Hof Den Haag, 23-01-2018, nr. 200.184.546/01
ECLI:NL:GHDHA:2018:454
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
23-01-2018
- Zaaknummer
200.184.546/01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2018:454, Uitspraak, Hof Den Haag, 23‑01‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 23‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Echtscheiding. Afwikkeling. Woning van de man: ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid vrouw. VOF met bedrijfspand: waarde. Eigendom BINCK aandelen. Kosten gemeenschappelijke huishouding. Vergoedingsrechten. Wijziging/vermeerdering van eis. Stelplicht en bewijslast.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.184.546/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/475687 / HA ZA 14-1190
arrest d.d. 23 januari 2018
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.A.V. Hoogerduyn te Voorburg,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.P. Heeren te Leiden.
Het geding
Bij exploot van 20 januari 2016 is de vrouw in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 3 juni 2015 en 28 oktober 2015, door de rechtbank Den Haag tussen de vrouw als eiseres in conventie tevens verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie gewezen.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw vijf grieven geformuleerd en haar eis vermeerderd.
De man heeft een memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel genomen.
De vrouw heeft een memorie van antwoord in incidenteel appel genomen.
Op verzoek van partijen is bij tussenarrest van 1 november 2016 een comparitie van partijen gelast. De vrouw heeft ten behoeve van deze comparitie haar procesdossier overgelegd. De comparitie heeft op 13 december 2016 plaatsgevonden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
Door de vrouw is nog een akte met producties genomen, waarna de man een antwoord-akte heeft ingediend.
De man heeft zijn procesdossier met stukken vanaf tussenarrest gefourneerd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen geen
grieven zijn gericht.
2. In hoger beroep is het volgende van belang.
Partijen zijn getrouwd geweest van 24 juni 1999 tot 19 mei 2014. Bij notariële akte van 20 juni 1999 zijn partijen huwelijkse voorwaarden (hierna: HV) overeengekomen, waarbij iedere gemeenschap van goederen is uitgesloten.
In artikel 7 is het volgende opgenomen:
Kosten huishouding
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding, daaronder begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen, (...), worden voldaan uit de inkomens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan; voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, worden deze kosten voldaan uit ieders vermogen naar evenredigheid daarvan.Onder deze kosten worden mede verstaan premies voor gebruikelijke verzekeringen (doch uitgezonderd de premies voor de in artikel 8 bedoelde verzekeringen) huurpenningen voor de echtelijke woning en renten van geldleningen voor de financiering van de echtelijke woning, de inboedel en de gezinsauto.
2. De echtgenoot die over enig kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan zijn aandeel ingevolge het hiervoor bepaalde, heeft het recht het teveel bijgedragene terug te vorderen van de andere echtgenoot.
3. Het recht het aldus teveel bijgedragene terug te vorderen vervalt een jaar na ontbinding van het huwelijk of, ingeval van scheiding van tafel en bed, een jaar nadat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
Partijen hebben tijdens hun huwelijk gewoond in de woning aan de [adres een]
. De man is eigenaar van deze woning. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld die is aangegaan voor de verkrijging van deze woning.
Partijen zijn met ingang van 1 februari 2008 een vennootschap onder firma aangegaan, genaamd “V.O.F. [naam] ”(hierna: de VOF).
Partijen hebben gezamenlijk in eigendom het onroerend goed gelegen aan de [adres twee] . Op dit pand rust een recht van hypotheek tot zekerheid voor de terugbetaling van door partijen als hoofdelijke schuldenaren aangegane hypotheekschuld.
