Rb. Amsterdam, 07-03-2012, nr. 486440 - HA ZA 11-944
ECLI:NL:RBAMS:2012:BV8444
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
07-03-2012
- Zaaknummer
486440 - HA ZA 11-944
- LJN
BV8444
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2012:BV8444, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 07‑03‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 07‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Vonnis in incident. Procedure tussen ruim 140 benadeelde vrachtondernemers en enkele luchtvaartmaatschappijen.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 486440 / HA ZA 11-944
Vonnis in incidenten van 7 maart 2012
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
EQUILIB S.A.R.L.,
gevestigd te Parijs, Frankrijk,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv en tot aanhouding,
advocaat mr. P.V.F. Bos,
tegen
1. de naamloze vennootschap
KONINKLIJKE LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv en tot aanhouding,
advocaat mr. J.S. Kortmann,
2. de naamloze vennootschap
MARTINAIR HOLLAND N.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv en tot aanhouding,
advocaat mr. J.S. Kortmann,
3. de naamloze vennootschap naar buitenlands recht
SOCIÉTÉ AIR FRANCE S.A.,
gevestigd te Tremblay en France, Frankrijk,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv en tot aanhouding,
advocaat mr. drs. D.A.M.H.W. Strik,
en de gevoegde partijen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SINGAPORE AIRLINES CARGO PTE LTD.,
gevestigd te Singapore, Singapore,
eiseres in het incident tot aanhouding,
advocaat mr. I.W. Verloren van Themaat,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SINGAPORE AIRLINES LIMITED,
gevestigd te Singapore, Singapore,
eiseres in het incident tot aanhouding,
advocaat mr. I.W. Verloren van Themaat,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
LUFTHANSA CARGO A.G.,
gevestigd te Kelsterbach, Duitsland,
eiseres in het incident tot aanhouding,
advocaten mr. R.B. Gerretsen en mr. P.N. Malanczuk,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
DEUTSCHE LUFTHANSA A.G.,
gevestigd te Keulen, Duitsland,
eiseres in het incident tot aanhouding,
advocaten mr. R.B. Gerretsen en mr. P.N. Malanczuk,
5. de rechtspersoon naar buitenlands recht
SWISS INTERNATIONAL AIRLINES A.G.,
gevestigd te Basel, Zwitserland,
eiseres in het incident tot aanhouding,
advocaten mr. R.B. Gerretsen en mr. P.N. Malanczuk,
6. de rechtspersoon naar buitenlands recht
BRITISH AIRWAYS PLC.,
gevestigd te Harmondsworth, Engeland,
eiseres in het incident tot aanhouding,
advocaat mr. J.K. de Pree,
7. de rechtspersoon naar buitenlands recht
AIR CANADA,
gevestigd te Saint Laurent, Canada,
eiseres in het incident tot aanhouding,
advocaat mr. K.A.J. Bisschop,
8. de rechtspersoon naar buitenlands recht
CATHAY PACIFIC AIRWAYS LIMITED,
gevestigd te Hong Kong, China,
eiseres in het incident tot aanhouding,
advocaat mr. L.E.J. Korsten.
Eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident zal hierna Equilib worden genoemd.
Gedaagden in de hoofdzaak/eiseressen in het incident zullen hierna gezamenlijk KLM c.s. worden genoemd en afzonderlijk KLM, Martinair en Air France.
De gevoegde partijen zullen hierna gezamenlijk SIA c.s. worden genoemd en afzonderlijk SIA (sub 1 en 2), Lufthansa (sub 3, 4 en 5), BA, Air Canada en Cathay.
KLM c.s. en SIA c.s. worden hierna ook gezamenlijk de luchtvaartmaatschappijen genoemd.
