In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0600-2017531396, gesloten en getekend op 11 januari 2018 door [verbalisant] , brigadier bij de politie, eenheid Oost-Nederland.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 17-02-2020, nr. 21-006543-18
ECLI:NL:GHARL:2020:1202
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
17-02-2020
- Zaaknummer
21-006543-18
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:1202, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 17‑02‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:842
Uitspraak 17‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring van verkrachting door het met de vingers binnendringen van de vagina tijdens een massage in het kader van fysiotherapie.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006543-18
Uitspraak d.d.: 17 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 15 november 2018 met parketnummer 05-740021-18 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1975] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B.C. Swier, en namens de benadeelde partij door haar advocaat, mr. V. van de Port, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte bij het vonnis waarvan beroep veroordeeld ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde. Aan verdachte is daarvoor opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 2.575,76. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging en beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
primair
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en met 12 mei 2016 te Harderwijk, in ieder geval in Nederland,
door één of meer andere feitelijkheden,
een persoon, te weten [aangeefster] ,
heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen (mede) bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] ,
immers heeft verdachte één of meer van zijn vingers in haar vagina gebracht en haar vagina betast,
die één of meer andere feitelijkheden er in bestaande dat verdachte genoemde ontuchtige handeling op een onverhoedse wijze heeft verricht,
terwijl die [aangeefster] (als cliënt van verdachte) een massagebehandeling door verdachte onderging en (vrijwel) naakt op zijn massagetafel lag (in welke situatie verdachte een bepaald overwicht op haar had), en/of
terwijl die [aangeefster] verdachte, nadat hij de eerste keer seksueel in haar vagina was binnengedrongen, aan verdachte had laten weten genoemde handeling als ongewenst te hebben ervaren;
subsidiair
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en met 12 mei 2016 te Harderwijk, in ieder geval in Nederland,
terwijl verdachte als fysiotherapeut/masseur werkzaam was in de gezondheidszorg,
ontucht heeft gepleegd met [aangeefster] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd,
immers heeft verdachte die [aangeefster] (telkens) tijdens een massagebehandeling betast in en/of aan haar vagina.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van onvoldoende wettig bewijs dat verdachte met zijn vingers in de vagina van aangeefster is geweest. De verklaring van aangeefster wordt op dat punt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde in het bijzonder heeft de raadsman aangevoerd dat de handelingen van verdachte tijdens de eerste behandeling niet onverhoeds hebben plaatsgevonden en dat niet kenbaar was dat aangeefster de handelingen niet wenste. Bij de tweede behandeling kan niet worden bewezen dat sprake was van dwang door een feitelijkheid.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde in het bijzonder heeft de raadsman betoogd dat aangeefster niet als patiënte aan de zorg van verdachte was toevertrouwd.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof neemt de volgende overwegingen over van de rechtbank.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat,
vastgesteld.
[aangeefster] (hierna: aangeefster) en verdachte waren beiden verzorger bij de Wielerclub [wielerclub] . Verdachte is sportmasseur en heeft een eigen praktijk. Aangeefster heeft in maart of begin april 2016 tegen verdachte gezegd dat zij wilde leren masseren. Verdachte heeft aangegeven dat zij daarvoor eerst zelf een massagebehandeling zou moeten ondergaan. Aangeefster is vervolgens een aantal keer door verdachte gemasseerd. Tijdens de eerste massage heeft verdachte geconstateerd dat het bekken van aangeefster vast zat, daarom heeft hij haar bovenbenen, liezen en bekken gemasseerd.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster heeft verklaard dat zij de eerste keer dat verdachte haar ging masseren op haar rug op de behandeltafel lag. Zij vermoedt dat dit op 10 april 2016 was. Verdachte ging haar
masseren. Ze had haar string nog aan. Hij masseerde eerst de buitenkant van haar benen, haar liezen en haar bekken. Vervolgens ging hij in haar vagina met zijn vingers. Ze had het wel direct door, maar begon aan zichzelf te twijfelen of ze liet wel goed voelde. Toen ze door had dat het echt waar was, stopte hij er vrijwel direct mee. Het was geen korte snelle beweging, voor haar gevoel duurde het lang. Ze is vervolgens naar huis gegaan en heeft verdachte geappt dat ze dit niet wilde. Hij appte terug dat het absoluut nooit meer zou gebeuren. Op 18 april is ze weer naar hem toegegaan. Ze geloofde hem dat hij het nooit weer zou doen. Toen heeft verdachte gewoon haar benen gemasseerd.