3. De rechtbank heeft in het bestreden eindvonnis in conventie de vordering van de vrouw
tot – kort gezegd – de verdeling van de ontbonden goederengemeenschap afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de VOF per 1 maart 2013 is ontbonden. Verder heeft de rechtbank gelast dat het vennootschapsvermogen zal worden verdeeld overeenkomstig de stakingsbalans per 28 februari 2013 en de daarbij behorende splitsingsbalansen, met dien verstande dat, met inachtneming van hetgeen in het tussenvonnis van 3 juni 2015 is geoordeeld, de in de balansen te hanteren waarde van [adres twee] op € 545.000,- wordt vastgesteld. De vrouw is veroordeeld tot betaling aan de man van € 13.778,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2015. De twee laatstgenoemde beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
4. De vrouw vordert in hoger beroep dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar
bij voorraad, de bestreden vonnissen vernietigt en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de vrouw alsnog toewijst, aldus:
a. bepaalt dat de man gehouden zal zijn medewerking te verlenen aan verkoop en levering van het pand aan de [adres twee] ;
b. bepaalt dat de man gehouden zal zijn zorg te dragen dat de vrouw ontslagen wordt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de woning van de man aan de [adres een] binnen drie maanden na het wijzen van het arrest;
c. bepaalt dat indien de man niet voldoet aan hetgeen onder 1 en 2 is gevorderd, hij een dwangsom van € 1.000,- zal verbeuren per dag of gedeelte van een dag dat hij weigerachtig blijft aan de veroordeling te voldoen;
d. veroordeelt de man tot vergoeding van de helft van de waarde van de BINCK aandelen aan de vrouw, zijnde € 12.500,-;
e. veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw als vergoeding voor het meer dan evenredig bijdragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, te beperken tot € 58.629,-;
f. veroordeelt de man mee te werken aan de aanpassingen van de eindbalans van de VOF en wel dat de betwiste bedragen in mindering worden gebracht op de openstaande vordering van de man op de vrouw;
g. veroordeelt de man tot betaling van € 24.020,- uit hoofde van vergoedingsrechten;
h. veroordeelt de man tot betaling van € 4.207,= aan de vrouw, zijnde de helft van de teruggave omzetbelasting VOF;
i. veroordeelt de man tot betaling van € 5.000,- aan de vrouw, zijnde waarde inboedel welke de man heeft behouden;
j. veroordeelt de man in de kosten van beide gedingen.
5. De man vordert dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zowel in appel als in incidenteel appel:
a. de bestreden vonnissen bekrachtigt met dien verstande dat de in de stakings- en splitsingsbalans te verwerken waarde voor het gehele pand [adres twee] op € 470.000,- moet worden gesteld en met eventuele vaststelling van de geldvordering van de man op de vrouw op € 11.504,73, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2015;
b. de vorderingen van de vrouw afwijst;
c. de vrouw veroordeelt tot betaling van de kosten van het geding in beide instanties, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)-kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het arrest.
Wijziging/vermeerdering van eis
6. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis van de vrouw in hoger
beroep. Hij acht deze in strijd met de wet en de goede procesorde. Hij wijst op onduidelijkheden in het petitum en stelt dat een aantal vorderingen van de vrouw buiten de orde van deze procedure valt.
7. Het hof staat de vermeerdering van eis door de vrouw toe. De procedure heeft vanaf de
aanvang in eerste aanleg tot onderwerp de afwikkeling van de huwelijks voorwaarden, de verdeling van eenvoudige gemeenschappen voor zover aanwezig en de verdeling van de gemeenschap van vennootschap. De man wordt door de vermeerdering van eis niet in zijn verdediging geschaad, hetgeen ook blijkt uit het door de man gevoerde inhoudelijke verweer. Voor zover aan het petitum van de vrouw onduidelijkheden kleven, komt dit bij de bespreking van de vorderingen aan de orde.
Eindbalans VOF/Bedrijfspand [adres twee]
8. De vrouw stelt dat de door [naam] opgestelde balansen niet als uitgangspunt voor de
verdeling van het vermogen van de VOF kunnen dienen. Zij stelt dat zij de balansen gemotiveerd heeft betwist en verwijst daarbij naar de brief van de heer [naam] van 13 maart 2014 van administratiekantoor [naam] BV. Verder voert zij aan dat de opgevoerde waarde van de voorraden niet correct is en dat de inventaris in zijn geheel bij de man is gebleven. Zij kan zich vinden in de door de rechtbank vastgestelde waarde van het bedrijfspand.
9. De man voert aan dat de vrouw niet aan haar stelplicht voldoet: zij legt onsamenhangende stukken over, maakt onvoldoende duidelijk wat haar specifieke bezwaren zijn ten aanzien van de eind- en splitsingsbalans en maakt niet duidelijk tot welk ander resultaat de accountant volgens haar had moeten komen.
De man maakt bezwaar tegen de door de rechtbank vastgestelde waarde van het bedrijfspand.
10. Het hof constateert dat het bezwaar van de vrouw tegen de waarde van de voorraden in
eerste aanleg als onvoldoende onderbouwd is gepasseerd. Een nadere toelichting ontbreekt ook in hoger beroep, zodat het hof zich op dit punt aansluit bij het oordeel van de rechtbank. De vrouw maakt niet duidelijk wat het gevolg zou moeten zijn van haar stellingname dat de hele inventaris bij de man is gebleven. Op dit punt bestaat evenmin aanleiding de balansen niet tot uitgangspunt te nemen voor de verdeling. Ook overigens heeft de vrouw ter zake geen concrete, onderbouwde bezwaren naar voren gebracht.