1. De procedure
in de hoofdzaak en in de incidenten
1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de rolbeslissing van 6 april 2011, waarbij het verzoek van KLM c.s. tot oproeping van zeventien luchtvaartmaatschappijen op de voet van artikel 118 Rv is afgewezen en de zaak naar de rol van 13 april 2011 is verwezen voor akte wijziging van eis aan de zijde van Equilib,
- de akte houdende verandering en vermeerdering van eis, tevens akte overlegging van producties van 13 april 2011, met producties,
- de incidentele conclusie tot voeging ex artikel 222 Rv en tot aanhouding van KLM c.s, met producties,
- de incidentele conclusie tot voeging en tot aanhouding van SIA c.s., met producties,
- de incidentele conclusie tot voeging en tot aanhouding van Lufthansa, met productie,
- de incidentele conclusie tot voeging en tot aanhouding van BA, met productie,
- de incidentele conclusie tot voeging en tot aanhouding van Air Canada, met productie,
- de incidentele conclusie tot voeging en tot aanhouding van Cathay, met productie,
- het verzoek van KLM c.s. van 30 juni 2011 tot het openstellen van hoger beroep tegen de rolbeslissing van 6 april 2011,
- de reactie op voornoemd verzoek van Equilib bij brief van 11 juli 2011,
- de fax van 13 juli 2011 van deze rechtbank, waarbij de rolrechter het verzoek tot het openstellen van tussentijds hoger beroep heeft afgewezen,
- de brief van KLM c.s. van 13 juli 2011, waarbij onder meer een verzoek tot schorsing van de onderhavige procedure is gedaan,
- de akte tot referte van Air Canada van 13 juli 2011,
- de fax van 15 juli 2011, waarbij de rechtbank het verzoek tot schorsing heeft afgewezen,
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging aan de zijde van Air Canada,
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging en tot aanhouding van Equilib,
- de incidentele conclusie van antwoord van KLM c.s.,
- het proces-verbaal van het op 23 januari 2012 gehouden pleidooi en de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen,
- de fax van 31 januari 2012 van KLM c.s., met bijlage.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
in de hoofdzaak en in de incidenten
2.1.
Blijkens een persbericht heeft de Europese Commissie (hierna: de Commissie) in een beschikking van 9 november 2010 geoordeeld dat vanaf december 1999 tot 14 februari 2006 brandstof- en veiligheidstoeslagen zijn gecoördineerd ten aanzien van vluchten van, naar en binnen de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, door onder meer de luchtvaartmaatschappijen (hierna: de beschikking). Aan elf luchtvaartmaatschappijen zijn geldboetes opgelegd voor een totaalbedrag van EUR 799.445.000,-- voor deelname aan een internationaal kartel. De beschikking is tot op heden nog niet gepubliceerd. Tegen deze beschikking is door alle twintig geadresseerden daarvan, met uitzondering van Qantas Airways Limited, beroep ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie.
2.2.
Ruim 140 (groepen van) benadeelde ondernemingen (hierna: de benadeelden) hebben hun vorderingen op de deelnemers aan het kartel gecedeerd aan Equilib, als vermeld in de door Equilib overgelegde annexen I en II.
2.3.
Bij dagvaarding van 24 december 2010 heeft KLM c.s. zeventien luchtvaartmaatschappijen in vrijwaring opgeroepen. De vrijwaringsprocedure is op 30 maart 2011 bij deze rechtbank aangebracht (met zaak- en rolnummer 486442/HA ZA 11-945).
2.4.
Op 18 september 2008 hebben Emerald Supplies Limited en Southern Glass House Produce Limited gezamenlijk ten overstaan van de Engelse rechter een procedure aanhangig gemaakt tegen BA, waarin BA hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor de schade die door het kartel is toegebracht, een en ander op grond van de beschikking van de Commissie (hierna: de Engelse procedure).
2.5.
KLM c.s. heeft op 30 maart 2011 een procedure aanhangig gemaakt bij het Tribunal de Commerce te Parijs (hierna: het Tribunal), waarin wordt verzocht om Equilib met terugwerkende kracht nietig te verklaren, de liquidatie van Equilib te gelasten en een vereffenaar aan te wijzen die zorg zal dragen voor de afwikkeling van Equilib, waaronder intrekking van de onderhavige procedure (hierna: de Franse procedure). Bij uitspraak van 31 januari 2012 heeft het Tribunal het verzoek van KLM c.s. afgewezen. Deze uitspraak is thans nog niet in kracht van gewijsde gegaan.
3. De vorderingen
in de hoofdzaak
3.1.
