Rb. Midden-Nederland, 18-02-2015, nr. C-16-374424 - FA RK 14-5222
ECLI:NL:RBMNE:2015:3204
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
18-02-2015
- Zaaknummer
C-16-374424 - FA RK 14-5222
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2015:3204, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 18‑02‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑02‑2015
Inhoudsindicatie
verhaal bijstand per 1 januari 2015
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/374424 / FA RK 14-5222
bijstandsverhaal
Beschikking van 18 februari 2015
in de zaak van
het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom (WIL),
zetelend te Nieuwegein,
verzoeker,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat: mr. J.A. van Ham.
1. Verloop van de procedure
Verzoeker heeft op 1 augustus 2014 een verzoekschrift met bijlagen ter griffie van deze rechtbank ingediend waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd en welk verzoek strekt tot verhaal van bijstand.
Verweerder heeft op 15 augustus 2014 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Er zijn van de zijde van verweerder op 19 september 2014 en op 31 oktober 2014 nader stukken ontvangen.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 7 november 2014 en 15 januari 2015. Op 15 januari 2015 zijn verschenen: de heer [A] namens verzoeker, alsmede verweerder en zijn advocaat.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Verweerder heeft een affectieve relatie gehad met mevrouw [B], hierna te noemen [B].
2.2.
Het minderjarige kind van verweerder en [B] is: [C], geboren op [2008].
2.3.
De gemeente Nieuwegein verstrekt sinds 20 september 2013 bijstand naar de norm van een eenoudergezin aan [B] en daardoor mede ten behoeve van voornoemde minderjarige. Deze bijstandsverlening wordt tot op heden voortgezet tot een bedrag van
€ 1.079,22 netto per maand.
2.4.
Bij brieven van 30 januari 2014 en 19 februari 2014 werd verweerder verzocht financiële gegevens over te leggen teneinde een eventuele onderhoudsbijdrage te kunnen bepalen.
2.5.
Bij brief van 6 maart 2014 heeft verzoeker verweerder op de hoogte gesteld dat, mede gelet op het uitblijven van gegevens van zijn kant, hij het verhaalsbedrag (ambthalve) heeft vastgesteld op € 960,-- per maand, ingaande op 1 maart 2014.
2.6.
Blijkens de stukken heeft verweerder op 15 mei 2014 een telefonisch onderhoud met verzoeker gehad en hem vervolgens bij brief van 19 mei 2014 een inlichtingenformulier toegezonden. Dat vragenformulier is, door verweerder ingevuld, op 24 juni 2014 bij verzoeker ingekomen.
3. Beoordeling van het verzochte
3.1.
Verzoeker heeft vaststelling van een verhaalsbijdrage verzocht van € 960,-- per maand met ingang van 1 maart 2014 in verband met de verleende bijstand. Voorts heeft verzoeker een bedrag van € 480,-- per maand verzocht terzake van de reeds verleende bijstand gedurende de periode van 1 maart 2014 tot de eerste van de maand na de datum van de beschikking, totdat de achterstand in zijn geheel zal zijn voldaan, met bepaling dat indien verweerder in gebreke mocht blijven het vastgestelde bedrag te voldoen, hij terstond de alsdan resterende hoofdsom ineens aan verzoeker verschuldigd is.
Verzoeker heeft ter zitting bevestigd dat het kindgebonden budget in mindering moet worden gebracht op de behoefte van het kind.
3.2.
Verweerder heeft verzocht het verzoek af te wijzen vanwege het ontbreken van draagkracht aan zijn zijde. De ambtshalve vaststelling van de verhaalsbijdrage is gebaseerd op de gedachte dat verweerder niet alle informatie over zijn draagkracht heeft verstrekt. Dat is onterecht nu hij alle van belang zijnde informatie aan het gemeentebestuur heeft verstrekt.
Daarnaast wordt de onderhoudsplicht van een ouder jegens zijn kind begrensd door het gezinsinkomen gedurende de periode van samenleving en door de NIBUD-behoeftetabellen.
Verweerder heeft verder ter zitting toegelicht dat hij depressief is en financieel wordt geholpen door zijn familie. Hij werkt af en toe in de ondernemingen van zijn broer en met het geld dat hij daar verdient betaalt hij zijn huurlast van € 620,-- per maand. Hij is bezig om een uitkering aan te vragen, aldus verweerder.
3.3.
