Hof Amsterdam, 16-02-2010, nr. 200.017.721/01
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM5267
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-02-2010
- Zaaknummer
200.017.721/01
- LJN
BM5267
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verkeersrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM5267, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑02‑2010; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
VR 2012/67
Uitspraak 16‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Luchtreizigers die hun eindbestemming drie uur na de geplande aankomsttijd bereiken, kunnen aanspraak maken op dezelfde compensatie als wanneer de vlucht was geannuleerd, tenzij sprake is van ‘buitengewone omstandigheden’. Technische problemen vallen daar in beginsel niet onder.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZEVENDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[APPELLANT],
wonend te De Meern,
APPELLANT,
advocaat: mr. I.M.P. Koevoets te Amsterdam,
t e g e n
de vennootschap naar buitenlands recht
SURINAAMSE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Paramaribo, Suriname,
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.C.A. Froon te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
De partijen worden hierna [appellant] en SLM genoemd.
Bij dagvaarding van 3 november 2008 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam van 14 augustus 2008, onder zaak/rolnummer 932935 CV EXPL 08-4533 gewezen tussen hem en [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] als eisers en SLM als gedaagde. Tegelijkertijd met de appeldagvaarding zijn aan SLM drie akten van cessie betekend, waarmee [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] hun vorderingen op SLM hebben overgedragen aan [appellant].
Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven voorgesteld en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en, kort gezegd, alsnog toewijzing van zijn vordering.
SLM heeft daarop bij memorie geantwoord, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
Vervolgens hebben partijen schriftelijke pleitnotities gewisseld.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
2. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 1, 1.1 tot en met l.6, een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. Beoordeling
3.1
Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, het volgende vast.
3.1.1
[Appellant] heeft begin 2007 voor zichzelf en zijn drie gezinsleden vier retour vliegtickets gekocht naar Paramaribo, Suriname. Het gezin […] zou op zondag 29 juli 2007 om 12.15 uur met vlucht PY993 van SLM vanaf Schiphol naar Paramaribo vliegen. Zij hadden tijdig ingecheckt maar de vlucht is op de geplande dag niet uitgevoerd. Het gezin […] is op kosten van SLM naar een hotel vervoerd en heeft daar overnacht. Voor maaltijden, verfrissingen en telefoonkaarten is gezorgd. Zij zijn uiteindelijk op maandag 30 juli 2007 om 14.00 uur met een vlucht van SLM vertrokken naar Paramaribo.
3.1.2
De gemachtigde van het gezin […] heeft SLM op grond van EG verordening nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) aangesproken tot betaling van compensatie ad € 2.400,- (€ 600,- per passagier). SLM heeft niet betaald.
3.2
[Appellant] en zijn gezinsleden hebben in eerste aanleg gevorderd SLM te veroordelen te betalen € 2.400,- met rente. Zij hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat vanwege het langdurige oponthoud sprake is geweest van annulering van de vlucht in de zin van de Verordening en dat zij daarom recht hebben op financiële compensatie als bedoeld in art. 7 van de Verordening. SLM heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van vertraging van de vlucht en dat zij, door verstrekking van hotelaccommodatie en andere voorzieningen, heeft voldaan aan haar verplichtingen in geval van vertraging uit hoofde van art. 9 van de Verordening. Compensatie op grond van art. 7 van de Verordening is volgens SLM niet aan de orde.
3.3
De kantonrechter heeft geoordeeld dat, gelet op de omstandigheden van het geval, geen sprake is van annulering maar van vertraging van de vlucht, dat SLM heeft voldaan aan haar verplichtingen uit art. 9 van de Verordening en dat dit ertoe leidt dat de vordering tot compensatie niet toewijsbaar is.
3.4
[Appellant] stelt in zijn grieven dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen (grief I) dat sprake was van een vertraging, (grief II) dat SLM haar verplichtingen is nagekomen en (grief III) dat de vordering niet toewijsbaar is.
3.5
In de gevoegde zaken Sturgeon-Condor en Böck-Air France (HvJ EG 19 november 2009, C-402/07 en C-432/07) is beslist dat geannuleerde en vertraagde vluchten twee duidelijk onderscheiden categorieën van vluchten vormen. Er is sprake van annulering in de zin van de Verordening wanneer een vlucht wordt vervangen door een andere vlucht, ofwel wanneer de planning van een vlucht wordt opgegeven en de passagiers van deze vlucht zich aansluiten bij de passagiers van een andere geplande vlucht. In genoemde uitspraken is daarnaast vastgesteld dat, hoewel niet uitdrukkelijk uit de tekst voortvloeiend, uitleg van de Verordening ertoe leidt dat passagiers van vertraagde vluchten, naast passagiers van geannuleerde vluchten, ingeval zij hun eindbestemming drie of meer uren na de oorspronkelijk geplande aankomsttijd bereiken eveneens aanspraak kunnen maken op de compensatieregeling van art. 7 van de Verordening.
3.6
In dit geval staat vast dat [appellant] en zijn gezinsleden ongeveer 26 uren na het geplande tijdstip naar Paramaribo zijn vertrokken. Daaruit is gevoeglijk af te leiden dat zij meer dan drie uren na de geplande aankomsttijd in Paramaribo zijn aangekomen. Dat betekent dat zij in het licht van voornoemde uitspraken, behoudens het nog te bespreken verweer van de zijde van SLM, recht hebben op financiële compensatie als bedoeld in art. 7 van de Verordening ongeacht het antwoord op de vraag of sprake is van annulering van de vlucht of van vertraging daarvan. Dat betekent dat de grieven II en III slagen en dat [appellant] geen belang meer heeft bij bespreking van zijn eerste grief.
