Rb. Den Haag, 19-11-2020, nr. AWB 20/5143
ECLI:NL:RBDHA:2020:12176, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
19-11-2020
- Zaaknummer
AWB 20/5143
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2020:12176, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 19‑11‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2022:2290, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 19‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen. Identiteit van het gezinslid niet aannemelijk gemaakt. Gelijkheidsbeginsel. Belangenafweging artikel 8 van het EVRM. Beroep ongegrond.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5143
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[Naam 1], eiser, V-nummer: [V-nummer 1], en
[Naam 2], eiseres, V-nummer: [V-nummer 2]
hierna samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: L.M.F. Verhaegh en mr. E. van Hoof).
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en later aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen R.B. Berkhout. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Hoof.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] en bezit de Keniaanse nationaliteit. Hij is op tweejarige leeftijd samen met eiseres naar Nederland gekomen. Eiseres is de moeder van eiser. Zij stelt te zijn geboren op [geboortedatum 2] en de Keniaanse nationaliteit te bezitten.
2. In 2001 hebben eisers in Nederland asiel aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen. In de periode 2004-2008 hebben eisers in Zweden en Oostenrijk verbleven. In 2008 en 2012 zijn in Nederland opvolgende asielaanvragen van eisers afgewezen. In 2013 is een aanvraag van eisers voor een verblijfsvergunning op grond van de oude kinderpardonregeling (Overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen) afgewezen. In 2015 hebben eisers een aanvraag om uitstel van vertrek ingediend. Deze is afgesloten vanwege een gebrek aan gegevens. In 2016 hebben eisers een opvolgende asielaanvraag ingediend en later weer ingetrokken.
3. In deze zaak gaat het om de aanvraag van eisers voor een verblijfsvergunning op grond van de nieuwe kinderpardonregeling (Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen). Bij besluit van 27 augustus 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Op 5 maart 2020 heeft verweerder eisers gehoord over het bezwaar. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Eisers zijn het daar niet mee eens. In deze uitspraak wordt beoordeeld wat zij bij de rechtbank hebben aangevoerd tegen het bestreden besluit.
De identiteit van eiseres
5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt aangezien er verschillende persoonsgegevens van haar bekend zijn. Eisers vinden dit onterecht omdat eiseres in Nederland altijd eenduidig heeft verklaard over haar identiteit.
6. De kinderpardonregeling is niet opgesteld vanwege een wettelijke verplichting. Verweerder heeft echter de vrijheid om vreemdelingen een verblijfsvergunning te geven ondanks dat hij daartoe niet verplicht is. De rechtbank mag alleen beoordelen of verweerder bij het gebruik van deze vrijheid zorgvuldig heeft gehandeld en dit goed heeft gemotiveerd.
7. Verweerder heeft voorwaarden opgesteld voor de kinderpardonregeling. Deze staan in B9/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Over identiteit staat daar het volgende: “De vreemdeling moet bij zijn asielaanvraag in beginsel zijn identiteit aantonen met documenten. Daarnaast moet hij in de eerste asielprocedure consistent en naar waarheid verklaard hebben over zijn identiteit en nationaliteit. Als de vreemdeling zijn identiteit niet kan aantonen met documenten maar wel consistent en naar waarheid heeft verklaard, wordt deze contra-indicatie niet tegengeworpen. Indien na de beoordeling van de oorspronkelijke aanvraag andere identiteitsgegevens bekend zijn geworden, wordt beoordeeld of deze contra-indicatie alsnog aan de vreemdeling wordt tegengeworpen.”
8. Eiseres heeft in Nederland in de eerste asielprocedure alleen verklaard dat zij [Naam 2] heet, dat zij is geboren op [geboortedatum 2] en dat zij de Keniaanse nationaliteit heeft. Tot zover is er geen reden om de aanvraag af te wijzen. Daarna heeft zij echter in Zweden verklaard dat zij [Naam 3] heet en dat zij is geboren op [geboortedatum 3]. Weer later heeft zij in Nederland een valse identiteitskaart overgelegd waarop staat dat zij [Naam 4] heet en dat zij is geboren op [geboortedatum 4]. Uit de voorwaarden blijkt dat verweerder dan kan beoordelen of de aanvraag alsnog wordt afgewezen.
9. Eisers voeren aan dat eiseres uitleg heeft gegeven voor het opgeven van andere persoonsgegevens in Zweden, namelijk de angst om te worden teruggestuurd naar Nederland. Ter zitting hebben eisers een afschrift overgelegd van het rapport van het gehoor van 3 juli 2008 waarin dit zo is verklaard. Ook voeren eisers aan dat eiseres bij het overleggen van de valse identiteitskaart meteen heeft verklaard dat de gegevens daarop niet juist zijn. Volgens eisers is dus altijd vastgehouden aan de eerste in Nederland opgegeven persoonsgegevens van eiseres en is er geen sprake van identiteitsfraude. Ook wijzen eisers erop dat er in 2012 bij het aanvragen van een laissez-passer door de Nederlandse autoriteiten is uitgegaan van de eerste in Nederland opgegeven gegevens.
