑12‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
ERF-Updates.nl 2020-0033
Jurisprudentie Erfrecht 2021/1 met annotatie van Biemans, J.W.A.
JERF Actueel 2020/34
JERF 2021/1 met annotatie van Biemans, J.W.A.
Uitspraak 12‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Het verzet tegen de door de vereffenaar opgestelde tussentijdse uitdelingslijst wordt ongegrond verklaard wegens onvoldoende belang daarbij.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/670455 / HA RK 19-270
Beschikking van 12 december 2019
in de zaak van
[opposant]
wonende te [woonplaats] ,
opposant,
advocaat mr. A.M.J. Comans te Amsterdam,
tegen
mr. ANTONIE VAN HEES,
in zijn hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van de heer
[geopposeerde]
wonende te Amsterdam,
geopposeerde,
advocaat mr. B.M. Katan te Amsterdam.
Partijen worden hierna [opposant] en de vereffenaar genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzetschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 augustus 2019;
- -
de tussenbeschikking van 5 september 2019, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- -
het verweerschrift met producties;
- -
het proces-verbaal van de op 29 oktober 2019 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
De beschikking is bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
De heer [geopposeerde] (hierna: erflater) is overleden op [overlijdingsdatum] . Zijn erfgenamen hebben de nalatenschap (hierna: de nalatenschap) beneficiair aanvaard. Zij waren vanaf het overlijden van erflater vereffenaars van de nalatenschap en in die hoedanigheid gezamenlijk bevoegd om namens de nalatenschap op te treden.
2.2.
Op 20 maart 2014 is de vereffenaar op verzoek van de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie, ondersteund door de erfgenamen, door de rechtbank Amsterdam benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap. Op verzoek van een andere schuldeiser van de nalatenschap is tevens een rechter-commissaris benoemd.
2.3.
In een e-mail van 12 september 2018 heeft (de advocaat van) [opposant] zowel de vereffenaar als de advocaat van [bedrijf] . (hierna: [bedrijf] ), een door erflater gecontroleerde vennootschap, gewezen op het bestaan van aanzienlijke vorderingen van [opposant] op erflater (en dus de nalatenschap), dan wel op aan erflater te liëren entiteiten. Daarbij heeft [opposant] het bestaan van deze vorderingen onder meer gebaseerd op de inhoud van een (bijgevoegde) brief d.d. 7 mei 2003 op briefpapier van [bedrijf] , die luidt als volgt:
“VERTROUWELIJK
Amsterdam, 7 mei 2003
Beste [opposant] ,
Hierbij de gevraagde brief voor jouw persoonlijk.
Ik heb van jouw ontvangen:
Hfl. 2.700.000,00 [adres] te [woonplaats]
Hfl. 890.000,00 Aankoop Onroerendgoed
€ 1.000.000,00 Inzake aankoop Spaarselect
Verder gaat naar jouw toe de winst van Spaarselectpand 50% boven de Hfl. 7.700.000,00.
50% winst Breda Sport Centrum, boven de Hfl. 19.000.000,00.
Verder 30% aandelen Akron, Schiphol, wat ik met jouw besproken heb.
Met vriendelijke groetjes,
[ handtekening ]
[geopposeerde] ”
2.4.
In reactie op de hiervoor genoemde e-mail heeft de vereffenaar, eveneens op 12 september 2018, per e-mail aan (de advocaat van) [opposant] laten weten dat hij de gestelde vorderingen van [opposant] op basis van de overgelegde informatie niet kan erkennen. Wel heeft hij aan [opposant] een termijn van drie weken geboden om gedurende die periode zijn vorderingen en de stuiting van de verjaring daarvan met bewijsstukken nader te onderbouwen. Van deze gelegenheid is namens [opposant] gebruik gemaakt in een nadere e-mail aan de vereffenaar op 3 oktober 2018.
2.5.
De vereffenaar heeft in reactie hierop op 4 oktober 2018 in een e-mail aan (de advocaat van) [opposant] , samengevat, meegedeeld dat hij de door [opposant] gepretendeerde vorderingen niet kan erkennen en dat hij deze terzijde zal leggen.
2.6.
Op 4 juli 2019 heeft de vereffenaar de erfgenamen en alle betwiste en erkende schuldeisers van de nalatenschap, waaronder [opposant] , per brief geïnformeerd dat hij een tussentijdse uitdelingslijst en een tussentijdse rekening en verantwoording heeft opgesteld, en dat iedere belanghebbende binnen een maand daartegen in verzet kan komen bij de rechtbank. De tussentijdse uitdelingslijst en de tussentijdse rekening en verantwoording zijn niet ter griffie neergelegd en zijn slechts aan de erfgenamen en de erkende schuldeisers bekend gemaakt. De rechter-commissaris heeft de vereffenaar op zijn verzoek voor het niet neerleggen van deze stukken ter griffie op grond van artikel 4:221 lid 2 jo 4:208 lid 2 sub a Burgerlijk Wetboek (BW) een vrijstelling verleend.
