Rb. Utrecht, 12-07-2012, nr. 326663 / HA RK 12-329
ECLI:NL:RBUTR:2012:BX1636
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
12-07-2012
- Zaaknummer
326663 / HA RK 12-329
- LJN
BX1636
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2012:BX1636, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 12‑07‑2012; (Wraking)
Uitspraak 12‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Wrakingszaak.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummers / rekestnummers: 326663 / HA RK 12-329
beslissing van 12 juli 2012 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. J.M. Jonkergouw.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Op 28 juni 2012 heeft in de tegen verzoeker bij deze rechtbank aanhangige strafzaak, bekend onder parketnummer 16/655950-12, een onderzoek in raadkamer plaatsgevonden. Van de meervoudige raadkamer maakten mr. Z.J. Oosting (voorzitter), mr. M.J. Veldhuijzen en mr. E.A. Messer deel uit. Tijdens de zitting heeft verzoeker deze rechters gewraakt. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
1.2.
Mrs. Oosting, Veldhuijzen en Messer hebben niet in de wraking berust.
1.3.
De griffier van deze rechtbank heeft verzoeker en de gewraakte rechters opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 3 juli 2012. Mr. M. van der Borg, officier van justitie, is van de behandeling in kennis gesteld.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 3 juli 2012 in het openbaar behandeld. Daarbij waren verzoeker en zijn raadsman, en mr. Oosting en Veldhuijzen, mede namens mr. Messer, aanwezig. Namens het openbaar ministerie verscheen mr. J.R.F. Esbir Wildeman ter zitting.
1.5.
Ter zitting van 3 juli 2012 heeft verzoeker het wrakingsverzoek toegelicht. Namens de gewraakte rechters heeft mr. Oosting ter zitting op het verzoek gereageerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan. Mr. Esbir Wildeman heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid zich over het verzoek uit te laten.
1.6.
Daarna is de uitspraak bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1.
Op 28 juni 2012 heeft de rechtbank in raadkamer de vordering van het openbaar ministerie tot gevangenhouding van verzoeker, alsmede het mondelinge verzoek, ter zitting door de raadsman van verzoeker gedaan, tot schorsing van de voorlopige hechtenis behandeld.
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 28 juni 2012 heeft de raadsman van verzoeker daar het woord gevoerd en het verzoek gedaan de voorlopige hechtenis te schorsen. Nadat de officier van justitie bij de vordering had volhard en zich tegen het schorsingsverzoek had verzet, heeft verzoeker de officier van justitie verweten een jegens hem gepleegd misdrijf - hij zou zijn beroofd - door de vingers te zien. Verzoeker zei: ‘Mijn gevangenhouding staat toch wel vast en ik ga u wraken en de hele rechtbank en de officier van justitie.’ Daarna heeft de raadkamer, zo volgt uit het proces-verbaal, meegedeeld dat, gezien het spoedeisend karakter van de te nemen beslissing, de raadkamer zal beslissen op de vordering van de officier van justitie en het verzoek van de verdediging. Het wrakingsverzoek is daarna doorgeleid naar de griffier van de wrakingskamer.
2.3.
Op 28 juni 2012 heeft de raadkamer de gevangenhouding van verzoeker voor een termijn van dertig dagen bevolen en zijn schorsingsverzoek afgewezen.
3. De standpunten
3.1.
Verzoeker meent dat mrs. Oosting, Veldhuijzen en Messer dienen te worden vervangen door andere rechters, omdat er grond is te vrezen dat het hen in de gegeven omstandigheden aan de vereiste onpartijdigheid ontbreekt. Bij het onderzoek in raadkamer is hem niet de gelegenheid geboden zijn visie op het hem ten laste gelegde te geven. Hij had onder meer naar voren willen brengen dat hij zich bij de hem verweten gedragingen heeft verdedigd tegen een beroving. Daarbij was hijzelf degene die werd geslagen en letsel heeft opgelopen. De raadkamer heeft de indruk gewekt dat al vast stond dat hij gedetineerd zou blijven en dat daarbij alleen de stukken in het dossier een rol speelden. Nadat het wrakingsverzoek was gedaan, stond het de rechtbank niet meer vrij op de vordering tot gevangenhouding te beslissen, aldus verzoeker.
3.2.
Mrs. Oosting, Veldhuijzen en Messer menen dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, omdat van een gebrek aan rechterlijke onpartijdigheid geen sprake is. Op 28 juni 2012 is de strafzaak zelf niet of nauwelijks behandeld. Nadat de officier van justitie en de raadsman hun standpunt hadden uiteengezet, heeft verzoeker het laatste woord gekregen. Daarbij keerde hij zich zozeer tegen de officier van justitie dat hij enkele keren moest worden onderbroken met het verzoek zich tot de rechtbank te richten. Naar de reden voor zijn wrakingsverzoek kon hem niet worden gevraagd, omdat verzoeker wegliep.