Equilib vordert na wijziging van eis in de hoofdzaak ter rolle van 13 april 2011, kort weergegeven, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat KLM c.s. door deelname aan het kartel toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld dan wel een toerekenbare gemeenschappelijke fout heeft begaan dan wel een toerekenbare inbreuk op het mededingingsrecht heeft gepleegd jegens de benadeelden in het door haar overgelegde annex 1 v2;
2. te verklaren voor recht dat KLM c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de door Equilib ingestelde vorderingen naar Nederlands, Belgisch, Duits, Zweeds, Frans, Spaans, Pools, Hongaars, Zwitsers, Deens en Oostenrijks recht;
3.
KLM c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Equilib van een schadevergoeding (inclusief wettelijke rente) nader op te maken bij staat;
4.
KLM c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding.
- 3.2.
Equilib legt aan haar vordering, samengevat, het volgende ten grondslag. KLM c.s. heeft blijkens de beschikking van de Commissie deelgenomen aan een internationaal kartel op het gebied van luchtvrachtvervoer. De deelnemers aan het kartel hadden onderlinge contacten om ervoor te zorgen dat internationale luchtvrachtbedrijven voor alle zendingen een vaste brandstoftoeslag per kilo berekenden. Daarnaast hadden de deelnemers aan het kartel een veiligheidstoeslag ingevoerd en weigerden zij hun klanten een commissie te betalen over de brandstof- en veiligheidstoeslag. Door bilaterale en multilaterale contacten wilden de deelnemers aan het kartel ervoor zorgen dat de toeslagen werden ingevoerd en dat verhogingen van de toeslagen onverkort werden toegepast. Hierdoor was er geen concurrentie meer en omdat bovendien voor de meeste vluchtroutes alternatieven voor luchtvrachtvervoer ontbraken, was er geen andere keuze dan betalen. Uit de gemaakte afspraken tussen de benadeelden en de logistieke dienstverleners en uit de facturen van de laatstgenoemden aan de benadeelden, blijkt veelal dat de toeslagen één op één zijn doorberekend aan de benadeelden. Dit houdt in dat de onrechtmatige prijsverhogingen door het kartel voor rekening zijn gekomen van de benadeelden, die daardoor schade hebben geleden, welke schade in causaal verband staat met de mededingingsbeperkende gedragingen van de deelnemers aan het kartel. Voor die schade is KLM c.s. hoofdelijk aansprakelijk jegens de benadeelden die hun vordering aan Equilib hebben gecedeerd.
in de incidenten
- 3.3.
KLM c.s. vorderen, zakelijk weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- -
voeging met de vrijwaringsprocedure op grond van artikel 222 Rv,
- -
aanhouding totdat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan,
- -
aanhouding totdat de Franse procedure in kracht van gewijsde is gegaan,
- -
kostenveroordeling.
- 3.4.
SIA c.s. vorderen, zakelijk weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- -
voeging aan de zijde van KLM c.s. op grond van artikel 217 Rv,
- -
aanhouding totdat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan,
- -
aanhouding totdat de Engelse procedure in kracht van gewijsde is gegaan,
- -
kostenveroordeling.
- 3.5.
Lufthansa vorderen, zakelijk weergegeven:
- -
aanhouding totdat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
- 3.6.
BA vordert, zakelijk weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- -
voeging aan de zijde van KLM c.s. op grond van artikel 217 Rv,
- -
aanhouding totdat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan,
- -
aanhouding totdat de Engelse procedure in kracht van gewijsde is gegaan,
- -
kostenveroordeling.
- 3.7.
Air Canada vordert, zakelijk weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- -
voeging aan de zijde van KLM c.s. op grond van artikel 217 Rv,
- -
aanhouding totdat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan,
- -
kostenveroordeling.
- 3.8.
Cathay vordert,
- -
voeging aan de zijde van KLM c.s. op grond van artikel 217 Rv,
- -
aanhouding totdat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan,
- -
aanhouding totdat de Engelse procedure in kracht van gewijsde is gegaan,
- -
kostenveroordeling.
- 3.9.
De vorderingen van de onderscheiden partijen zullen gezamenlijk worden behandeld in die zin, dat achtereenvolgens aan de orde zullen komen artikel 217 Rv, artikel 222 Rv, de Europese procedure, de Engelse procedure en de Franse procedure.
4. De beoordeling
in het incident tot voeging ex artikel 217 Rv
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtbank bevoegd is om van de hoofdzaak geschil kennis te nemen.
