Een blik achter de papieren muur leert dat verzoeker bij zijn verhoor door de sociaal rechercheurs niet hiernaar is gevraagd (bijlage 14, dossierpagina 187–188).
HR, 05-07-2011, nr. 09/03581
ECLI:NL:HR:2011:BQ5729
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-07-2011
- Zaaknummer
09/03581
- Conclusie
Mr. Jörg
- LJN
BQ5729
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ5729, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ5729
ECLI:NL:PHR:2011:BQ5729, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ5729
- Wetingang
art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2011/247
Uitspraak 05‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Gegronde bewijsklacht steunfraude. Uit de bewijsmiddelen kan niet het bewezenverklaarde “opzettelijk voordeel heeft getrokken uit een door valsheid in geschrifte verkregen geldbedrag” volgen.
5 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/03581
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 30 juli 2009, nummer 21/000003-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
1.2. Mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat te Nijmegen, heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit het door [medeverdachte] door valsheid in geschrift verkregen uitkeringsbedrag.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 1 maart 2005 tot en met 31 januari 2008 in de gemeente Nijmegen, binnen de met [medeverdachte] gevoerde gemeenschappelijke huishouding, (telkens) in die periode aangeschafte gemeenschappelijke (consumptie-)goederen heeft gebruikt of verbruikt en gebruik heeft gemaakt van diensten, welke (ten dele) waren bekostigd uit het uitkeringsbedrag (Wwb-uitkering) van voornoemde persoon, zulks terwijl verdachte wist dat het uitkeringsbedrag door voornoemde persoon door het plegen van valsheid in geschrift was verkregen en dusdoende telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van een door valsheid in geschrift verkregen geldbedrag."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1], sociaal rechercheur van de Directie Inwoners, bureau Handhaving te Nijmegen, opgemaakt proces-verbaal van aangifte, gedateerd 27 februari 2008, dossierpagina 197-198, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Ik ben [betrokkene 1], hoofd van Bureau Handhaving, afdeling Zorg en Inkomen van de directie Inwoners te Nijmegen. Als unitleider ben ik gerechtigd namens de gemeente Nijmegen aangifte te doen ter zake sociale zekerheidsfraude gepleegd door:
Naam: [achternaam medeverdachte]
Voornamen: [voornaam medeverdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1973
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres: [a-straat 1]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
en
Naam: [achternaam verdachte]
Voornamen: [voornaam verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1968
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres: de [b-straat 1]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
Verdachte [medeverdachte] ontving gedurende de periode 1 juni 1995 tot 1 februari 2008 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand. Ter verkrijging van de uitkering leverde de verdachte [medeverdachte] een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier en inlichtingenformulier in. Aan de hand van de door [medeverdachte] verrichte invullingen op statusformulieren en mutatieformulieren, werd door de directie Inwoners van de gemeente Nijmegen bepaald of het recht op voortzetting van de uitkering bleef bestaan en zo ja, ter hoogte van welk bedrag.
Door verdachte [medeverdachte] zijn niet de juiste inlichtingen verstrekt. [Medeverdachte] verzweeg namelijk voor de gemeente Nijmegen, gedurende de uitkeringsperiode van 1 maart 2005 tot 1 februari 2008, kennelijk opzettelijk dat zij feitelijk samenwoonde met [verdachte] op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. [Medeverdachte] schond hiermee haar inlichtingenplicht, welke verplichting aan haar was opgelegd op grond van artikel 17 lid 1 van de Wwb.
[Verdachte] is vanaf 1 mei 1999 werkzaam bij het bedrijf [A] BV, [c-straat 1] te Nijmegen en ontvangt hieruit inkomsten boven de voor [medeverdachte] geldende uitkeringsnorm zodat [medeverdachte] in voornoemde periode in het geheel geen recht had op een uitkering. Door deze handelwijze is de gemeente Nijmegen benadeeld voor een bruto bedrag van € 50.500,36."
2. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 11 februari 2008, dossierpagina 187-188, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte, - zakelijk weergegeven - :
Begin 2005 kreeg [medeverdachte] een woning toegewezen aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik heb haar toen geholpen met de inrichting van de woning. Vanaf die tijd slaap ik regelmatig bij [medeverdachte]. Soms drie à vier keer per week, soms ook wat korter, soms wat vaker. Begin 2006, [geboortedatum] 2006 om precies te zijn, is [medeverdachte] bevallen van een dochter genaamd [betrokkene 2]. Ook bij deze bevalling ben ik aanwezig geweest en ook de geboorte van dit kindje heb ik aangegeven bij de gemeente Nijmegen.
Naar aanleiding van de verklaringen van enkele buurtbewoners van de [a-straat] in de nabijheid van huisnummer [1] kan ik u verklaren dat ik inderdaad regelmatig bij [medeverdachte] en onze kinderen ben en ook gemiddeld drie à vier keer in de week blijf slapen. U zegt mij dat [medeverdachte] tegenover u vanochtend heeft verklaard dat ik in de weekenden altijd bij haar en onze kinderen ben. Ik ben inderdaad vaak in de weekenden bij haar en slaap er ook wel eens maar niet altijd. Wanneer [medeverdachte] erom vraagt doe ik ook klusjes in huis die voor haar te zwaar zijn. Wanneer ik bij haar ben eet ik ook meestal mee. Wanneer we wel eens in het weekend naar de stad gaan betaal ik wel regelmatig het eten.
3. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 11 februari 2008, dossierpagina 74-76, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte], - zakelijk weergegeven - :
Ik ontvang inderdaad een uitkering in de door u genoemde periode. U confronteert mij met het feit dat ik gedurende mijn uitkeringsperiode mijn feitelijke woonsituatie niet heb doorgegeven aan de sociale dienst en concreet dat ik zou samenwonen met [verdachte]. Hierover kan ik u het volgende verklaren. Voordat ik op de [a-straat 1] te [woonplaats] kwam te wonen heb ik op de [b-straat 2] te [woonplaats] gewoond. [Verdachte] woonde toen naast mij op huisnummer [1]. Op een gegeven moment sliepen wij ook met elkaar. Hieruit is onze oudste zoon [betrokkene 4] geboren op [geboortedatum] 2003. [Verdachte] was ook bij de geboorte aanwezig en heeft de geboorte van onze zoon [betrokkene 4] ook aangegeven bij de gemeente Nijmegen. Na de geboorte van onze zoon [betrokkene 4] zorgde [verdachte] ook op zijn manier voor hem. Medio februari 2005 zijn we verhuisd naar de [a-straat 1] te [woonplaats]. Op [geboortedatum] 2006 is ons tweede kindje geboren. Dit is een dochter genaamd [betrokkene 2].
[Verdachte] was ook bij de geboorte van [betrokkene 2] aanwezig en heeft haar aangegeven bij de gemeente Nijmegen. Na de geboorte van [betrokkene 2] heeft [verdachte] ook een week vrij genomen om voor de kinderen te zorgen. U zegt mij dat uit rapportages blijkt dat [verdachte] en ik met regelmaat samen worden genoemd in de periode op de [b-straat]. Dit klopt inderdaad.
U zegt mij dat de werkgever van [verdachte], het bedrijf [A] te Nijmegen, tegenover u heeft verklaard dat hij als adressen heeft opgegeven de [b-straat 2] en de [a-straat 1] te [woonplaats]. Dit zou wel kunnen kloppen en dat heeft [verdachte] ook tegen mij gezegd. Verder zegt u mij dat [verdachte] enkele telefoonnummers heeft opgegeven namelijk twee mobiele nummers en een privénummer [001] zijnde de telefoonnummers waarop men hem kon bereiken. Het privénummer [001] is inderdaad mijn telefoonnummer thuis. Dit klopt ook inderdaad en ook dit heeft [verdachte] mij verteld.