2.7.
Op 2 augustus 2019 heeft de rechtbank Amsterdam het verzetschrift van [opposant] tegen de hiervoor genoemde tussentijdse uitdelingslijst en de tussentijdse rekening en verantwoording ontvangen.
2.8.
[opposant] heeft daarnaast op 2 augustus 2019 bij de rechtbank Amsterdam een dagvaardingsprocedure aanhangig gemaakt tegen de vereffenaar (onder zaak-/rolnummer C/13/670694 19-878) ter vaststelling van zijn vorderingen op de nalatenschap. De vereffenaar heeft in die procedure van antwoord gediend en de zaak staat op de rol voor beraad comparitie.
3. Het verzet en het verweer
3.1.
[opposant] heeft verzet ingesteld tegen de tussentijdse uitdelingslijst en de tussentijdse rekening en verantwoording omdat de door hem gestelde vorderingen niet door de vereffenaar zijn erkend en niet op de tussentijdse uitdelingslijst zijn geplaatst. Subsidiair heeft [opposant] de rechtbank verzocht om de vereffenaar een termijn te stellen waarbinnen [opposant] een procedure aanhangig kan maken ter vaststelling van zijn vorderingsrechten.
3.2.
Aan zijn verzet heeft [opposant] – kort weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. In de brief van 7 mei 2003, die hiervoor onder 2.3 is opgenomen en die volgens [opposant] is geschreven door erflater, heeft erflater aan [opposant] bevestigd dat hij de in de brief genoemde geldsommen, winstrechten en aandelen aan [opposant] verschuldigd is. Voor zover het bewijs van het bestaan van die vorderingen gebrekkig is beschikt de vereffenaar vermoedelijk over aanvullend bewijs. Van verjaring van de vorderingen is in elk geval geen sprake, omdat geen termijn voor (terug)betaling is afgesproken. De vereffenaar heeft de vorderingen van [opposant] dan ook ten onrechte niet in de tussentijdse uitdelingslijst opgenomen. Het belang van [opposant] bij het verzet bestaat er uit dat wordt voorkomen dat de nalatenschap als gevolg van de tussentijdse uitdeling onvoldoende baten bevat om ook de vorderingen van [opposant] te voldoen wanneer die in de bodemprocedure zullen worden toegewezen. Dit scenario kan onder meer voorkomen worden als de vereffenaar daarvoor zekerheid stelt.
3.3.
De vereffenaar stelt zich op het standpunt dat het verzet ongegrond moet worden verklaard en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [opposant] beschikt evident niet over vorderingen op de nalatenschap. De gepretendeerde vorderingen zijn onvoldoende onderbouwd en alleen gebaseerd op de brief van 7 mei 2003, waarvan de vereffenaar de echtheid betwist. Daarnaast zijn de vorderingen van [opposant] jegens de nalatenschap, als die al zouden bestaan, verjaard. Verder heeft de vereffenaar gegronde vrees dat hij gelden zou witwassen indien hij (een deel van) de vorderingen van [opposant] zou erkennen en voldoen. Los van het voorgaande dient een belangenafweging in het voordeel van de erkende schuldeisers en erfgenamen van erflater uit te vallen. Zij wachten immers al ruim vijftien jaren op uitkering uit de nalatenschap en hebben daarom belang bij een tussentijdse uitdeling. Daartegenover staat dat de vorderingen van [opposant] nog moeten worden vastgesteld en zou dat al gebeuren, dan komt in de nalatenschap voldoende geld beschikbaar om die vorderingen te voldoen.
3.4.
Op stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Ingevolge artikel 4:218 lid 3 BW kan iedere belanghebbende binnen een maand na openlijke bekendmaking tegen de rekening en verantwoording of tegen de uitdelingslijst in verzet komen bij de kantonrechter of, indien zoals hier een rechter-commissaris is benoemd, bij de rechtbank. Hoewel een wettelijke regeling ten aanzien van een tussentijdse uitdeling en/of tussentijdse rekening en verantwoording ontbreekt, laat de wet daartoe wel de mogelijkheid open. Daarbij zal voor zoveel mogelijk aansluiting dienen te worden gezocht bij de wijze waarop de vereffening van een nalatenschap in de wet is geregeld. Dat betekent dat tegen de tussentijdse uitdeling en rekening en verantwoording ook de mogelijkheid van verzet, zoals is bepaald in artikel 4:218 lid 3 BW, dient te worden opengesteld.
4.2.