Op grond van artikel 214 Rv hebben SIA, Lufthansa, BA, Air Canada en Cathay reeds als gevoegde partijen in de hoofdzaak te gelden, zodat de incidentele vorderingen tot voeging ex artikel 217 Rv geen bespreking behoeven.
in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv
4.2.
KLM c.s. vordert op grond van artikel 222 Rv voeging van de hoofdzaak met de vrijwaringsprocedure (zie hiervoor onder 2.3.).
4.3.
Equilib heeft hiertegen aangevoerd dat zij een zwaarwegend processueel belang heeft bij een voortvarende behandeling van de hoofdzaak. Zij wenst op korte termijn kennis te kunnen nemen van het verweer van KLM c.s., opdat zij tijdig kan anticiperen op verdere processuele en materiële verwikkelingen. Op grond van artikel 209 Rv kan de hoofdzaak thans – parallel met het incident en het daarin te wijzen incidenteel vonnis – worden voortgezet. KLM c.s. heeft volgens haar geen gerechtvaardigd belang bij aanhouding van de hoofdzaak in afwachting van een beslissing omtrent de voeging, aangezien KLM c.s. zowel bij toewijzing als bij afwijzing van de incidentele vordering voor antwoord moet concluderen.
4.4.
Voor voeging op grond van artikel 222 Rv is vereist dat beide procedures aanhangig zijn bij dezelfde rechter, dat er sprake is van verknochtheid tussen beide procedures en dat beide procedures zich nog in een beginstadium bevinden. Met KLM c.s. wordt geoordeeld dat aan deze vereisten in het onderhavige geval is voldaan. Zowel de hoofdprocedure als de vrijwaringsprocedure is bij deze rechtbank aanhangig en de voeging wordt gevorderd vóór alle weren. De te voegen procedures bevinden zich nagenoeg in hetzelfde stadium, zodat de voeging niet zal leiden tot een hinderlijke vertraging van deze procedures. Verder is aan de eis van verknochtheid voldaan. Het gaat in de te voegen procedure om geschilpunten die voortvloeien uit hetzelfde gestelde feitencomplex, namelijk het beweerdelijk deelnemen van KLM c.s. en andere luchtvaartmaatschappijen aan een kartel. Beide procedures zijn aldus met elkaar verknocht. In de hoofdprocedure staat immers centraal de hoofdelijke aansprakelijkheid van KLM c.s., terwijl in de vrijwaringsprocedures zal moeten worden beoordeeld in hoeverre een eventuele hoofdelijke veroordeling van KLM c.s. tot schadevergoeding kan worden afgewenteld op de gedaagden in de vrijwaringsprocedure. Hierbij is van belang dat Equilib stelt dat KLM c.s. en de gedaagden in de vrijwaringsprocedure samen hebben deelgenomen aan het kartel en dat de vorderingen van Equilib er mede toe strekken dat KLM c.s. ook aansprakelijk wordt gesteld voor door de benadeelden geleden schade als gevolg van het handelen van de in vrijwaring opgeroepen partijen. Dat Equilib in de hoofdzaak thans slechts een verklaring voor recht vordert, maakt het voorgaande niet anders. Een separate behandeling van beide procedures zou kunnen leiden tot het risico van een onwenselijke inconsistentie in de uitspraken, zodat voeging ook in het belang van de doelmatigheid en proceseconomie moet worden geacht.
in het incident tot aanhouding
de Europese procedure
4.5.
De luchtvaartmaatschappijen verzoeken de behandeling van de onderhavige
procedure met onmiddellijke ingang aan te houden totdat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Hiertoe doen zij een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) van 20 september 2001, zaak C-344/98 (hierna: het Masterfoods-arrest), op artikel 16 lid 1 van de Verordening 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (hierna: de Verordening) en op de Mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de EU-lidstaten bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag [thans de artikelen 101 en 102 VWEU, rechtbank].
4.6.
Het HvJ heeft in het Masterfoods-arrest als volgt overwogen, voor zover hier van belang:
“(…) 55. Wanneer de geadresseerde van de beschikking van de Commissie, zoals in de hoofdgedingen, binnen de (…) gestelde termijn (…) beroep tot nietigverklaring tegen deze beschikking heeft ingesteld, moet de nationale rechter beoordelen, of hij de behandeling van de zaak zal schorsen om een definitieve beslissing op dat beroep tot nietigverklaring af te wachten of om het Hof een prejudiciële vraag te stellen.