U zegt mij dat u mensen in mijn directe woonomgeving hebt gesproken en dat die mensen, onafhankelijk van elkaar, tegenover u hebben verklaard dat op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] een gezin, van Surinaamse afkomst, woonachtig is sinds enkele jaren bestaande uit een man, vrouw en twee kinderen en dat de vrouw zwanger is van het derde kindje. Dit kan inderdaad wel kloppen. Mensen zien ons dan inderdaad vaak in de weekenden wanneer we met de kinderen gaan wandelen en gaan eten bij McDonald's. Verder zegt u mij dat u de mensen ook twee foto's heeft getoond van [verdachte] en mij en dat de mensen de personen op die foto's voor 100% herkennen als de bewoners van de [a-straat 1] te [woonplaats]. Ook dit kan inderdaad wel kloppen.
[Verdachte] is bijna dagelijks, gemiddeld drie à vier dagen doordeweeks bij mij en slaapt dan bij mij. Verder is hij in de weekenden ook altijd bij mij. [Verdachte] helpt mij ook met klussen in en om het huis. Ik verzorg ook de was van de kleding voor [verdachte]. [Verdachte] is de vader van mijn twee kinderen en het nog ongeboren kind en hij komt met regelmaat ook bij mij en onze kinderen. Ik kan ook wel begrijpen dat mensen in de [a-straat] verklaren dat wij samenwonen op huisnummer [1].
U toont mij thans een hoeveelheid inkomstenverklaringen en statusformulieren over de periode van januari 2000 tot en met februari 2008. Ik herken deze formulieren aan de hand van de invulling en de ondertekening. Deze formulieren zijn allemaal door mij ingevuld en ondertekend en als echt en onvervalst teruggestuurd naar de sociale dienst.
4. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, Bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 29 januari 2008, dossierpagina 59, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [betrokkene 3], - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar een man genaamd [verdachte] en u toont mij hierbij een foto van een man. Hierover kan ik u het volgende verklaren.
Ik herken de man op de foto voor 100% als [verdachte] die hier bij [A] in de ploegendienst werkzaam is. Ik ben zijn direct leidinggevende. Wat ik weet is dat wanneer hij zich ziek meldt, wat nog wel eens gebeurt, hij diverse adressen hanteert. Van [betrokkene 5], personeelschef en hier ook aanwezig, hoor ik de adressen [b-straat 2] en [a-straat 1]. Verder staat mij nu bij dat [verdachte] vorig jaar september, vanuit het bedrijf, is gestart met een opleiding en hier enkele maanden later mee is gestopt. De reden hiervan was dat zijn relatie hier niet achter stond en hij niet de tijd van haar kreeg om de lessen te volgen en de thuisopdrachten te maken. Zij werkte volgens hem een aantal uren om de week op de maandag voor zover ik me kan herinneren. Ik geef u hier nog de telefoonnummers 06[002], 06[003] en [001]. Dit zijn telefoonnummers die hij mij heeft gegeven wanneer ik hem wil bereiken.
5. Het proces-verbaal van de zitting van de politierechter in de rechtbank Arnhem op 24 december 2008, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven - :
Ik ben wel regelmatig bij [medeverdachte] en slaap er soms ook. In de weekeinden ben ik er bijna altijd.
6. Het proces-verbaal van de zitting van de politierechter in de rechtbank Arnhem op 24 december 2008, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte] - zakelijk weergegeven - :
Wij, [verdachte] en ik, zien elkaar 3 of 4 keer per week. In de weekeinden slaapt [verdachte] bij ons. Als hij er is eet hij mee en blijft dan soms slapen.
7. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 5 februari 2008, dossierpagina 62, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 4], - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar de woonsituatie op de [b-straat 1]. Ik woon hier nu ruim vijf jaar. Naast mij, op huisnummer [1], woont een Marokkaanse jongen. Hij woont hier volgens mij al langer dan ik. Ik ben zelf regelmatig thuis en heb wel een redelijk beeld wie er in mijn omgeving wonen.