11. Voor zover de vrouw met haar vordering onder a. beoogt dat het bedrijfspand aan
derden zal worden verkocht, ziet het hof geen aanleiding op dit punt de vrouw te volgen. De vrouw legt hieraan slechts ten grondslag dat de man zijn medewerking weigert, maar onduidelijk blijft op welke grond de man hiertoe gehouden is. Blijkens de processtukken in hoger beroep wenst de man toedeling van het bedrijfspand – weliswaar tegen een andere waarde dan de rechtbank heeft bepaald - aan hem. Uit zijn betoog ter zake blijkt ook dat hij de hypotheekschuld geheel voor zijn rekening neemt en de overwaarde met de vrouw zal delen. De vrouw heeft niet gegriefd tegen de vaststelling van de rechtbank dat de splitsingsbalansen een neerslag zijn van de tussen partijen bij een bespreking op 29 oktober 2013 gemaakte afspraken. Dat de man niet in staat zou zijn het aandeel van de vrouw over te nemen, de schuld geheel voor zijn rekening te nemen en de vrouw aldus te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is door de vrouw niet aannemelijk gemaakt. In dit verband is van belang dat de hypothecaire lening is aangegaan bij de ouders van de man en ter zake waarvan de man stelt dat zijn ouders de vrouw zullen ontslaan uit de hoofdelijkheid.
12. De man is het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde waarde van het
bedrijfspand van € 545.000,- Hij voert aan dat – zoals ook de rechtbank heeft overwogen -, de waarde op het tijdstip van verdeling uitgangspunt moet zijn. Dat de rechtbank vervolgens bij de vaststelling is uitgegaan van een waarde genoemd in een brief van 11 april 2014 van makelaar [naam] is in strijd met dit uitgangspunt.
13. Het hof overweegt als volgt. In de splitsingsbalans is alleen de waarde van het
bedrijfsgedeelte opgenomen, terwijl partijen het erover eens zijn dat het gehele pand, inclusief het woongedeelte in de verdeling van het vennootschapsvermogen moet worden betrokken.
Ofschoon als peildatum voor de waarde in beginsel het tijdstip van de verdeling geldt, is in deze zaak van belang dat partijen het tijdens de bespreking van 29 oktober 2013 eens waren over de toedeling aan de man tegen een op dat tijdstip vastgestelde waarde. Volgens de eigen, niet weersproken, stellingen van de man is die waarde op € 530.000,- vastgesteld; aan deze waardevaststelling heeft kennelijk het Woningrapport van het Kadaster van 29 oktober 2013 ten grondslag gelegen (productie 9 bij de brief van 2 april 2015 in eerste aanleg van de zijde van de man). Het hof ziet in het gegeven dat partijen er tot op heden niet in geslaagd zijn de overeengekomen verdeling te voltooien overeenkomstig de door hen gemaakte (verdelings)afspraken geen aanleiding de waarde van het pand nu op een ander bedrag vast te stellen. In het licht van de eerder door partijen gemaakte afspraken laat het hof het door de man overgelegde taxatierapport van makelaar [naam] van 23 augustus 2013 buiten beschouwing. De grief van de man in incidenteel appel slaagt in zoverre dat de waarde op een lager bedrag moet worden vastgesteld. Op dit punt moet het bestreden vonnis worden vernietigd.
Hoofdelijke aansprakelijkheid woning [adres een]
14. De vrouw vordert dat het hof bepaalt dat de man gehouden is zorg te dragen dat de
vrouw ontslagen wordt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld ter zake van de woning die eigendom is van de man.
Het hof ziet geen grond voor toewijzing van deze vordering van de vrouw. De man heeft onweersproken gesteld dat hij dit verzoek bij de bank heeft ingediend, maar dat de bank voorwaarden heeft gesteld alvorens aan dit verzoek kan worden voldaan. Deze voorwaarden waren bekend bij het aangaan van de meervermelde afspraken tussen partijen: de man moet hiervoor drie jaar achtereen € 100.000,- winst maken . Gelet op de hoogte van de hypotheekschuld en de waarde van de woning is niet aannemelijk dat de bank zonder meer akkoord gaat met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Nu het huwelijk tussen partijen geëindigd is, mag van de man worden verwacht dat hij zich inspant de vrouw te doen ontslaan. De vrouw stelt echter niet wat de man overigens nog moet ondernemen om dit ontslag te bewerkstelligen, met andere woorden in welk opzicht de man niet voldoet aan zijn inspanningsverplichting.