De derde keer dat ze bij hem was, gebeurde er ook niets anders dan het masseren. De vierde keer dat verdachte haar ging masseren was op 12 mei 2016. Toen gebeurde hetzelfde als de eerste keer. Die keer moest ze ook haar string uit, omdat die anders onder de olie kwam. De andere keren gebruikte hij ook olie, maar toen hoefde haar string niet uit. Ze lag weer op haar rug op de behandeltafel. Het duurde korter dan de vorige keer. Het was niet zo kort dat het per ongeluk ging. Hij zei toen “sorry”. Ze heeft hem direct ‘s avonds een app gestuurd dat ze dit absoluut niet wilde. Dit app-bericht heeft ze bewaard. Hij zei dat zij de volgende afspraak moest afzeggen en dat het door haar karakter kwam.2.
De app-berichten die aangeefster (A) en verdachte (V) naar elkaar hebben gestuurd luiden als volgt:3.
A: Waarom deed je dat nou? Je weet dat ik dat niet wil.
V: Excuus. Je bent iets te speciaal. Ik besef dat dit geen geldig excuus is. Het spijt me oprecht.
A: Oke. Nja ik wil het echt niet.
V: Ik ook niet.
A: Doe het dan ook maar gewoon niet meer.
V: Ik liet me teveel gaan.
A: Ik wil het niet en ik wil het er niet meer over hebben. Maar waarom doe je het?
V: Je bent heel speciaal.
A: Waarom?
V: Het spijt me oprecht. Karakter. Ik weet dat het niet kan. Misschien dat we volgende week
onze afspraak maar moeten afzeggen. Ik vind het heel vervelend.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster hem ergens begin mei of eind april 2016
opbelde. Ze is diezelfde avond bij hem thuis geweest. Ze vertelde het volgende. Ze was naar
verdachte geweest en hij had haar gemasseerd. Tijdens de massage werd hij ineens intiem. Hij was bij haar binnengedrongen met zijn vingers. Dit gebeurde bij hem in de praktijk in
Harderwijk. Een week later vertelde ze dat het weer was gebeurd.4.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat aangeefster haar in de zomer van 2016 heeft verteld dat ze ergens in mei of juni van dat jaar bij verdachte is geweest en dat hij haar heeft gemasseerd. Ze had bij hem op de behandeltafel gelegen en toen ging hij met zijn vingers naar binnen. De vierde keer dat ze naar hem toe ging voor een massage ging het weer mis.5.
Verdachte ontkent dat hij met zijn vingers in de vagina van aangeefster is binnengedrongen.
De vraag is allereerst of er voldoende wettig bewijs is voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Aangeefster heeft aangifte gedaan en de vraag is of haar verklaring, als die verklaring een wettig en overtuigend bewijsmiddel is, voldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Het is niet vereist dat het gedwongen ondergaan van seksuele handelingen steun vindt in ander bewijsmateriaal – gelet op de ontkennende verklaring van verdachte –, maar het kan voldoende zijn dat de verklaring van aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal. Dit bewijsmateriaal moet dan wel afkomstig zijn uit een andere bron. Vervolgens is het de vraag of het bewijsmateriaal ook voldoende overtuigend is.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Aangeefster heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris gedetailleerde en uitgebreide verklaringen afgelegd over de plaats waar het seksueel contact heeft plaatsgevonden (de behandelpraktijk van verdachte), hoe vaak dit heeft plaatsgevonden (de eerste en de vierde keer dat zij door hem is gemasseerd) en de wijze waarop dit gebeurde. Ze benoemt concreet de door verdachte bij haar verrichte handelingen en de volgorde daarvan. De inhoud van haar verklaringen is niet alleen authentiek en concreet, maar ook consistent.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Ten aanzien van de vraag of het wettelijk bewijsminimum is behaald, overweegt de rechtbank als volgt. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de WhatsApp-berichten die verdachte aan aangeefster heeft gestuurd, waarin verdachte op de vraag van aangeefster waarom hij dit nu deed en dat hij weet dat ze dit niet wil, onder andere zegt dat hij zich teveel liet gaat, dat het hem spijt en dat hij weet dat het niet kan. De uitleg die verdachte aan het versturen van deze berichten achteraf heeft willen geven, kort gezegd dat deze berichten zijn verstuurd omdat de behandeling te hardhandig was geweest, is ongeloofwaardig, nu zijn uitleg totaal niet past bij de context en de inhoud van het WhatsApp-gesprek. De rechtbank ziet in de door verdachte verstuurde berichten bevestiging dat verdachte tegen de zin van aangeefster handelingen heeft verricht die niet geoorloofd waren.
