Hof Amsterdam, 08-05-2019, nr. 23-000478-17
ECLI:NL:GHAMS:2019:1599
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
08-05-2019
- Zaaknummer
23-000478-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:1599, Uitspraak, Hof Amsterdam, 08‑05‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1099
Uitspraak 08‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Gebruik maken vals/vervalst geschrift als ware echt en onvervalst door dit geschrift aan de Fiod te sturen ter onderbouwing van betaling wegens zakelijke betrokkenheid bij de verkoop van onroerend goed in de VS, deze betrokkenheid blijkt niet uit dossier
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000478-17
datum uitspraak: 8 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-733007-14 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 augustus 2010 tot en met 27 april 2011 te Houston, Texas en/of te Amsterdam en/of Utrecht, althans in de Verenigde Staten en/of Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een of meerdere (valse en/of vervalste) geschrift(en), (dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen), te weten (onder meer):
- een brief van [naam 1] d.d. 29/09/2010 met als bijlage een verklaring van dhr. [naam 2] d.d. 29/09/2010 met als onderwerp [onroerend goed]' (D-0651 en D-0651a)
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of valselijk heeft/hebben doen opmaken met het oogmerk om het/deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken en/of opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt als ware het/deze echt en onvervalst en/of opzettelijk heeft/hebben afgeleverd en/of opzettelijk heeft/hebben doen afleveren (door tussenkomst van mr. [naam 3]) en/of opzettelijk voorhanden heeft/hebben gehad,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in strijd met de waarheid in de brief (het hof leest verbeterd: de verklaring van [naam 2] die bij de brief is gevoegd) is opgenomen (onder meer):
dat dhr. [naam 2] mw. [naam 4] benaderd heeft voor (het aandragen van) internationale investeerders die mogelijk interesse zouden hebben in de aankoop van het onroerend goed ([onroerend goed]) en/of dat die [naam 2] in april 2005 met mw. [naam 4] is overeengekomen dat hij die [naam 4] voor haar diensten terzake dit project 90.000,- USD zou betalen,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken; bestaande dat gebruik maken hierin dat dit/deze geschrift(en) is/zijn verstuurd en/of ingezonden aan (onder meer): de FIOD-ECD (Midden)/ kantoor Utrecht, t.a.v. mr. [verbalisant 1] en [naam 6],
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dit/deze geschrift(en) bestemd was/waren voor gebruik als ware dit/deze geschrift(en) echt en onvervalst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, bewijsmotivering en tevens strafoplegging komt.
Bewijsoverweging
Inhoud van de verklaring van [naam 2] van 29 september 2010
De verdachte heeft op 25 augustus 2010 als getuige in het strafonderzoek betreffende [naam 7] een verklaring afgelegd bij de Fiod. De verdachte heeft verklaard dat hij [naam 4] kende, zij was de echtgenote van [naam 7] (een bevriende en zakelijke relatie van de verdachte), maar dat hij geen zakelijke relatie met haar had. Het ontbreken van een zakelijke relatie van de verdachte met [naam 4] wordt tevens bevestigd door [naam 7] tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris. De verdachte heeft verder verklaard dat hij niet weet wat de achtergrond is van de betaling door [bedrijf 1]. aan [naam 4]. Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij op 25 augustus 2010 bij de Fiod daarover de waarheid sprak. Uit de verklaring van de verdachte op 25 augustus 2010 en de verklaring van [naam 7] van 2 juli 2015 volgt dat de inhoud van de verklaring van [naam 2] van 29 september 2010, namelijk dat [naam 4] betrokken was bij de verkoop van het [onroerend goed], niet juist kan zijn.
Het hof hecht geen geloof aan de later afgelegde verklaring van de verdachte over de betrokkenheid van [naam 4] bij de verkoop van het [onroerend goed]. Als die later afgelegde verklaring juist zou zijn, zou de verdachte zelf actief zijn geweest bij het betrekken van [naam 4] bij de verkoop van het [onroerend goed] en ook nauw betrokken zijn geweest bij de financiële afwikkeling richting [naam 4]. Hij zou daarover hebben gesproken met [naam 4] en over de financiële afwikkeling hebben onderhandeld met [naam 2] circa vijf maanden na de ‘closing’. Deze latere verklaringen over de betrokkenheid van [naam 4] en de gang van zaken rond de betaling aan [naam 4] kunnen niet waar zijn als de verdachte geen zakelijke relatie met [naam 4] had en op 25 augustus 2010 geen enkele herinnering had aan een zakelijke relatie tussen [naam 4] en [bedrijf 1]. en de betreffende betaling.