- 56.
Dienaangaande moet eraan worden herinnerd, dat de toepassing van de communautaire mededingingsregels berust op een verplichting tot loyale samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en de Commissie respectievelijk de communautaire rechterlijke instanties, in het kader waarvan elk handelt overeenkomstig de taak die haar bij het Verdrag is toegekend.
- 57.
Wanneer de beslechting van het geschil door de nationale rechter afhangt van de geldigheid van de beschikking van de Commissie, brengt de verplichting tot loyale samenwerking mee, dat de nationale rechter, om geen beslissing te nemen die tegen de beschikking van de Commissie indruist, de behandeling van de zaak schorst tot een definitieve beslissing van de communautaire rechterlijke instanties op het beroep tot nietigverklaring, tenzij hij van oordeel is, dat het in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is het Hof een prejudiciële vraag over de geldigheid van de beschikking van de Commissie te stellen.(…)”
4.7.
Artikel 16 lid 1 van de Verordening luidt als volgt, voor zover hier van belang:
“(…) Wanneer rechterlijke instanties artikel 81 of 82 van het Verdrag toepassen op overeenkomsten, besluiten of gedragingen die reeds het voorwerp uitmaken van een beschikking van de Commissie, kunnen zij geen beslissingen nemen die in strijd zijn met de door de Commissie gegeven beschikking. Ook moeten zij vermijden beslissingen te nemen die in strijd zouden zijn met een beschikking die de Commissie overweegt te geven in een door haar gestarte procedure. Te dien einde kan de nationale rechterlijke instantie de afweging maken of het nodig is haar procedure op te schorten. (…)”
4.8.
De Mededeling van de Commissie luidt als volgt, voor zover hier van belang:
“Indien de beschikking van de Commissie evenwel (…) wordt aangevochten voor de rechterlijke instanties van de Gemeenschap en de beslechting van het geding voor de nationale rechter afhangt van de geldigheid van deze beschikking, moet de nationale rechter de procedure schorsen in afwachting van een definitieve uitspraak over het beroep tot nietigverklaring door de rechterlijke instanties van de Gemeenschap, tenzij hij van oordeel is dat het, gelet op de omstandigheden van het geval, gerechtvaardigd is het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de geldigheid van deze beschikking.”
4.9.
Equilib enerzijds en de luchtvaartmaatschappijen anderzijds verschillen van
mening over de uitleg van het Masterfoods-arrest, artikel 16 lid 1 van de Verordening en de Mededeling van de Commissie.
Equilib leest hierin niet meer dan een verplichting tot aanhouding van de beslissing van de nationale rechter in de situatie dat die nationale rechter overweegt om een vonnis te wijzen dat indruist tegen het oordeel van de Commissie, zodat kan worden voortgeprocedeerd totdat de zaak in staat van wijzen is.
Volgens de luchtvaartmaatschappijen dient de nationale rechter op grond daarvan onmiddellijk tot schorsing van de procedure over te gaan.
4.10.
De rechtbank oordeelt als volgt. Equilib heeft KLM c.s. hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor alle schade als gevolg van deelname aan het kartel. Hieraan heeft Equilib de feitelijke bevindingen van de Commissie alsmede het oordeel van de Commissie over die feiten ten grondslag gelegd. Dit brengt mee dat de gestelde onrechtmatigheid van de gedragingen van alle individuele luchtvaartmaatschappijen, zoals neergelegd in de beschikking, van belang is voor de beoordeling van de vordering van Equilib in de hoofdzaak. Nu tegen de beschikking verschillende beroepsprocedures lopen, waarin de nietigverklaring van de beschikking wordt gevorderd, kan niet worden gezegd dat de vaststellingen van de Commissie met betrekking tot de aard, omvang en duur van de gedragingen van de luchtvaartmaatschappijen, alsmede het oordeel van de Commissie daarover, definitief zijn.