BINCK aandelen
15. De vrouw stelt dat de man uit het gemeenschappelijk vermogen op een en/of privé-
rekening van partijen bij de ABN-AMRO gelden heeft onttrokken om BINCK aandelen aan te schaffen, waarna deze aandelen tot zijn vermogen zijn gaan behoren. De man is gehouden de waarde van de aandelen, ten tijde van de aankoop € 25.000,-, met haar te delen.
Ter onderbouwing van haar stelling verwijst de vrouw naar schriftelijke bewijsstukken. Daaruit blijken twee overboekingen van de rekening bij de ABN-AMRO bank naar de Binckbank op 26 september 2008 en 7 oktober 2008 van respectievelijk € 9.500,- en € 7.000,-.
Het hof is met de man van oordeel dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht: niet alleen is onduidelijk waarop het door de vrouw genoemde bedrag van € 25.000,- is gebaseerd, de vrouw heeft ook nagelaten haar stelling dat de man deze bedragen daadwerkelijk heeft onttrokken aan het gemeenschappelijk vermogen nader te onderbouwen. Het overleggen van een enkele overschrijving is hiervoor ontoereikend.
Kosten gemeenschappelijke huishouding
16. De vrouw stelt dat zij op grond van artikel 7 HV een vordering op de man heeft van
€ 58.629,- vanwege haar bijdrage in de kosten van de huishouding.
Het hof passeert het verweer van de man dat de vordering ingevolge artikel 7.3 tardief is. Het in dit artikellid opgenomen vervalbeding bepaalt dat het vorderingsrecht vervalt een jaar na ontbinding van het huwelijk. Nu het huwelijk op 19 mei 2014 is ontbonden en de vrouw haar vordering bij dagvaarding in eerste aanleg van 10 oktober 2014 aanhangig heeft gemaakt blijft het vervalbeding buiten toepassing.
17. De vrouw legt aan haar vordering ter zake de kosten van de huishouding ten grondslag
dat de man niet heeft aangetoond dat hij naar evenredigheid heeft bijgedragen aan de kosten van het gemeenschappelijk huishouden. Zij stelt dat zij in totaal een bedrag van € 206.085,- heeft bijgedragen.
Met deze stellingname gaat de vrouw voorbij aan de op haar rustende stelplicht en bewijslast ten aanzien van dit onderwerp, zoals ook in het bestreden vonnis uiteengezet. Het is aan de vrouw te stellen en te bewijzen dat zij meer heeft bijgedragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding dan de verhouding tussen de inkomens van de man en de vrouw in de betrokken jaren rechtvaardigt. Een enkel overzicht van door haar betaalde bedragen is volstrekt ontoereikend.
Vergoedingsrechten: € 24.020
18. De vrouw legt aan deze vordering ten grondslag dat de hypotheekverplichtingen voor de
aan de man toebehorende woning zijn voldaan van de en/of rekening van partijen tot een totaalbedrag van € 48.040,-. Het hof begrijpt dat de vrouw stelt dat zij een vergoedingsrecht tot de helft van dit bedrag heeft op de man omdat er een vermogensverschuiving zou hebben plaatsgevonden. Subsidiair beroept zij zich op onverschuldigde betaling.
19. Uit de overgelegde producties valt niet te maken waaruit de betalingen ten laste van gemeenschappelijke rekening ter zake van de onderhavige hypotheekschuld bestaan: alleen rente of rente en aflossing. Uit artikel 7.1 HV blijkt dat renten van geldleningen voor de financiering van de echtelijke woning tot de kosten van de huishouding moeten worden gerekend. De rentebetalingen kunnen dus niet als investering in het eigen vermogen van de man worden beschouwd, noch als onverschuldigd betaald. Het is echter niet gebleken dat door de meervermelde betalingen tevens is afgelost op de hypothecaire schuld waarvoor de woning van de man is verbonden, in welk geval de vrouw wel een vergoedingsrecht zou hebben gehad op de voet van artikel 3 HV. De vordering van de vrouw is niet toewijsbaar.
Teruggave omzetbelasting
20. Aan deze vordering legt de vrouw ten grondslag een belastingteruggave van
€ 8.414,-, die de fiscus per abuis op de en/of rekening van partijen heeft gestort en door de man cash met zijn pas nummer 356 is opgenomen. De vrouw maakt aanspraak op de helft van dit bedrag. Zij verwijst naar een rekeningafschrift van 28 februari 2013 van de en/of rekening van partijen bij de ABN-AMRO, waaruit blijkt van overboekingen door de belastingdienst ten gunste van deze rekening van een totaalbedrag van € 8.414,- op 4 februari 2013 en contante opnamen met pasnummer 356 op 4 en 8 februari 2013 tot een totaalbedrag van € 6.000,-.