Daarnaast acht het hof van belang dat een factuur ter verantwoording van de betaling van $ 90.000,00 aan [naam 4] ontbreekt. Voorts is niet gebleken dat de uiteindelijke betaling van deze $ 90.000,00 aan [naam 4], verricht vanuit [bedrijf 1]., in de boekhouding van [bedrijf 1]. is verantwoord. Enige schriftelijke onderbouwing in de dossierstukken van de gestelde rechtsverhouding of zakelijke betrokkenheid van [naam 4] bij de verkoop van [onroerend goed] ontbreekt.
Tot slot blijkt uit de ten laste gelegde verklaring van [naam 2] van 29 september 2010 dat het bedrag van $ 90.000,00, dat [naam 4] zou ontvangen voor haar zakelijke betrokkenheid bij de verkoop van het [onroerend goed] zou zijn gebaseerd op 1% van de verkoopprijs en dat [naam 2] dit zou betalen. Uit de [overeenkomst] van 8 november 2004 blijkt dat is overeengekomen dat de provisie met betrekking tot de verkoop van het [onroerend goed] zal worden voldaan aan [vennootschap] (een vennootschap van [naam 2]). De betaling van de provisie aan [vennootschap] is gedaan door [bedrijf 2]. De betaling van $ 90.000,00 is echter door [bedrijf 1]. aan [naam 4] gedaan. Uit het dossier is niet gebleken welk bedrag exact als provisie aan [vennootschap] is voldaan, dan wel dat 1% op de provisie is ingehouden ten behoeve van [naam 4] respectievelijk dat een verrekening van het bedrag dat aan haar is betaald heeft plaats gevonden. De verklaring van de verdachte dat de betaling aan [naam 4] via [bedrijf 1]. is gelopen omdat [naam 2] niet genoegzaam bekend zou zijn geweest met het internationale betalingsverkeer acht het hof onaannemelijk.
Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vast dat de inhoud van de verklaring van [naam 2] van 29 september 2010 met als onderwerp [onroerend goed], gevoegd als bijlage bij de brief van [naam 1] van 29 september 2010, in strijd is met de waarheid.
(Doen) opmaken
Het bewijs dat de verdachte zelf betrokken was bij het opmaken van de verklaring van [naam 2] van 29 september 2010 zou in beslissende mate moeten volgen uit de verklaringen van [naam 2] en [naam 1] die zijn neergelegd in een zogenoemd FD-302 form van de Federal Bureau of Investigation (FBI). Het hof is met de verdediging van oordeel dat de inhoud van dit document niet zonder meer bruikbaar is voor het bewijs. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen de summiere en indirecte wijze waarop de verklaringen van [naam 2] en [naam 1] in dit document zijn weergegeven, de aard en strekking van het document, de mededeling van 26 mei 2014 van het U.S. Departement of Justice dat het verhoren van de FBI agenten niet mogelijk is, en gelet op de inhoud van het deskundigenrapport van 23 oktober 2018 van dr. [naam 8]. Daarbij komt dat [naam 2] en [naam 1] in hoger beroep ten overstaan van de raadsheer-commissaris anders hebben verklaard dan zou volgen uit het FD 302 form. Deze getuigen zijn door het hof niet ter terechtzitting dienaangaande gehoord. Mede om die reden is er onvoldoende bewijs voorhanden voor de betrokkenheid van de verdachte bij het opmaken van de verklaring van 29 september 2010 van [naam 2]. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken voor zover de verdachte ten laste is gelegd dat hij de valse documenten, al dan niet in vereniging met anderen heeft opgemaakt of doen opmaken.
Hetgeen door de verdediging voor het overige naar voren is gebracht over de inhoud van het FD-302 form, hoeft onder deze omstandigheden niet verder te worden besproken.
