Rb. Haarlem, 01-11-2006, nr. 05/6061
ECLI:NL:RBHAA:2006:BH4107
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
01-11-2006
- Zaaknummer
05/6061
- LJN
BH4107
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2006:BH4107, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 01‑11‑2006; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 01‑11‑2006
Inhoudsindicatie
Verzuimboete i.v.m. onterechte vrijstelling ex art. 72, eerste lid, letter n Wet MRM (vrijstelling voor taxivervoer). Vermindering van boete met 10% in verband met overschrijding van redelijke termijn van 2 jaar.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/6061
Uitspraakdatum: 1 november 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X,
wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 28 september 2005 op het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over de periode van 27 februari 1998 tot en met 26 februari 1999 en de in verband daarmee opgelegde boete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2006.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door A en B, zijn gemachtigden, en C. Namens verweerder zijn verschenen D, E, F en G.
1. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de opgelegde boete;
- -
vermindert de bij beschikking opgelegde boete tot 40% van het bedrag van de nageheven belasting en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- -
bepaalt dat de uitspraak op bezwaar voor het overige in stand blijft;
- -
gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt.
2. Gronden
2.1.
In geschil is of op goede gronden is nageheven in verband met een onterechte vrijstelling en of daarbij terecht een verzuimboete is opgelegd ter hoogte van - na vermindering in bezwaar - 50% van de nageheven belasting.
2.2.
Eiser is firmant in de vennootschap onder firma H (hierna: VOF H) en heeft in het kader van de door deze vennootschap gedreven onderneming in de jaren 1998 tot 2001 een Toyota Camry als taxichauffeur geëxploiteerd. Eiser stond gedurende de gehele periode geregistreerd als kentekenhouder van de auto.
2.3.
Ter zitting heeft eiser zijn beroepen met de nummers AWB 05/6062 en AWB 05/6064 ingetrokken onder de toezegging van verweerder dat de in die zaken betrokken naheffingen en boetes ambtshalve zullen worden afgedaan in overeenstemming met hetgeen in deze zaak wordt overwogen en beslist.
2.4.
Artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB, tekst tot en met 2000) bepaalt dat vrijstelling van belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, wordt verleend voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt.
De hiervoor genoemde voorwaarden en beperkingen zijn gesteld in het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Besluit).
In artikel 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Besluit is bepaald dat vrijstelling van belasting wordt verleend voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer afgegeven vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt, indien een verklaring wordt overgelegd van de exploitant van het motorrijtuig dat het motorrijtuig geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer.
2.5.
Aan eiser is op zijn verzoek voor deze auto per 27 februari 1998 vrijstelling van belasting verleend op grond van taxivervoer. Verweerder stelt dat eiser in de periode hier in het geding niet aan de voorwaarde dat de auto voor ten minste 90% voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt, heeft voldaan. Eiser, die zich op het standpunt stelt dat de auto niet in privé is gebruikt, dient aannemelijk te maken dat de auto geheel of nagenoeg geheel, dat wil zeggen voor ten minste 90 procent, voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt. Op verweerder rust de last om zijn stelling dat in de auto een kilometertelleronderbreker (kto) is ingebouwd aannemelijk te maken.
2.6.