3.7
Art. 5, derde lid, van de Verordening bepaalt dat een luchtvaartmaatschappij niet verplicht is compensatie te betalen indien zij aan kan tonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden. In het arrest HvJ EG van 22 december 2008 (Wallentin-Hermann, C-549/07) had het Hof reeds geoordeeld dat dit zo moet worden uitgelegd dat een technisch probleem aan een luchtvaartuig dat de annulering tot gevolg heeft, niet valt onder het begrip ‘buitengewone omstandigheden’, tenzij dit probleem voortvloeit uit gebeurtenissen die wegens hun aard of hun oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van de betrokken luchtvaartmaatschappij, en deze hierop geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. In voornoemd arrest van 19 november 2009 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat hetzelfde heeft te gelden ingeval van het recht op compensatie wegens langdurige vertraging.
3.8
In het onderhavige geschil heeft SLM een beroep gedaan op het bestaan van buitengewone omstandigheden in de zin van art. 5 , derde lid, van de Verordening. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat de vertraging is veroorzaakt door technische problemen met betrekking tot het ‘nose gear steering system’. SLM heeft daarbij de stelling ingenomen dat vanwege deze technische problemen sprake was van een vliegveiligheidsprobleem, waardoor het niet verantwoord was om op 29 juli 2007 te vertrekken, en dat daarmee de buitengewone omstandigheden zijn gegeven. Dat sprake is geweest van een vliegveiligheidsprobleem als gevolge van technische problemen, is op zichzelf echter onvoldoende voor het aannemen van buitengewone omstandigheden.
3.9
Bezien dient te worden of die technische problemen voortvloeien uit gebeurtenissen die wegens hun aard of oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteit van SLM en waarop SLM geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen wegens de aard of oorsprong van die gebeurtenissen. SLM heeft daartoe aangevoerd dat het vliegtuig in goede staat van onderhoud was en dat zij, behoudens onaanvaardbare offers, het technische probleem niet heeft kunnen vermijden. SLM heeft daarmee onvoldoende gesteld om buitengewone omstandigheden aan te kunnen nemen. Zij heeft immers niet duidelijk gemaakt uit welke gebeurtenis(sen) het technische probleem is voortgevloeid. Een verwijzing in algemene termen naar de goede staat van onderhoud van het vliegtuig is daarvoor onvoldoende. Bovendien laat SLM na te vermelden hoe en wanneer het technische probleem is ontdekt en ontbreekt een toelichting op het tijdsverloop vanaf die ontdekking tot aan het vertrek van het vliegtuig. Aldus kan niet worden vastgesteld of sprake is van buitengewone omstandigheden in de zin van de Verordening. Het verweer van SLM wordt dan ook verworpen.
3.10
SLM heeft voor het overige niet betwist dat [appellant] recht heeft op compensatie ter hoogte van het gevorderde bedrag van € 600,- per gezinslid. Zij heeft zich evenmin verzet tegen het feit dat [appellant] in hoger beroep betaling aan hem zelf vordert voor al zijn gezinsleden. De vordering van [appellant] is dan ook in haar geheel toewijsbaar.
3.11
Het hof is zich ervan bewust dat voornoemde arresten van het Hof van Justitie van 19 november 2009 zijn gewezen nadat het debat van partijen in dit geding was afgesloten. Dat debat is echter in de kern gegaan om de vraag of [appellant] vanwege de (lange) duur van de vertraging recht heeft op de vergoeding van art. 7 van de Verordening. De duur van die vertraging is tussen partijen niet in geschil. Partijen waren bovendien, zo blijkt uit de processtukken, bekend met de prejudiciële vragen die tot bedoelde uitspraken hebben geleid en met de in die zaken genomen conclusie van de advocaat-generaal bij het Hof van Justitie. Het enkele feit dat het Hof van Justitie langdurig vertraagde vluchten niet onder de definitie van geannuleerde vluchten heeft gebracht, zoals door [appellant] (en overigens ook door Sturgeon en Böck in genoemde zaken) bepleit en door SLM bestreden, maar voor de compensatieregeling aan geannuleerde vluchten heeft gelijkgesteld, geeft onvoldoende aanleiding om partijen de gelegenheid te bieden hun stellingen aan te vullen of aan te passen.
3.12
Aan het bewijsaanbod van SLM moet worden voorbijgegaan, nu dit niet betrokken is op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot andere oordelen zouden kunnen leiden.
3.13
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat de vordering van [appellant] alsnog zal worden toegewezen. SLM zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep worden veroordeeld.
4. Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, en, opnieuw rechtdoende:
Veroordeelt SLM aan [appellant] te betalen € 2.400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2007 tot aan de dag van algehele voldoening,
veroordeelt SLM in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 286,44 wegens verschotten en € 300,- wegens salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening,
en voorts:
veroordeelt SLM in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 339,44 wegens verschotten en € 1.264,- wegens salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, A.S. Arnold en H.M. ten Haaft en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 februari 2010.