De Marokkaanse jongen zie en hoor ik overigens bijna nooit. Ik spreek hem dus ook niet.
U toont mij nu een foto van een man en vrouw. Ik herken beiden voor 100%. De man is degene die op huisnummer [1] thuishoort maar ik dus niet zoveel zie.
8. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 7 februari 2008, dossierpagina 64, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1], - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik woon hier met mijn kinderen vanaf 1998. Ik heb wel een redelijk beeld wie er in mijn omgeving wonen.
Huisnummer [1] is de woning twee deuren verder. Daar wonen sinds zo'n twee jaar een vrouw, man en twee kinderen. De vrouw is zwanger. Ik zie de mensen de laatste tijd niet zoveel. Wanneer we elkaar zien groeten we elkaar wel maar daar blijft het verder bij. We komen niet bij elkaar over de vloer. Ik zie haar wel eens boodschappen doen. U heeft mij foto's laten zien van een man en een vrouw. Ik herken de man en de vrouw als de bewoners van huisnummer [1].
9. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 7 februari 2008, dossierpagina 66, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2], - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats].
Mijn man en ik wonen hier al 39 jaar en zijn overdag en 's avonds regelmatig thuis. Ik kan dus wel zeggen wie er hier in dit gedeelte van de straat woonachtig zijn. Zo weet ik dat op huisnummer [1], de woning hier schuin tegenover, Surinaamse mensen wonen. Dit is een gezin bestaande uit een man, vrouw en twee kleine kinderen. De vrouw is zwanger van het derde kind. De man spreek ik verder niet. De vrouw is aardig en groet ons ook altijd. Of de man werkt weet ik niet. Ik zie hem altijd op een herenfiets, licht van kleur. Hij draagt altijd een petje. Het zijn aardige mensen met leuke kinderen waar we verder geen last van hebben. U toont mij een foto van een man en een vrouw. Dit zijn de mensen van huisnummer [1].
10. Het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden sociaal rechercheur bij de directie Inwoners, bureau handhaving van de gemeente Nijmegen en beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 8 februari 2008, dossierpagina 68, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 3], - zakelijk weergegeven - :
U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats].
Ik woon hier vanaf 1964 en ik ben overdag en 's avonds vaak thuis. Ik weet ook goed wie er in mijn omgeving wonen. [A-straat 1] is de woning direct naast die van mij. Daar woont sinds een paar jaar een gezin bestaande uit een man, vrouw en twee kleine kinderen. De vrouw verwacht volgende maand hun derde kind. Het zijn verder aardige mensen waar ik helemaal geen last van heb. We groeten elkaar ook altijd als we elkaar tegenkomen. We maken ook regelmatig een praatje met elkaar. Ik spreek met zowel de man en de vrouw. De vrouw heeft mij afgelopen week nog verteld dat haar man nachtdienst had. Ze wonen als gezin hiernaast op huisnummer [1] tot op de dag van vandaag. U heeft mij twee foto's getoond van een man en een vrouw. Ik herken beiden voor 100% als mijn buren van huisnummer [1]."
2.2.3. Het Hof heeft omtrent het bewijs voorts nog het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Door de raadsvrouw is tijdens de zitting van het hof namens verdachte als verweer naar voren gebracht dat:
1. noch uit de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen noch uit de rest van het dossier blijkt dat verdachte wetenschap had van het feit dat door zijn partner, [medeverdachte] was of werd gefraudeerd; en
2. uit het dossier van verdachte niet blijkt van zodanige bijzondere omstandigheden dat verdachte redenen moet hebben gehad om te vermoeden dat er iets mis was met de wijze van inkomstenderving van zijn partner.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Verdachte heeft tijdens de tenlastegelegde periode duurzaam een gemeenschappelijke huishouding gevoerd met zijn partner [medeverdachte]. Het hof leidt dit af uit de verklaringen van verdachte, van zijn partner [medeverdachte], de getuigenverklaringen van de buren uit de straat van [medeverdachte], [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], en getuige [getuige 4], wonende aan de [b-straat], en de aan dat alles te verbinden conclusies. Uit dat samenleven vloeit naar het oordeel van het hof voort dat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van, en derhalve wetenschap had van het feit dat zijn partner voor zichzelf en haar en ook zijn kinderen bijstand genoot en dat, waar die uitkering voortduurde tijdens die samenleving, door zijn partner werd gefraudeerd door het plegen van valsheid in geschrift, door na te laten om - in het kader van de Wet werk en bijstand - opgave te doen bij de gemeente Nijmegen omtrent het feit dat sprake was van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding.