Gebruik maken
Het hof is, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de verklaring van [naam 2] van 29 september 2010, terwijl hij bekend was met de strekking hiervan door deze, door tussenkomst van mr. [naam 3], aan de Fiod toe te (doen) sturen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 25 augustus 2010 tot en met 27 april 2011 in Nederland van een vals geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten :
- een brief van [naam 1] d.d. 29/09/2010 met als bijlage een verklaring van dhr. [naam 2] d.d. 29/09/2010 met als onderwerp [onroerend goed]' (D-0651 en D-0651a) gebruik heeft/gemaakt als ware het echt en onvervalst en opzettelijk heeft/ doen afleveren door tussenkomst van mr. [naam 3],
bestaande die valsheid hierin dat in strijd met de waarheid in de verklaring van [naam 2] die bij de brief is gevoegd, is opgenomen:
dat dhr. [naam 2] mw. [naam 4] benaderd heeft voor (het aandragen van) internationale investeerders die mogelijk interesse zouden hebben in de aankoop van het onroerend goed ([onroerend goed]) en dat die [naam 2] in april 2005 met mw. [naam 4] is overeengekomen dat hij die [naam 4] voor haar diensten terzake dit project 90.000,- USD zou betalen, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
bestaande dat gebruik maken hierin dat dit geschrift is verstuurd aan: de FIOD-ECD (Midden)/ kantoor Utrecht, t.a.v. mr. [verbalisant 1] en [naam 6], terwijl hij, verdachte, wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware dit geschrift echt en onvervalst.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. Het hof neemt over uit het vonnis van de rechtbank, het bewijsmiddel 2.
2. Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 25 augustus 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 46-56).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 augustus 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [verdachte].
(Hoe zou u uw relatie met de heer [naam 7] omschrijven?)
Dat is een bevriende en zakelijke relatie.
(Kent u mevrouw [naam 4]?)
“Ja.”
(Waar kent u mevrouw [naam 4] van en vanaf wanneer is dat?)
“Dat is de echtgenote van de heer [naam 7]. Ik ken haar vanaf eind 2002, begin 2003. Ik kende mevrouw [naam 4] zes maanden voordat zij in het huwelijk trad met de heer [naam 7] en dat was in de zomer van 2003.”
(Hoe zou u uw relatie met mevrouw [naam 4] omschrijven?)
“Ik ben bevriend met de heer [naam 7] en mevrouw [naam 4] is de echtgenote van de heer [naam 7]. Ik heb geen zakelijke relatie met haar.”
(Wie is bestuurder van [bedrijf 1] en wie hebben de aandelen?)
“Ik ben thans honderd procent aandeelhouder van [bedrijf 1]. Het is in ieder geval 100% indirect mijn eigendom.”
(Wat is de relatie of betrokkenheid tussen [bedrijf 1] en [naam 7] en of [naam 4]?)
“Ik zou het niet weten.”
(Wij delen gehoorde mede dat op een SWIFT overzicht gedateerd 27 april 2005 een bedrag van $ 89.973. wordt overgemaakt. Het bedrag wordt afgeschreven van de opdrachtgever [bedrijf 1]. Als begunstigde is genoemd [naam 4]. Het bedrag voor aftrek van kosten bedroeg $ 90.000,00.
Wij vragen gehoorde om een reactie?)
“Ik draag hier geen kennis van. Ik ga dit navragen en zal u dat op uw verzoek
mededelen.”
“Nogmaals ik weet hier niets van, u kunt het nog vier keer vragen, ik zal het uitzoeken en
u op de hoogte stellen hoe het in elkaar zit”.
“Nogmaals ik weet niet waarom die $ 90.000,00 aan mevrouw [naam 4] is betaald. Ik ga
het voor u uitzoeken. Ik kan u hierover op dit moment niet nader informeren.”
3. Een proces-verbaal van verhoor van getuige van 2 juli 2015, opgemaakt door mr. [naam 9], rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam (los opgenomen).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 juli 2015 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [naam 7].
Had mevrouw [naam 4] zakelijk contact met de heer ([verdachte]) [verdachte]?