Het Masterfoods-arrest, artikel 16 lid 1 van de Verordening en de Mededeling van de Commissie strekken ertoe te voorkomen dat een nationale rechter een beslissing neemt die in strijd is met een nog niet onherroepelijke beschikking van de Commissie. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen of de procedure, gelet op alle bij een goede procesorde betrokken belangen, al in een eerder stadium moet worden aangehouden dan dat de zaak in staat van wijzen is. De rechtbank is van oordeel dat deze weging van belangen bij de huidige stand van zaken meebrengt dat de behandeling van de zaak reeds thans wordt geschorst totdat de rechterlijke instanties van de Europese Unie definitief op het tegen de beschikking ingestelde beroep hebben beslist. Hierbij is van belang dat een debat ten gronde over de door Equilib aangevoerde verwijten, met inachtneming van de eisen van een goede procesorde, in dit stadium niet mogelijk is. Immers, Equilib heeft in wezen aan die verwijten geen andere concrete feitelijke stellingen ten grondslag gelegd dan dat KLM c.s. blijkens de beschikking van de Commissie aan een kartel heeft deelgenomen. Daarbij beroept Equilib zich op de bindende bewijskracht van een dergelijke beschikking. De beschikking van de Commissie is evenwel bij de Europese rechter integraal aangevochten en is aldus nog niet in kracht van gewijsde gegaan. Een debat ten gronde in dit stadium zou dan ook in feite neerkomen op een uitwisseling van vermoedens en verwachtingen van partijen over de uitkomst van de procedure bij de Europese rechter. Gelet op de eisen van een goede procesorde kan van KLM c.s. niet worden verlangd dat zij het debat op deze wijze voert. Daarom zal de zaak worden aangehouden.
Equilib betoogt dat KLM c.s. ten overstaan van de Commissie een clementieverzoek heeft ingediend en in dat verband (en door middel van schikkingen met overige partijen, sancties in andere landen en een voorziening op de balans) heeft erkend dat zij aan het kartel heeft deelgenomen. Hieraan verbindt zij de conclusie dat het beroep bij de Europese rechter niet gericht is tegen de vaststelling van de deelname aan het kartel en de onrechtmatigheid daarvan, maar beperkt is tot punten zoals de aard en duur van bepaalde gedragingen, de hoogte van de boete en de motivering van de Commissie op deze punten, die niet van belang zijn voor het door haar in dit geding gevorderde (r.o. 3.1 hiervoor).
Dit betoog slaagt niet.
Equilib wenst in dit geding de vorderingen geldend te maken van honderden benadeelden. Zij verlangt met betrekking tot al deze vorderingen in de eerste plaats een verklaring voor recht dat KLM c.s. jegens al die benadeelden onrechtmatig heeft gehandeld door deel te nemen aan het kartel. De onrechtmatigheid ligt volgens Equilib hierin besloten dat het kartel prijzen heeft afgestemd waardoor de benadeelden voor miljoenen vrachtzendingen, die gedurende enkele jaren zijn uitgevoerd, teveel hebben betaald. Equilib beroept zich ter toelichting van haar vordering, zoals hiervoor is overwogen, op de beschikking van de Commissie. KLM c.s. voert onweersproken aan dat zij bij de Europese rechter de algehele nietigverklaring van deze beschikking vordert. Daartegenover heeft Equilib geen concrete gegevens aangereikt waaruit kan volgen dat bepaalde vorderingen van de benadeelden niet samenhangen met de feiten of overige punten die in geschil zijn bij de Europese rechter. Bij deze stand van zaken moet het in dit stadium ervoor worden gehouden dat het oordeel van de Europese rechter over de specifieke aard, duur en omvang van de deelname aan het kartel (en de deugdelijkheid van de motivering van de Commissie op deze punten) van belang kan zijn bij de beantwoording van de vraag of KLM c.s. jegens de benadeelden van Equilib onrechtmatig heeft gehandeld door deel te nemen aan het kartel. Immers, bij de beantwoording van die vraag is niet alleen van belang of in algemene zin KLM c.s. heeft deelgenomen aan een kartel, maar ook en vooral wat KLM c.s. concreet in welke periodes op welke plaatsen op welke wijze met betrekking tot welke diensten en zendingen heeft gedaan en welke mogelijke gevolgen dit voor de verschillende benadeelden kan hebben gehad. Equilib heeft tegenover de stellingen van KLM c.s. onvoldoende toegelicht dat het oordeel van de Europese rechter gelet op de rechtsstrijd in het door KLM c.s. ingestelde beroep niet van belang is voor de beoordeling van deze punten.