Het verweer wordt verworpen."
2.3. Uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan het bewezenverklaarde niet volgen. In het bijzonder kan daaruit niet worden afgeleid dat de verdachte telkens "opzettelijk voordeel heeft getrokken uit een door valsheid in geschrifte verkregen geldbedrag". Uit die bewijsmiddelen heeft het Hof weliswaar kunnen afleiden dat de verdachte en [medeverdachte] samenwoonden op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] en de verdachte aldus gebruik maakte van de voorzieningen op dat adres, maar de bewijsmiddelen houden niets in waaruit kan volgen dat, zoals is bewezenverklaard, die voorzieningen geheel of gedeeltelijk werden betaald van de - door valsheid in geschrift verkregen - uitkering van [medeverdachte], dan wel dat de verdachte telkens wist dat die voorzieningen geheel of ten dele werden bekostigd met door dat misdrijf verkregen geld. 's Hofs oordeel dat uit het samenleven reeds voortvloeit dat de verdachte op de hoogte moet zijn geweest van en derhalve wetenschap had van het feit dat zijn partner voor zichzelf en haar en ook zijn kinderen bijstand genoot en dat door zijn partner werd gefraudeerd door het plegen van valsheid in geschrift, is zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk. De bewezenverklaring is dus niet naar de eis van de wet met redenen omkleed.
2.4. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken op 5 juli 2011.
Conclusie 17‑05‑2011
Mr. Jörg
Partij(en)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1.
Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 30 juli 2009 verzoeker wegens het meermalen opzettelijk voordeel trekken uit steunfraude veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
2.
Namens verzoeker heeft mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
De zaak hangt samen met de zaak [medeverdachte] (09/03579), in welke zaak ik eveneens vandaag concludeer.
4.
Het eerste middel klaagt dat niet uit de bewijsmiddelen kan volgen dat verzoeker wist dat de uitkering door valsheid in geschrift door [medeverdachte] werd verkregen.
5.
Ten laste van verzoeker is bewezen verklaard dat:
‘verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 1 maart 2005 tot en met 31 januari 2008 in de gemeente Nijmegen, binnen de met [medeverdachte] gevoerde gemeenschappelijke huishouding, (telkens) in die periode aangeschafte gemeenschappelijk[e] (consumptie-)goederen heeft gebruikt of verbruikt en gebruik heeft gemaakt van diensten, welke (ten dele) waren bekostigd uit het uitkeringsbedrag (Wwb-uitkering) van voornoemde persoon, zulks terwijl verdachte wist dat het uitkeringsbedrag door voornoemde persoon door het plegen van valsheid in geschrift was verkregen en dusdoende telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van een door valsheid in geschrift verkregen geldbedrag.’
6.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
- (1)
een proces-verbaal van sociaal rechercheur [verbalisant 1], inhoudende een aangifte van [betrokkene 1] namens de gemeente Nijmegen:
‘Naam : [achternaam medeverdachte]
Voornamen : [voornaam medeverdachte]
Geboortedatum : [geboortedatum] 1973
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres : [a-straat 1]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
en
Naam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [voornaam verdachte]
Geboortedatum : [geboortedatum] 1968
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Adres : de [b-straat 1]
Postcode en woonplaats: [woonplaats]
Verdachte [medeverdachte] ontving gedurende de periode 1 juni 1995 tot 1 februari 2008 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand.