21. De man stelt ten aanzien van deze belastingteruggave dat deze in de eindbalans is
verwerkt. Verder voert hij aan dat uit het overgelegde rekeningafschrift slechts blijkt dat een teruggave omzetbelasting op de en/of rekening is geboekt, maar niet dat de gelden op die rekening, met inachtneming van hetgeen partijen daarvan voor de huishouding moesten voldoen, ongelijk zijn verdeeld. De vordering mist feitelijke grondslag.
22. Het hof is van oordeel dat de vrouw ook ten aanzien van deze vordering niet aan haar
stelplicht heeft voldaan: de vrouw stelt zich kennelijk op het standpunt dat de man ook dit bedrag aan het gemeenschappelijk vermogen van partijen heeft onttrokken, maar heeft deze stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd.
Inboedel
23. De vrouw onderbouwt de vordering van € 5.000,- ter zake de inboedel slechts met de
stelling dat de man de volledige inboedel van partijen heeft behouden. Onduidelijk is waar de inboedel uit bestond en welke waarde daaraan ter zake van de verdeling moet worden toegekend. Het is aldus niet vast te stellen waar het door de vrouw gevorderde bedrag op is gebaseerd. De vrouw heeft niet voldaan aan haar stelplicht en de vordering is niet toewijsbaar.
Vordering van € 13.778,75 van de man
24. Deze vordering van de man, die de rechtbank in eerste aanleg als onweersproken heeft
toegewezen is als volgt opgebouwd:
- door de man na 1 maart 2013 betaalde bedragen die ten goede zijn gekomen aan de onderneming van de vrouw tot een bedrag van € 8.886,63 (productie 7 bij de conclusie van antwoord in eerste aanleg);
- aandeel van de vrouw in de door de man betaalde gemeentelijke en waterschaps-belastingen over 2014 met betrekking tot het bedrijfspand tot een bedrag van € 2.856,29;
- door de man betaald aandeel OZB ten behoeve van de vrouw voor 2015 tot een bedrag van € 2.035,83.
25. De vrouw stelt dat in deze opstelling een aantal facturen zijn meegenomen in de balans
ten laste van de vrouw die niet voor haar rekening komen. Deze facturen zijn ontstaan voor 1 maart 2013 en dienen dus ten laste van de VOF te komen en niet ten laste van de vrouw alleen. De vrouw noemt een aantal posten, onder verwijzing naar productie F. Zij erkent een bedrag van € 9.230,72 verschuldigd te zijn aan de man.
De man stelt dat indien juist zou zijn dat een bedrag van € 4.548,03 ten laste van de VOF behoort te komen, de vrouw in ieder geval de helft van dit bedrag aan de man moet betalen. In dat geval zou zijn vordering op € 11.504,73 uitkomen.
26. Het hof kan uit de door partijen overgelegde overzichten niet vaststellen welk bedrag
door wie van partijen gedragen moet worden. Het is aan de man zijn vordering inzichtelijk te maken en van bewijsstukken te voorzien. Nu de vrouw de vordering tot een bedrag van € 9.230,72 heeft erkend, is zijn vordering slechts tot dit bedrag toewijsbaar. Het bestreden vonnis wordt op dit punt in zoverre vernietigd.
Proceskosten
27. Partijen zijn ex-echtgenoten en zijn in hoger beroep beiden op een enkel punt (deels) in
het gelijk gesteld. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt in procedures tussen ex-echtgenoten tot compensatie van proceskosten. De beslissing in eerste aanleg tot compensatie zal eveneens worden bekrachtigd.
Beslissing
Het hof:
vernietigt de bestreden vonnissen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen ten aanzien van de beslissingen in het dictum van het vonnis van 28 oktober 2015 onder 3.3 en 3.4;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
gelast dat het vennootschapsvermogen zal worden verdeeld met inachtneming van en overeenkomstig de stakingsbalans per 28 februari 2013 en de daarbij behorende splitsingsbalansen, met dien verstand dat het aan de man toe te delen bedrijfspand [adres twee] in de verdeling wordt betrokken voor een waarde van € 530.000,- en overigens met hetgeen hiervoor onder 11 e.v. is overwogen;
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van de helft van de vastgestelde overwaarde van het bedrijfspand;
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van € 9.230,72, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2015;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde in hoger beroep af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, A.H.N. Stollenwerck, en I. Obbink-Reijngoud, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018 in aanwezigheid van de griffier.