“Nee, ze kende hem wel, maar ze had daar geen zakelijk contact mee. Ik hoor de officier van justitie mij vragen hoe ik dat zo zeker weer. De heer [verdachte] is een gereserveerd persoon. Als hij contact had met mevrouw [naam 4] had ik dat zeker van hem gehoord.”
4. Een proces-verbaal ambtshandeling financiële positie [naam 7] van 25 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 0-25).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op een mutatieoverzicht van de Caixa bank te Altea, Spanje met betrekking tot rekeningnummer [rekeningnummer 1] zie ik dat op 29 april 2005 een bedrag van € 69.708,95 wordt bijgeschreven. Als omschrijving staat “[omschrijving] 89.973,000 USD/1,29600 REF:[nummer]”.
In een Swift-overzicht zie ik dat op 27 april 2005 een bedrag van USD 90.000 (USD 89.973) wordt betaald vanaf bankrekening [rekeningnummer 2], welke wordt aangehouden bij Southwest Bank of Texas N.A. te Houston. De naam van “cliënte” is [bedrijf 1]. Op de swiftboeking staat als adres van [bedrijf 1]: [adres 2], The Netherlands. Als “cliente beneficiario” staat; [rekeningnummer 3] [naam 4].
5. Een geschrift, zijnde een [overeenkomst] gedateerd 8 november 2004 (bijlage 22 bij de pleitnota van de verdediging in eerste aanleg).
Dit geschrift houdt in, voor zover belang en zakelijk weergegeven.
REAL ESTATE COMMISSIONS…………………………………… $ 403.500,00
Commissions to [vennootschap], Inc… $ 403.500,00.
6. Een proces-verbaal van 23 augustus 2018, opgemaakt door mr. [verbalisant 4], raadseer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het hof Amsterdam (los opgenomen).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 augustus tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [naam 1]:
Die courtage is door het titelbedrijf uitbetaald aan de heer [naam 2]. Ik bedoel inderdaad met dit titelbedrijf het [bedrijf 2].
7. Een proces-verbaal met dossiernummer 44212 en 46464 van 15 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 62-71).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 januari 2014 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
[naam 3] hield mij van het een en ander in hoofdlijnen op de hoogte.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten laste gelegde bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 135 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft van een vals geschrift gebruik gemaakt door dit, met tussenkomst van zijn advocaat mr. [naam 3], toe te sturen aan de Fiod als ware de inhoud hiervan in overeenstemming met de waarheid. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij, nadat hij als getuige is gehoord in een strafprocedure (tegen [naam 7]), deze stukken (door tussenkomst van derden) aan de Fiod heeft doen toekomen. Daarmee heeft de verdachte bewust een lopend strafonderzoek gefrustreerd. Daarnaast heeft de verdachte personen bij zijn handelen betrokken die in een min of meer (met name financieel) afhankelijke relatie tot de verdachte stonden. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk.
Aangaande de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt het hof ambtshalve als volgt.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De verdachte is op 15 januari 2014 voor het eerst als verdachte gehoord door de Fiod, waarmee de termijn is aangevangen. De rechtbank heeft op 3 februari 2017 vonnis gewezen. Vervolgens is door de verdediging op 3 februari 2017 hoger beroep ingesteld. In hoger beroep is de zaak afgerond met een eindbeslissing op 8 mei 2019. Als uitgangspunt heeft in het algemeen te gelden dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond binnen vier jaren te rekenen met twee jaren per rechterlijke instantie nadat de redelijke termijn is aangevangen en een eindarrest is gewezen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die een langer tijdsbestek rechtvaardigen.
In dit geval is gedegen onderzoek verricht in welk kader een rechtshulpverzoek naar de Verenigde Staten is verzonden, stukken vanuit de Verenigde Staten zijn toegezonden en getuigen vanuit de Verenigde Staten in Nederland bij de raadsheer-commissaris zijn gehoord.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat, gelet op de bijzondere omstandigheden in deze zaak, te weten de afhankelijkheid van buitenlandse autoriteiten en het meermalen horen van in het buitenland woonachtige getuigen, de redelijke termijn niet is overschreden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 (negentig) dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. J.D.L. Nuis en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 mei 2019.
Mr. J.D.L. Nuis en mr. R.P. den Otter zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]