Ter verkrijging van de uitkering leverde de verdachte [medeverdachte] een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier en inlichtingenformulier in. Aan de hand van de door [medeverdachte] verrichte invullingen op statusformulieren en mutatieformulieren, werd door de directie Inwoners van de gemeente Nijmegen bepaald of het recht op voortzetting van de uitkering bleef bestaan en zo ja, ter hoogte van welk bedrag.
Door verdachte [medeverdachte] zijn niet de juiste inlichtingen () verstrekt. [Medeverdachte] verzweeg namelijk voor de gemeente Nijmegen, gedurende de uitkeringsperiode van 1 maart 2005 tot 1 februari 2008, kennelijk opzettelijk dat zij feitelijk samenwoonde met [verdachte] op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. [Medeverdachte] schond hiermee haar inlichtingenplicht, welke verplichting aan haar was opgelegd op grond van artikel 17 lid 1 van de Wwb.
[Verdachte] is vanaf 1 mei 1999 werkzaam bij het bedrijf [A] BV, [c-straat 1] te Nijmegen en ontvangt hieruit inkomsten boven de voor [medeverdachte] geldende uitkeringsnorm zodat [medeverdachte] in voornoemde periode in het geheel geen recht had op een uitkering. Door deze handelwijze is de gemeente Nijmegen benadeeld voor een bruto bedrag van € 50.500,36.’
- (2)
een proces-verbaal van de sociaal rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende als verklaring van verzoeker:
‘Begin 2005 kreeg [medeverdachte] een woning toegewezen aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik heb haar toen geholpen met de inrichting van de woning. Vanaf die tijd slaap ik regelmatig bij [medeverdachte]. Soms drie à vier keer per week, soms ook wat korter, soms wat vaker. Begin 2006, [geboortedatum] 2006 om precies te zijn, is [medeverdachte] bevallen van een dochter genaamd [betrokkene 2]. Ook bij deze bevalling ben ik aanwezig geweest en ook de geboorte van dit kindje heb ik aangegeven bij de gemeente Nijmegen.
Naar aanleiding van de verklaringen van enkele buurtbewoners van de [a-straat] in de nabijheid van huisnummer [1] kan ik u verklaren dat ik inderdaad regelmatig bij [medeverdachte] en onze kinderen ben en ook gemiddeld drie à vier keer in de week blijf slapen. U zegt mij dat [medeverdachte] tegenover u vanochtend heeft verklaard dat ik in de weekenden altijd bij haar en onze kinderen ben. Ik ben inderdaad vaak in de weekenden bij haar en slaap er ook wel eens maar niet altijd. Wanneer [medeverdachte] erom vraagt doe ik ook klusjes in huis die voor haar te zwaar zijn. Wanneer ik bij haar ben eet ik ook meestal mee. Wanneer we wel eens in het weekend naar de stad gaan betaal ik wel regelmatig het eten.’
- (3)
een proces-verbaal van de sociaal rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende als verklaring van [medeverdachte]:
‘Ik ontvang inderdaad een uitkering in de door u genoemde periode. U confronteert mij met het feit dat ik gedurende mijn uitkeringsperiode mijn feitelijke woonsituatie niet heb doorgegeven aan de sociale dienst en concreet dat ik zou samenwonen met [verdachte]. Hierover kan ik u het volgende verklaren. Voordat ik op de [a-straat 1] te [woonplaats] kwam te wonen heb ik op de [b-straat 2] te [woonplaats] [gewoond]. [Verdachte] woonde toen naast mij op huisnummer [1]. Op [een] gegeven moment sliepen wij ook met elkaar. Hieruit is onze oudste zoon [betrokkene 4] geboren op [geboortedatum] 2003. [Verdachte] was ook bij de geboorte aanwezig en heeft de geboorte van onze zoon [betrokkene 4] ook aangegeven bij de gemeente Nijmegen. Na de geboorte van onze zoon [betrokkene 4] zorgde [verdachte] ook op zijn manier voor hem. Medio februari 2005 zijn we verhuisd naar de [a-straat 1] te [woonplaats]. Op [geboortedatum] 2006 is onze tweede kindje geboren. Dit is een dochter genaamd [betrokkene 2].