Ter zitting is de vraag aan de orde gekomen of kinderalimentatie nog kan worden verhaald vanaf 1 januari 2015. Sindsdien verstrekt verweerder immers niet meer aan een alleenstaande ouder een bijstanduitkering naar de eenoudernorm, maar een uitkering naar de alleenstaandenorm. Voor de kosten van de kinderen krijgt een alleenstaande bijstandsgerechtigde een kindgebonden budget met een alleenstaande-ouderkop. De Memorie van Toelichting bij de behandeling van de Wet Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomsten belasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met de hervorming en versobering van de kindregelingen (Wet hervorming kindregelingen) in de Eerste Kamer der Staten-Generaal vermeldt hierover op blz. 34 (artikel VIII Wet Werk en bijstand) het volgende:
“De alleenstaande ouder draagt als gezinshoofd de volledige zorg voor de tot zijn last komende kinderen. De bijstand wordt zowel voor paren met kinderen als voor alleenstaande ouders mede ten behoeve van het levensonderhoud van die kinderen verstrekt. Dat blijft zo. Kinderen hebben als gezinsleden geen zelfstandig recht op bijstand. Omdat de bijstand als gezinsbijstand wordt verstrekt dienen de middelen van alle gezinsleden in beginsel in aanmerking te worden genomen. Een voorbeeld hiervan is kinderalimentatie. Dit sluit aan bij het complementaire karakter van de bijstand. In lijn hiermee brengt dit wetsvoorstel geen wijziging in het verhaal van bijstand op degene die zijn onderhoudsplicht jegens zijn minderjarige kind niet of niet behoorlijk nakomt.”
Gelet hierop kan verzoeker ook vanaf 1 januari 2015 nog steeds kinderalimentatie verhalen op de alimentatieplichtige.
3.4.
Verzoeker heeft de verhaalsbijdrage bepaald op de door verzoeker berekende totale behoefte van [C]. De rechtbank is met verzoeker van oordeel dat verweerder onvoldoende inzage heeft verschaft in zijn financiële positie nadat hij daar diverse keren en ruimschoots op tijd door verzoeker over is geïnformeerd. De rechtbank verwijst in dit verband voorts naar de bekend veronderstelde inhoud van het Procesreglement Bijstandsverhaal. Zo heeft verweerder gesteld dat hij financieel ondersteund wordt door zijn familie en soms in ondernemingen van zijn broer werkt, maar verweerder heeft dit niet met stukken verder onderbouwd. Nu verweerder niet, althans onvoldoende inzage in zijn inkomenspositie heeft gegeven over de periode vanaf 1 maart 2014, gaat de rechtbank ervan uit dat hij in staat is de verzochte verhaalsbijdrage te voldoen. Gelet op de Trema-richtlijnen voor de vaststelling van kinderalimentatie dient de behoefte van [C] (en dus de verhaalsbijdrage) echter te worden verminderd met het kindgebonden budget waarop de alimentatiegerechtigde recht heeft. De rechtbank heeft het kindgebonden budget over 2014 berekend op € 84,75. Vanaf 1 januari 2015 bestaat recht op een kindgebonden budget met alleenstaande-ouderkop van naar schatting € 340,-- per maand. De rechtbank zal tot 1 januari 2015 het door [B] ontvangen kindgebonden budget van € 84,75 per maand in mindering brengen op het verzochte bedrag van € 960,-- per maand. Aldus stelt de rechtbank vast dat verweerder over de periode van 1 maart 2014 tot 1 januari 2015 € 875,25 per maand aan verzoeker verschuldigd is terzake van reeds gemaakte kosten van bijstand. Over de periode vanaf 1 januari 2015 zal de rechtbank het kindgebonden budget met alleenstaande-ouderkop van € 340,-- per maand op het verzochte bedrag van € 960,-- per maand in mindering brengen. Vanaf 1 januari 2015 wordt de verhaalsbijdrage vastgesteld op € 620,-- per maand.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank:
4.1.
stelt vast dat verweerder terzake van reeds gemaakte kosten van bijstand over de periode vanaf 1 maart 2014 tot 1 januari 2015 € 875,25 per maand aan verzoeker verschuldigd is;
4.2.
stelt vast dat verweerder terzake van reeds gemaakte kosten van bijstand over de periode vanaf 1 januari 2015 € 620,-- per maand aan verzoeker verschuldigd is;
4.3.
bepaalt dat verweerder de verschuldigde verhaalsbijdrage over de periode van
1 maart 2014 tot de datum van deze beschikking moet afbetalen met € 480,-- per maand, met ingang van de maand volgende op die waarin deze beschikking is gegeven, totdat de achterstand in betalingen geheel zal zijn voldaan;
4.4.
bepaalt dat verweerder, indien hij in gebreke mocht blijven de bij deze beschikking vastgestelde bijdrage te voldoen, terstond de alsdan resterende hoofdsom aan verzoeker verschuldigd is;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
4.7.
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.C. Stijnen, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. C. Bosma-van ’t Hof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2015.