Ook de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ondersteunen de verklaring van
aangeefster. Aangeefster heeft hen beiden verteld dat zij door verdachte werd gemasseerd en dat hij twee keer zijn vingers in haar vagina heeft gedaan. Getuige [getuige 1] verklaart zelfs specifiek dat aangeefster, steeds kort na het voorval, heeft gezegd dat het de eerste en de vierde keer gebeurde dat verdachte haar masseerde.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verklaring van aangeefster in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte twee keer met zijn vingers in de vagina van aangeefster is binnengedrongen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte aangeefster heeft gedwongen om deze
seksuele handelingen te dulden. Verdachte heeft aangeefster de opdracht gegeven om zich uit te kleden. Daarmee heeft hij haar in een kwetsbare positie gebracht. Zij kwam (vrijwel) naakt in zijn behandelpraktijk op de massagetafel te liggen. Tijdens de massage heeft verdachte zijn handen geleidelijk en onverhoeds verplaatst naar en in haar vagina.
Aangeefster heeft verklaard dat zij deze handelingen van verdachte niet had verwacht, omdat zij geen seksuele intenties had. De door verdachte gecreëerde setting en het onverhoeds brengen van zijn vingers in haar vagina hebben haar echter in de situatie gebracht dat zij hiertegen geen weerstand kon bieden. Hierdoor heeft zij tegen haar wil in de seksuele handelingen van verdachte moeten dulden. Verdachte had dit niet alleen kunnen, maar ook moeten weten. Bij een massage heeft als uitgangspunt te gelden
dat zonder ondubbelzinnige contra-indicaties – geen seksuele handelingen worden verricht.
Aangeefster heeft nooit het signaal afgegeven deze seksuele handelingen te willen. Sterker nog, na de eerste keer heeft zij verdachte geappt dat zij dit niet wilde. Vervolgens heeft verdachte het nog een keer gedaan.
In aanvulling hierop overweegt het hof nog dat ‘onverhoeds’ hier dus dient te worden begrepen in de betekenis van ‘onverwachts’, tegen de achtergrond van het ontbreken van seksuele intenties bij aangeefster. Verder overweegt het hof dat noch de schriftelijke verklaring van verdachte zoals overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 28 oktober 2019, noch de door de verdediging bij pleidooi gegeven interpretatie van de bewijsmiddelen een geloofwaardig alternatief scenario bieden.
Gelet op het voorgaande acht het hof met de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 april 2016 tot en met 12 mei 2016 te Harderwijk, in ieder geval in Nederland,
door één of meer andere feitelijkheden,
een persoon, te weten [aangeefster] ,
heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen (mede) bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] ,
immers heeft verdachte één of meer van zijn vingers in haar vagina gebracht en haar vagina betast,
die één of meer andere feitelijkheden er in bestaande dat verdachte genoemde ontuchtige handeling op een onverhoedse wijze heeft verricht,
terwijl die [aangeefster] (als cliënt van verdachte) een massagebehandeling door verdachte onderging en (vrijwel) naakt op zijn massagetafel lag (in welke situatie verdachte een bepaald overwicht op haar had), en/of
terwijl die [aangeefster] verdachte, nadat hij de eerste keer seksueel in haar vagina was binnengedrongen, aan verdachte had laten weten genoemde handeling als ongewenst te hebben ervaren.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
verkrachting, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De raadsman heeft het hof verzocht in overweging te nemen een taakstraf van 240 uur op te leggen in plaats van het onvoorwaardelijke deel van de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte is tijdens twee massagebijeenkomsten tegen de wil van aangeefster met zijn vingers in haar vagina gegaan, de tweede keer zelfs nadat aangeefster hem na de eerste keer dat het was gebeurd, duidelijk had gemaakt dat ze het niet wilde. Hij heeft op die manier misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin aangeefster zich op die massagemomenten bevond. Zij lag de eerste keer met een string aan en de tweede keer, op verzoek van verdachte, met volledig ontbloot onderlichaam op de behandeltafel in zijn praktijkruimte. Zij was in de veronderstelling dat verdachte haar het vak van masseur zou bijbrengen en haar zou behandelen voor een blessure. Verdachte heeft geen oog gehad voor de gevolgen die zijn gedrag voor aangeefster zouden kunnen hebben. Uit de schriftelijke verklaring van aangeefster en het grote aantal behandelingen bij, onder andere, een haptotherapeut en een psycholoog die zij heeft ondergaan, blijkt dat zij er veel last van heeft.