10. De rechtbank vindt dat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen omdat de identiteit van eiseres niet aannemelijk is gemaakt. Omdat er na de eerste asielprocedure twee keer andere persoonsgegevens van eiseres bekend zijn geworden, is er twijfel ontstaan over wie eiseres nu daadwerkelijk is. Eisers hebben de stellingen dat de in Zweden opgegeven gegevens en de op de valse identiteitskaart vermelde gegevens niet juist zijn, niet onderbouwd. Daarom bestaat er nog steeds twijfel of de eerste in Nederland opgegeven gegevens ook de echte persoonsgegevens van eiseres zijn. Ook het enkele feit dat de Dienst Terugkeer en Vertrek met de eerste opgegeven gegevens van eiseres een laissez-passer heeft aangevraagd maakt niet dat deze twijfel wordt weggenomen.
Beroep op het gelijkheidsbeginsel
11. Eisers hebben bij de aanvullende beroepsgronden een beschikking uit een andere zaak overgelegd. Dit betreft ook een zaak over de nieuwe kinderpardonregeling waarin sprake was van verschillende persoonsgegevens. Omdat in die zaak de aanvraag wel is toegewezen, vinden eisers dat hun aanvraag onterecht is afgewezen.
12. De rechtbank volgt eisers hierin niet omdat het niet gaat om een vergelijkbaar geval. Uit de overgelegde beschikking blijkt dat de identiteit in die zaak kon worden vastgesteld aan de hand van informatie van de autoriteiten van het land van herkomst. Die informatie is er in het geval van eisers echter niet.
Belangenafweging
13. Op grond van artikel 8 van het Verdrag betreffende de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft verweerder een belangenafweging gemaakt. Aan de ene kant is er het belang van het handhaven van het Nederlandse toelatingsbeleid. En aan de andere kant is er het belang van het privéleven van eisers in Nederland. Eisers vinden het onterecht dat verweerder de belangen niet in hun voordeel heeft afgewogen.
14. De rechtbank vindt dat verweerder als uitgangspunt heeft kunnen nemen dat er sprake moet zijn van uitzonderlijke omstandigheden voordat de belangenafweging in het voordeel van eisers kan uitvallen. Dit komt omdat het privéleven van eisers in Nederland is opgebouwd terwijl het onzeker was of zij wel in Nederland mochten blijven. De rechtbank baseert zich hierbij op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Butt, punt 79 (ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709).
15. Eiser voert aan dat hij zijn hele vormende leven in Nederland heeft doorgebracht. Hij heeft op school en op de sportschool vrienden gemaakt met wie hij vaak afspreekt. Eiseres voert aan dat zij goede contacten heeft binnen de kerk. De rechtbank vindt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze omstandigheden niet uitzonderlijk zijn omdat het gaat om kenmerkende omstandigheden voor het verblijf in Nederland gedurende diverse jaren.
16. Ook vindt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor eisers om terug te gaan naar Kenia. Eisers spreken Engels en dit is een officiële taal in Kenia. Eiser is weliswaar sinds zijn tweede levensjaar niet meer in Kenia geweest, maar dit betekent niet dat hij zich de manier van leven in Kenia niet eigen kan maken. Dit blijkt ook niet uit het Best Interest of the Child-Assessment ten aanzien van eiser dat in 2017 is opgesteld door het Onderzoeks- en Expertisecentrum voor Kinderen en Vreemdelingenrecht van de Rijksuniversiteit Groningen. Daaruit blijkt wel dat eiser zich in Nederland beter zal kunnen ontwikkelen dan in Kenia. Het enkele feit dat de levensomstandigheden in Nederland beter zijn dan in Kenia is echter geen reden om op grond van artikel 8 van het EVRM verblijf in Nederland toe te staan. Verder stelt het rapport dat eiser last heeft van de onzekerheid over de uitkomst van de verblijfsprocedure. Dit pleit voor het afsluiten van de verblijfsprocedure van eisers, maar betekent niet dat dit ook in het voordeel van eisers moet zijn.
17. Tot slot volgt de rechtbank eisers niet in hun stelling dat hun zaak lijkt op die van het arrest Butt waarin de belangenafweging in het voordeel van de vreemdelingen uitviel. Anders dan in het geval van eisers speelde in de zaak Butt een rol dat de autoriteiten van Noorwegen pas op een laat moment bekend maakten dat de vreemdelingen geen rechtmatig verblijf hadden en bovendien dat de autoriteiten van Noorwegen niet voortvarend te werk gingen met het uitzetten van de vreemdelingen.
Conclusie
18. De rechtbank concludeert dat verweerder de aanvraag van eisers heeft kunnen afwijzen. Het beroep is ongegrond.
19. Er bestaat geen aanleiding om te oordelen dat verweerder de kosten van de procedure moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2020.
griffier | rechter |
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.