4. De beoordeling
4.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 512 Sv. Daarin is bepaald dat op verzoek van de verdachte de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Omdat niet is gebleken van enige persoonlijke vooringenomenheid van mrs. Oosting, Veldhuijzen en Messer jegens verzoeker, zal slechts onderzocht worden of verzoeker in objectieve zin reden heeft te vrezen dat het genoemde rechters aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4.
De wrakingskamer oordeelt dat deze vrees niet gerechtvaardigd is. Bij het onderzoek in raadkamer was in dit stadium van de strafrechtelijke procedure tegen verzoeker nog slechts de vraag aan de orde of hij langer in voorlopige hechtenis diende te blijven. Op de vordering van de officier van justitie tot gevangenhouding heeft de raadsman van verzoeker in raadkamer gereageerd, niet - zozeer - omdat daarvoor onvoldoende ernstige bezwaren of gronden zouden bestaan, maar omdat het maatschappelijk belang geen verdere detentie van verzoeker vereist, nu zijn uitkering, huisvesting en dagbesteding zijn geregeld, er inmiddels om reclasseringsbegeleiding is verzocht en het alleen maar slechter met verzoeker gaat naarmate hij strikter wordt aangepakt. Om die reden verzocht de raadsman van verzoeker om schorsing van de voorlopige hechtenis. Mede gezien de inhoud van de tegen verzoeker gedane aangiftes hoefde de raadkamer, vooruitlopend op een beslissing van de rechter-commissaris op het verzoek van de verdediging om een aantal getuigen te horen, nog geen oordeel te geven over de strafbaarheid van verzoeker of van de hem ten laste gelegde feiten. Het beroep op noodweer(exces) zal ter zitting van de politierechter, die gepland staat op 12 september 2012, aan de orde kunnen komen.
4.5.
Verzoeker heeft voorts betoogd dat de gewraakte rechters, nadat het wrakingsverzoek was gedaan, niet meer op de vordering tot gevangenhouding mochten beslissen. De wrakingskamer verwerpt dit betoog. Ook nadat om wraking is verzocht, mag de behandelend rechter, in afwachting van de behandeling van het wrakingsverzoek, nog (spoed)maatregelen nemen die geen uitstel gedogen of niet binnen de daarvoor gestelde termijn door andere rechters kunnen worden genomen. Een verdachte in een strafproces zal dan ook een bevel tot verlenging van het voorarrest niet kunnen ontlopen door een rechter te wraken.
4.6.
Voor zover verzoeker mede heeft bedoeld te stellen dat de raadkamer op 28 juni 2012 de gevangenhouding niet heeft mogen bevelen voor een langere termijn dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de wrakingskamer de gelegenheid te bieden op het wrakingsverzoek te beslissen, wordt hij in dat standpunt wèl gevolgd. De raadkamer heeft zich er op 28 juni 2012 van kunnen vergewissen op welke termijn op het wrakingsverzoek zou kunnen worden beslist. Er is toen niet gevraagd om een ad-hoc wrakingskamer. Omdat de reguliere zitting van de wrakingskamer al bepaald was op 3 juli 2012 en in het algemeen binnen 14 dagen uitspraak wordt gedaan, had het voor de hand gelegen de spoedmaatregel in het onderhavige geval niet langer dan tot 17 juli 2012 te treffen. Een verlenging van de voorlopige hechtenis van dertig dagen is dan ook, met het oog op het karakter van de wraking, te lang. Dit leidt er evenwel niet toe dat het wrakingsverzoek wordt toegewezen. Omdat de wrakingskamer het verzoek op 3 juli 2012 heeft behandeld en daarop vandaag beslist, is verzoeker niet in zijn belang geschaad doordat zijn gevangenhouding op 28 juni 2012 met dertig dagen is bevolen.
4.7.
Op grond hiervan wordt het verzoek afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van mrs. Oosting, Veldhuijzen en Messer af;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en zijn raadsman, aan mrs. Oosting, Veldhuijzen en Messer, aan mr. M. van der Borg, alsmede aan de voorzitter van de sector strafrecht en de president van deze rechtbank;
5.3.
bepaalt dat de strafzaak tegen verzoeker dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap (voorzitter), mr. M. ter Brugge en mr. G. Perrick en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2012, in aanwezigheid van de griffier.