Met de rechtbank het de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is en voor een delict als dit de enig passende vorm van bestraffing. Daarbij weegt mee dat het delict heeft plaatsgevonden binnen de setting van een (professionele) massage. Het moet niet alleen voor verdachte, maar ook voor anderen die het beroep van masseur uitoefenen duidelijk zijn dat misbruik maken van de kwetsbare positie waarin hun cliënten zich kunnen bevinden niet wordt getolereerd en streng wordt bestraft. De inhoud van de door de verdediging overgelegde stukken rondom de geestesgesteldheid van verdachte maken dit oordeel van het hof niet anders.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 januari 2020 blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Ter terechtzitting is, voorts, gebleken dat verdachte nog werkzaam is als sportmasseur. Wel heeft hij zijn licentie van de KNWU moeten inleveren en zijn soigneursfunctie bij een aantal wielerteams moeten opzeggen. Omdat het hof zich bewust is van de ontwrichtende werking die een gevangenisstraf kan hebben, zal het in strafmatigende zin enigszins rekening houden met deze persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Gelet op het voorgaande zal het hof aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en aftrek van voorarrest. Het voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw schuldig maakt aan een dergelijk feit. Daarnaast zal het hof aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 150 uur, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.089,98. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.575,76. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, nu voor het bedrag van € 7.063,44. Daarbij is het verzoek gedaan de vordering toe te wijzen tot het bedrag van € 6.089,98 en benadeelde partij voor het overige niet te ontvangen in haar vordering.
Het hof stelt bij de beoordeling van de nu voorliggende vordering het volgende voorop. Op grond van het bepaalde in artikel 421, derde lid van het Wetboek van Strafvordering kan een benadeelde partij die zich in eerste aanleg heeft gevoegd zich voor het niet toegewezen deel van de gevorderde schadevergoeding in hoger beroep voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering. Deze grenzen zien niet alleen op het maximale bedrag dat in hoger beroep kan worden gevorderd (maximaal het in eerste aanleg gevorderde bedrag), maar óók op de schadeposten waaruit het in eerste aanleg gevorderde bedrag is opgebouwd.
Op grond hiervan zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in het deel van haar vordering dat het in eerste aanleg gevorderde bedrag overstijgt.
De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat volgens de toelichting (verder) uit:
Onvergoede behandelkosten : € 3.125,52
reiskosten homeopathie (653,4 km * € 0,26) : € 169,88
reiskosten haptotherapie (156,2 km * € 0,26) : € 40,61
reiskosten psychotherapie (230,4 km * € 0,26) : € 59,90
reiskosten ademhalingstherapie (355,6 km * € 0,26) : € 92,46
reiskosten informatief gesprek en verhoor (99,6 km * € 0,26) : € 25,90
reiskosten gesprekken advocaat (92,4 km * € 0,26) : € 24,02
reiskosten gesprekken openbaar ministerie (198,8 km * € 0,26) : € 51,69 +
totaal : € 3.589,98
Volgens de verdediging heeft aangeefster geen schade geleden, althans geen schade die door verdachte aan haar is toegebracht. Het hof ziet hierin, mede in het licht van de in eerste aanleg en hoger beroep overgelegde stukken, die de slachtofferverklaring op belangrijke punten ondersteunen, onvoldoende betwisting van het causaal verband tussen het bewezen verklaarde en de door aangeefster opgevoerde schadeposten, zodat het hof dit verweer passeert. Het enkele feit dat aangeefster vóór het bewezen verklaarde andere nare, potentieel schadeveroorzakende ervaringen heeft opgedaan, doet er niet aan af dat het voor risico van verdachte is dat hij een (al) kwetsbaar slachtoffer heeft getroffen. Voor het overige blijkt genoegzaam uit de stukken dat zij zich in elk geval óók door het bewezen verklaarde tot hulpverleners heeft moeten wenden. Zo al sprake zou kunnen zijn van meerdere oorzaken voor dezelfde schade, dan geldt op grond van artikel 6:99 van het Burgerlijk Wetboek dat verdachte voor die schade hoofdelijk aansprakelijk is, tenzij hij bewijst dat de schade niet het gevolg van het bewezen verklaarde is. Aan dit laatste is in dit geval niet voldaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het gaat daarbij om de gemaakte, niet door de zorgverzekeraar vergoede behandelkosten en de voor die behandelingen gemaakte reiskosten ten behoeve van homeopathie, haptotherapie, psychotherapie en ademhalingstherapie en een bedrag aan immateriële schadevergoeding. Het hof overweegt in dit verband het volgende.