[Verdachte] was ook bij de geboorte van [betrokkene 2] aanwezig en heeft haar aangegeven bij de gemeente Nijmegen. Na de geboorte van [betrokkene 2] heeft [verdachte] ook een week vrij genomen om voor de kinderen te zorgen. U zegt mij dat uit rapportages blijkt dat [verdachte] en ik met regelmaat samen worden genoemd in de periode op de [b-straat]. Dit klopt inderdaad.
U zegt mij dat de werkgever van [verdachte], het bedrijf [A] te Nijmegen, tegenover u heeft verklaard dat hij als adressen heeft opgegeven de [b-straat 2] en de [a-straat 1] te [woonplaats]. Dit zou wel kunnen kloppen en dat heeft [verdachte] ook tegen mij gezegd. Verder zegt u mij dat [verdachte] enkele telefoonnummers heeft opgegeven namelijk twee mobiele nummers en een privénummer () [001], zijnde de telefoonnummers waarop men hem kon bereiken. Het privé-nummer [001] is inderdaad mijn telefoonnummer thuis. Dit klopt ook inderdaad en ook dit heeft [verdachte] mij verteld.
U zegt mij dat u mensen in mijn directe woonomgeving hebt gesproken en dat die mensen, onafhankelijk van elkaar, tegenover u hebben verklaard dat op het adres [a-straat 1] te [woonplaats] een gezin, van Surinaamse afkomst, woonachtig is sinds enkele jaren bestaande uit een man, vrouw en twee kinderen en dat de vrouw zwanger is van het derde kindje. Dit kan inderdaad we[l] kloppen. Mensen zien ons dan inderdaad vaak in de weekenden wanneer we met de kinderen gaan wandelen en gaan eten bij MacDonalds. Verder zegt u mij dat u de mensen ook twee foto's heeft getoond van [verdachte] en mij en dat de mensen de personen op die foto's voor 100% herkennen als de bewoners van de [a-straat 1] te [woonplaats]. Ook dit kan inderdaad wel kloppen.
[Verdachte] is bijna dagelijks, gemiddeld drie à vier dagen doordeweeks bij mij en slaapt dan bij mij. Verder is hij in de weekenden ook altijd bij mij. [Verdachte] helpt mij ook met klussen in en om het huis. Ik verzorg ook [het] was[sen] van de kleding voor [verdachte]. [Verdachte] is de vader van mijn twee kinderen en het nog ongeboren kind en hij komt met regelmaat ook bij mij en onze kinderen. Ik kan ook wel begrijpen dat mensen in de [a-straat] verklaren dat wij samenwonen op huisnummer [1].
U toont mij thans een hoeveelheid inkomstenverklaringen en statusformulieren over de periode van januari 2000 tot en met februari 2008. Ik herken deze formulieren aan de hand van de invulling en de ondertekening. Deze formulieren zijn allemaal door mij ingevuld en ondertekend en als echt en onvervalst teruggestuurd naar de sociale dienst.’
- (4)
een proces-verbaal van de sociaal rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 3], beiden tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
‘U vraagt mij naar een man genaamd [verdachte] en u toont mij hierbij een foto van een man. Hierover kan ik u het volgende verklaren.