Het voorgaande brengt mee dat de behandeling van de hoofdzaak met onmiddellijke ingang zal worden aangehouden totdat de beschikking van de Commissie dan wel de uitspraak van de Europese rechter daarover in kracht van gewijsde is gegaan.
de Engelse procedure
4.11.
Nu de zaak zoals hiervoor is overwogen zal worden aangehouden, acht de rechtbank in dit stadium geen termen aanwezig om de behandeling van deze procedure aan te houden in verband met de Engelse procedure. Vooralsnog is immers niet aannemelijk geworden dat in laatstgenoemde procedure een beslissing zal worden genomen nadat de beslissing van de Europese Commissie, dan wel de Europese rechter, in kracht van gewijsde is gegaan.
de Franse procedure
4.12.
Verder verzoekt KLM c.s. om aanhouding, kort gezegd, totdat in de Franse
procedure in hoogste instantie is beslist. Nu het Tribunal in eerste aanleg het verzoek van KLM c.s. bij uitspraak van 31 januari 2012 heeft afgewezen, acht de rechtbank geen termen aanwezig om de behandeling in verband met de Franse procedure aan te houden.
conclusie
4.13.
Op grond van het voorgaande is de conclusie dat de behandeling van de hoofdzaak zal worden aangehouden totdat de beschikking van de Commissie dan wel de uitspraak van de Europese rechter daarover in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank zal met dit doel de hoofdzaak verwijzen naar de parkeerrol. De meest gerede partij kan de zaak alsdan weer aanbrengen.
4.14.
Equilib heeft verzocht direct hoger beroep te mogen instellen tegen dit vonnis. De luchtvaartmaatschappijen hebben zich hiertegen niet verzet. Gelet op het door Equilib gestelde belang om voortvarend voort te procederen (met het oog op het bewaren van bewijsmateriaal) acht de rechtbank termen aanwezig om haar verzoek toe te wijzen.
4.15.
Equilib zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Die kosten bedragen aan de zijde van KLM c.s., SIA, Lufthansa, BA, Air Canada en Cathay ieder EUR 904,00 (2,0 punten x EUR 452,00) aan kosten advocaat.
in de hoofdzaak
4.16.
Gelet op de beslissing in het incident tot aanhouding zal de hoofdzaak naar de parkeerrol worden verwezen.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident tot voeging ex artikel 222 Rv
5.1.
voegt de hoofdzaak met de bij deze rechtbank onder zaaknummer / rolnummer 486442 / HA ZA 11-945 aanhangige vrijwaringszaak,
in het incident tot aanhouding
5.2.
wijst het gevorderde toe in die zin, dat de behandeling van de hoofdzaak wordt aangehouden totdat de beschikking van de Europese Commissie van 9 november 2010 dan wel de uitspraak van de Europese rechter daarover in kracht van gewijsde is gegaan,
in de incidenten voorts
5.3.
veroordeelt Equilib in de kosten van het incident, aan de zijde van KLM c.s. tot op heden begroot op EUR 904,00,
5.4.
veroordeelt Equilib in de kosten van het incident, aan de zijde van SIA tot op heden begroot op EUR 904,00, te voldoen binnen veertien dagen na dit vonnis,
5.5.
veroordeelt Equilib in de kosten van het incident, aan de zijde van Lufthansa tot op
heden begroot op EUR 904,00,
5.6.
veroordeelt Equilib in de kosten van het incident, aan de zijde van BA tot op
heden begroot op EUR 904,00, te voldoen binnen veertien dagen na dit vonnis,
5.7.
veroordeelt Equilib in de kosten van het incident, aan de zijde van Air Canada tot
op heden begroot op EUR 904,00,
5.8.
veroordeelt Equilib in de kosten van het incident, aan de zijde van Cathay tot op
heden begroot op EUR 904,00,
5.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordelingen onder 5.3., 5.4., 5.6. en 5.7. uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.10.
houdt de behandeling aan totdat de beschikking van de Europese Commissie van 9 november 2010 dan wel de uitspraak van de Europese rechter daarover in kracht van gewijsde is gegaan,
5.11.
verwijst de zaak naar de parkeerrol van 3 oktober 2012,
in de incidenten en in de hoofdzaak voorts
5.12.
bepaalt dat hoger beroep tegen dit vonnis reeds thans mogelijk is,
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.K. van der Valk Bouman, mr. H.J. Fehmers en
mr. L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.?