De tussentijdse uitdelingslijst en de tussentijdse rekening en verantwoording zijn, op grond van een verleende vrijstelling door de rechter-commissaris, niet ter griffie neergelegd. Wel heeft de vereffenaar op 4 juli 2019 alle betwiste schuldeisers van de nalatenschap, die anders dan de erfgenamen en de erkende schuldeisers niet van de inhoud van deze stukken in kennis waren gesteld, geïnformeerd dat hij een tussentijdse uitdelingslijst en een tussentijdse rekening en verantwoording had opgesteld en dat belanghebbenden binnen een maand daartegen in verzet konden komen bij de rechtbank. Omdat het verzetschrift op 2 augustus 2019 bij de rechtbank is ingediend, is het verzet van [opposant] tijdig ingesteld.
4.3.
Het verzet beoogt allereerst te bewerkstelligen dat de gestelde vorderingen van [opposant] alsnog in de tussentijdse uitdeling worden betrokken. Of [opposant] vorderingen op de nalatenschap heeft en zo ja, wat de hoogte daarvan bedraagt, kan in deze verzetprocedure echter niet worden vastgesteld. Duidelijk is dat de vereffenaar op diverse gronden de vorderingen betwist. De verzetprocedure leent zich niet voor een diepgaande beoordeling van het inhoudelijke geschil over het al dan niet bestaan van de vorderingen. Daarvoor dient de dagvaardingsprocedure, die intussen door [opposant] ook aanhangig is gemaakt (zie 2.8). Dat laatste betekent dat [opposant] bij zijn – subsidiaire – verzoek om de vereffenaar een termijn te stellen waarbinnen [opposant] een bodemprocedure kan starten om zijn vorderingsrechten te doen vaststellen hoe dan ook geen belang meer heeft.
4.4.
Verder is ter zitting namens [opposant] verklaard dat hij het in beginsel eens is met het standpunt van de vereffenaar dat de vereffening onwenselijk lang duurt en dat de erfgenamen tussentijds een deel van de nalatenschap uitgekeerd dienen te krijgen. Ook is namens [opposant] verklaard dat zijn belang bij het verzet er vooral in gelegen is dat er na de tussentijdse uitdeling voldoende baten resteren om zijn vorderingen te voldoen, althans dat er daarvoor door de vereffenaar voldoende zekerheid wordt gesteld (bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie).
4.5.
Ten aanzien van de angst van [opposant] dat er na tussentijdse uitdeling onvoldoende baten overblijven, is de rechtbank van oordeel dat deze angst met de toelichting van de vereffenaar voldoende is weggenomen. De vereffenaar heeft schriftelijk in het verweerschrift en mondeling ter zitting afdoende toegelicht dat en waarom hij verwacht in de komende jaren nog zodanige inkomsten voor de nalatenschap te realiseren dat deze voldoende zouden moeten zijn om de vorderingen van [opposant] , voor zover die al vastgesteld zouden worden, te voldoen. Voor aanhouding van deze verzetprocedure, zoals [opposant] heeft geopperd, is dan ook geen aanleiding. Dat geldt temeer waar ook rekening dient te worden gehouden met de belangen van de erfgenamen en de erkende schuldeisers, die al jaren op een uitkering wachten, en het nog jaren kan duren voordat een onherroepelijke uitspraak in de bodemprocedure is verkregen. Evenmin kan in de gegeven omstandigheden worden geconcludeerd dat de vereffenaar gehouden is om, daargelaten of het in het kader van deze procedure mogelijk is om hem daartoe te verplichten, een vorm van zekerheid voor de gestelde vorderingen te verschaffen.
4.6.
Gelet op het voorgaande is het verzet van [opposant] ongegrond. [opposant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vereffenaar worden begroot op:
- griffierecht 297,00
- salaris advocaat 1.086,00 (2 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.383,00
Anders dan de vereffenaar heeft verzocht, zal wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over de proceskosten verschuldigd zijn vanaf de vijftiende dag na deze beschikking. De verzochte nakosten worden toegewezen zoals hierna in de beslissing is vermeld.
4.7.
Dit alles leidt tot de navolgende beslissing.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet ongegrond,
5.2.
veroordeelt [opposant] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de vereffenaar tot op heden begroot op € 1.383,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de vijftiende dag na deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [opposant] in de na deze beschikking ontstane kosten, te begroten op een bedrag van € 157,00, te vermeerderen met een bedrag van € 82,00 onder de voorwaarde dat betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden en [opposant] niet binnen veertien dagen na betekening vrijwillig aan de beschikking heeft voldaan, en daarnaast te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten vanaf de vijftiende dag na de betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling.
5.4.
verklaart deze beschikking wat de kostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P. Pompe, mr. T.H. van Voorst Vader en mr. P. Vrugt, rechters, bijgestaan door mr. M. Wiltjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2019.