Verweerder heeft als bijlage 17 bij het verweerschrift processen-verbaal en andere administratieve bescheiden overgelegd uit het dossier van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, welk dossier betrekking heeft op een strafrechtelijk onderzoek naar fraude met kto's. Uit een in Ambtshandeling 04 van dit dossier weergegeven fragment van een afgeluisterd telefoongesprek en voorts uit verschillende verklaringen van verdachten als in dit dossier opgenomen leidt de rechtbank af dat het vanaf 1997 tot de gebruikelijke werkzaamheden van Taxameter inbouw- en reparatiebedrijf I (hierna Bedrijf I) behoorde om naast taxameters ook kto’s in taxi’s in te bouwen. Aannemelijk is geworden op grond van deze stukken dat het in verband met inbouw van een kto gebruikelijk was om in de agenda de aanduiding “diversen” of “div” op te nemen. In de afsprakenagenda van Bedrijf I staat voor 2 maart 1998 een afspraak genoteerd met VOF H, waarvan eiser een firmant is, met de omschrijving: “Inb VOF H Camry meter + digitax, div, mob??”. Verweerder heeft de agenda tweemaal op verschillende wijze geanonimiseerd. Dit is weliswaar niet zorgvuldig, maar bij vergelijking van de twee versies is duidelijk dat de pijl bij de aantekening “merc. onderbreking” wijst naar de tijd (10.30 uur) en niet naar de aantekening met betrekking tot de auto van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende duidelijk welke aantekening op welke auto betrekking heeft, zodat er geen aanleiding is de aantekeningen in de agenda buiten beschouwing te laten. Voorts heeft J, werknemer van Bedrijf I, in zijn persoonlijk aantekenblok voor 2 maart 1998 genoteerd dat door VOF H 500 gulden is betaald en bij deze notitie heeft hij een technische tekening gemaakt. Bij deze tekening staat de opmerking: “tijd 2”. J heeft verklaard, zo blijkt uit eerdergenoemde stukken uit het strafrechtelijk onderzoek naar fraude met kto's, dat de aantekening “tijd 2” een bepaalde schakeling aangeeft met betrekking tot een kto. Naar het oordeel van de rechtbank betreft de tekening dan ook de inbouw van een kto, en wel in de taxi van eiser. Met het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat in de taxi van eiser een kto was ingebouwd.
2.7.
De rechtbank acht evenzeer aannemelijk dat eiser deze kto ook heeft gebruikt. Onder deze omstandigheden dient bij de beoordeling van de door eiser overgelegde rittenadministratie rekening te worden gehouden met de inbouw en het gebruik van een kto. Dientengevolge is de aan de kilometerteller te ontlenen stand niet betrouwbaar en kunnen aan de registratie door en de diverse tussenstanden van de kilometerteller geen waarde worden gehecht. Eiser heeft dan ook met de door hem bijgehouden administratie of anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de auto voor minimaal 90 % voor het verrichten van taxivervoer is gebruikt, nog daargelaten dat de op basis van de taxameter bijgehouden kilometeradministratie ten opzichte van de door de garage genoteerde standen naar het oordeel van de rechtbank niet afdoende verklaarde verschillen vertoont.
2.8.
Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. In de door eiser aangehaalde zaken was er echter geen sprake van een ingebouwde kto. De zaken zijn dan ook niet vergelijkbaar.
2.9.
Ten slotte is aan eiser een boete opgelegd bij de naheffing van 100% van het bedrag van de nageheven belasting. In de bezwaarfase is deze boete verminderd tot 50% van het bedrag van de nageheven belasting in verband met cumulatie met andere zaken. Deze boete is in overeenstemming met de ter zake geldende wettelijke bepalingen. De rechtbank constateert echter dat sinds het aanzeggen van de boete tot op deze uitspraak meer dan drie jaren zijn verlopen. Verweerder meent dat de redelijke termijn in deze niet is overschreden, gelet op de complexiteit en omvang van de zaak. De rechtbank erkent dat het fraude-onderzoek omvangrijk en complex is geweest. Dit was echter tegen de tijd dat eiser de boete werd aangezegd afgerond, zodat vanaf dat moment de gebruikelijke termijn van twee jaar als redelijke termijn dient te gelden. Nu deze is overschreden ziet de rechtbank aanleiding de vergrijpboete verder te matigen tot 40% van het bedrag van de nageheven belasting.
2.10.
Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.11.
De rechtbank vindt geen aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken, aangezien deze kosten reeds in de procedure AWB 05/6188 zijn vergoed.
Deze uitspraak is gedaan op 1 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Loggen - ten Hoopen, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- -
hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- -
beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
- 2.
- tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.