Hof Arnhem, 02-03-2005, nr. 04-00748
ECLI:NL:GHARN:2005:AT1909
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
02-03-2005
- Zaaknummer
04-00748
- LJN
AT1909
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2005:AT1909, Uitspraak, Hof Arnhem, 02‑03‑2005; (Eerste aanleg - meervoudig)
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:HR:2004:AO0075
- Vindplaatsen
NTFR 2005/517
Uitspraak 02‑03‑2005
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. In Italië werkzame (in Nederland wonende) hoogleraar heeft recht op persoonlijke tegemoetkomingen als bedoeld in het zogenoemde De Groot-arrest.
Partij(en)
Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 04/00748 (Inkomstenbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : Inspecteur van de Belastingdienst/[P]
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1993
mondelinge behandeling : op 16 februari 2005 te Arnhem door mr. Matthijssen, mr. Kooijmans en prof. mr. dr. Monsma, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Jansen als griffier
waarbij verschenen : belanghebbende alsmede [de Inspecteur]
gronden:
1. Het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij zijn uitspraak van 8 februari 2002, nummer 97/20518, de uitspraak van de Inspecteur op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift bevestigd.
2. Bij zijn arrest van 7 mei 2004, nummer 38.067, heeft de Hoge Raad beslist dat de door belanghebbende aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
3. De Hoge Raad heeft voorts ambtshalve beslist dat ter berekening van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor de door belanghebbende in Italië verworven inkomsten alsnog rekening dient te worden gehouden met hetgeen het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft geoordeeld in zijn arrest van 12 december 2002, De Groot, C-385/00, Jur. 2000, blz. I-11819, BNB 2003/182, en dat zulks meebrengt dat een verminderingsbreuk had moeten worden gebruikt waarvan de noemer bestaat uit de belastbare som, behoudens indien en voor zover in Italië reeds een belastingvrije som is toegekend en/of fiscale tegemoetkomingen zijn verleend in verband met persoonlijke verplichtingen, buitengewone lasten en/of aftrekbare giften.
4. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mede dat belanghebbende, die stelt dat de Italiaanse fiscus voor het onderhavige jaar aan hem geen belastingvrije som en/of persoonlijke fiscale tegemoetkomingen heeft verleend, alle bescheiden die licht op deze kwestie kunnen werpen en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken, in het geding brengt. Tussen partijen staat vast dat belanghebbende hieraan heeft voldaan door overlegging van het maandoverzicht betreffende maart 2004, tevens inhoudende de afrekening over het jaar 2003, van zijn werkgever, welk stuk, naar tussen partijen vaststaat, voor zover hier van belang, qua opzet identiek is aan de overzichten die belanghebbende in de jaren negentig heeft ontvangen. Tussen partijen staat tevens vast dat uit het door belanghebbende overgelegde stuk niet kan worden afgeleid dat belanghebbende van de Italiaanse fiscus faciliteiten als onder 3 bedoeld heeft genoten.
5. De Inspecteur heeft verklaard dat hem niet bekend is of belanghebbende van de Italiaanse fiscus faciliteiten als onder 3 bedoeld heeft genoten, dat hij om praktische redenen ervan afziet bij de Italiaanse fiscus navraag te doen, maar dat hij op grond van belanghebbendes stellingname dat belanghebbende door de Italiaanse fiscus als binnenlands belastingplichtige zou zijn aangemerkt, aanneemt dat belanghebbende dergelijke faciliteiten, waaronder een met de Nederlandse belastingvrije som overeenkomende faciliteit, wel heeft genoten.
6. Het Hof acht, nu belanghebbende de hem ter beschikking staande bescheiden heeft overgelegd, en de Inspecteur afziet van het inwinnen van inlichtingen van de Italiaanse fiscus in de omstandigheden van dit geval belanghebbendes stelling dat hij van de Italiaanse fiscus geen faciliteiten als onder 3 bedoeld heeft genoten, aannemelijk. Voor het geval de belastingrechter tot dat oordeel zou komen hebben partijen ter zitting verklaard akkoord te gaan met de berekening van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting zoals opgenomen in de conclusie van de Advocaat-Generaal P.J. Wattel van 4 november 2003, onder 9.8 en 10. Voor het belastingjaar 1993 leidt deze berekening tot een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting van ƒ 25.597.
7. Het beroep van belanghebbende is in zoverre gegrond.
8. De overige grieven van belanghebbende kunnen, gelet op het arrest van de Hoge Raad, in dit stadium van het geding niet (meer) aan de orde worden gesteld.
proceskosten:
Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op € 637,08 (verletkosten: 2 × 6 uren à €53,09) + € 78,50 (reiskosten [Z]-Den Bosch v.v. plus reiskosten [Z]-Arnhem v.v.) ofwel € 715,58.
beslissing:
Het Gerechtshof:
– verklaart het beroep gegrond;
– vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
– vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 91.763,89 (ƒ 202.221) met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ten bedrage van € 11.615,41 (ƒ 25.597);
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 715,58 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 2 maart 2005 door mr. Matthijssen, als voorzitter, mr. Kooijmans en prof. mr. dr. Monsma, leden van de tweede meervoudige belastingkamer.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Jansen als griffier.
De griffier is verhinderd mede te ondertekenen.
(T.J. Matthijssen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 maart 2005
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.