Met betrekking tot de onvergoede behandelkosten is in eerste aanleg toegelicht dat een bedrag van € 480,00 ziet op te verwachten toekomstige kosten voor haptonomie en in hoger beroep dat – onder andere – door een onverwachte nota van [traumacentrum] dit bedrag van € 480,00 hoe dan ook toewijsbaar is, omdat voor méér dan dat bedrag aan extra zorgkosten is gemaakt. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts van 8 haptonomiebehandelingen die ná de zitting in eerste aanleg plaatsvonden waarvan steeds € 40,00 voor eigen rekening van de benadeelde partij bleef. Naar het oordeel van het hof is de benadeelde partij met deze onderbouwing van het in hoger beroep (opnieuw) gevorderde bedrag aan onvergoede zorgkosten van ná de zitting in eerste aanleg buiten de grenzen van de vordering in eerste aanleg getreden voor zover het gaat om andere onvergoede zorgkosten dan de € 320,00 (8 * € 40,00) wegens nadere haptonomiebehandelingen. Daarom zal de benadeelde partij in haar vordering wegens onvergoede behandelkosten voor het meerdere dan € 320,00 niet-ontvankelijk worden verklaard. In totaal is aan behandelkosten een bedrag van € 2.965,52 toewijsbaar.
De reiskosten die verband houden met de ondergane behandelingen komen eveneens als rechtstreekse schade ten gevolge van het bewezen verklaarde voor vergoeding in aanmerking. Het betreft een bedrag van € 362,86 (1.395,6 km * € 0,26).
Dat ligt anders voor de reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van gesprekken met politie, openbaar ministerie en de advocaat. Het betreft geen kosten die als rechtstreeks materiële schade ten gevolge van het bewezen verklaarde kunnen worden beschouwd. Het enkele feit dat causaal verband tussen die reiskosten en het bewezen verklaarde bestaat, is daartoe onvoldoende. Evenmin zijn deze kosten te beschouwen als toewijsbare proceskosten, gelet op de beoordeling van vergelijkbare kosten in civiele zaken, in het licht van het bepaalde in de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat volgens inmiddels vaste jurisprudentie van de Hoge Raad een redelijke wetsuitleg van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat de strafrechter aansluiting zoekt voor zijn beslissing over proceskosten bij het civielrechtelijke stelsel. In dit deel van de vordering zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat, zo al niet naar objectieve maatstaven uit de stukken blijkt van geestelijk letsel bij de benadeelde persoon, in elk geval sprake is van een normschending door verdachte die naar haar aard ernstig is te noemen en die zeer ernstige gevolgen heeft gehad voor de (geestelijke) gezondheid van de benadeelde partij en haar levensvreugde, op grond waarvan het hof aanneemt dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond hiervan heeft de benadeelde partij aanspraak op immateriële schadevergoeding. Rekening houdend met de aard en de ernst van het delict, de tot nu toe bekende6.gevolgen ervan voor de benadeelde partij en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toekenning van een bedrag van € 1.500,00 billijk. In het meer gevorderde zal zij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het voorgaande is verdachte tot vergoeding van een bedrag van in totaal € 4.828,38 aan schadevergoeding gehouden. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De ingangsdatum van de wettelijke rente over alle materiële schade stelt het hof op 23 februari 2018. Deze datum is gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin die schade is geleden.
De ingangsdatum van de wettelijke rente over de immateriële schade stelt het hof op 20 april 2016. Deze datum is gelegen in het midden van de bewezen verklaarde periode.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 4.828,38 (vierduizend achthonderd achtentwintig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 3.328,38 (drieduizend driehonderd achtentwintig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 4.828,38 (vierduizend achthonderd achtentwintig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 3.328,38 (drieduizend driehonderd achtentwintig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
23 februari 2018 en van de immateriële schade op 20 april 2016.
Aldus gewezen door
mr. C.M.E. Lagarde, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. J.P. Bordes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.W.P. Soons, griffier,
en op 17 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 17 februari 2020.
Tegenwoordig:
mr. C.M.E. Lagarde, voorzitter,
mr. E.C.A.M. Langenhorst, advocaat-generaal,
J.R.M. Roetgerink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑02‑2020
Proces-verbaal van aangifte, p. 25-29; de verklaring van aangeefster afgelegd tegenover de rechter-commissaris op 16 mei 2018.
De door aangeefster verstrekte foto’s van de WhatsApp-berichten, p. 31-32.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 37-38; de verklaring van getuige [getuige 1] afgelegd tegenover de rechter-commissaris op 16 mei 2018.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , p. 48-49.
De benadeelde partij heeft een voorschot op de immateriële schadevergoeding gevorderd, maar daarvan kan binnen de voegingsprocedure geen sprake zijn (ECLI:NL:HR:2019:793).