Ik herken de man op de foto voor 100% als [verdachte] die hier bij [A] in de ploegendienst werkzaam is. Ik ben zijn direct leidinggevende. Wat ik weet is dat wanneer hij zich ziek meldt, wat nog wel eens gebeurt, hij diverse adressen hanteert. Van [betrokkene 5], personeelschef en hier ook aanwezig, hoor ik de adressen [b-straat 2] en [a-straat 1]. Verder staat mij nu bij dat [verdachte] vorig jaar september, vanuit het bedrijf, is gestart met een opleiding en hier enkele maanden later mee is gestopt. De reden hiervan was dat zijn relatie hier niet achter stond en hij niet de tijd van haar kreeg om de lessen te volgen en de thuisopdrachten te maken. Zij werkte volgens hem een aantal uren om de week op de maandag voor zover ik me kan herinneren (curs.v.NJ). Ik geef u hier nog de telefoonnummers 06[002], 06[003] en [001]. Dit zijn telefoonnummers die hij mij heeft gegeven wanneer ik hem wil bereiken.’
- (5)
de op 24 december 2008 ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van verzoeker:
‘Ik ben wel regelmatig bij [medeverdachte] en slaap er soms ook. In de weekeinden ben ik er bijna altijd.’
- (6)
de op 24 december 2008 ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van [medeverdachte]:
‘Wij, [verdachte] en ik, zien elkaar 3 of 4 keer per week. In de weekeinden slaapt [verdachte] bij ons. Als hij er is eet hij mee en blijft dan soms slapen.’
- (7)
een proces-verbaal van de sociaal rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende als verklaring van [getuige 4]:
‘U vraagt mij naar de woonsituatie op de [b-straat 1]. Ik woon hier nu ruim vijf jaar. Naast mij, op huisnummer [1], woont een Marokkaanse jongen. Hij woont hier volgens mij al langer dan ik. Ik ben zelf regelmatig thuis en heb wel een redelijk beeld wie er in mijn omgeving wonen.
De Marokkaanse jongen zie en hoor ik overigens bijna nooit. Ik spreek hem dus ook niet.
U toont mij nu een foto van een man en vrouw. Ik herken beiden voor 100%. De man is degene die op huisnummer [1] thuishoort maar [die] ik dus niet zoveel zie.’
- (8)
een proces-verbaal van de sociaal rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
‘U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik woon hier met mijn kinderen vanaf 1998. Ik heb wel een redelijk beeld wie er in mijn omgeving wonen.
Huisnummer [1] is de woning twee deuren verder. Daar wonen sinds zo'n twee jaar een vrouw, man en twee kinderen. De vrouw is zwanger. Ik zie de mensen de laatste tijd niet zoveel. Wanneer we elkaar zien groeten we elkaar wel maar daar blijft het verder bij. We komen niet bij elkaar over de vloer. Ik zie haar wel eens boodschappen doen. U heeft mij foto's laten zien van een man en een vrouw. Ik herken de man en de vrouw als de bewoners van huisnummer [1].’
- (9)
een proces-verbaal van de sociaal rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende als verklaring van [getuige 2]:
‘U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats].
Mijn man en ik wonen hier al 39 jaar en zijn overdag en 's avonds regelmatig thuis. Ik kan dus wel zeggen wie er hier in dit gedeelte van de straat woonachtig zijn. Zo weet ik dat op huisnummer [1], de woning hier schuin tegenover, Surinaamse mensen wonen. Dit is een gezin bestaande uit een man, vrouw en twee kleine kinderen. De vrouw is zwanger van het derde kind. De man spreek ik verder niet. De vrouw is aardig en groet ons ook altijd. Of de man werkt weet ik niet. Ik zie hem altijd op een herenfiets, licht van kleur. Hij draagt altijd een petje. Het zijn aardige mensen met leuke kinderen waar we verder geen last van hebben. U toont mij een foto van een man en een vrouw. Dit zijn de mensen van huisnummer [1].’
- (10)
een proces-verbaal van de sociaal rechercheurs [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
‘U vraagt mij naar de woonsituatie op het adres [a-straat 1] te [woonplaats].
Ik woon hier vanaf 1964 en ik ben overdag en 's avonds vaak thuis. Ik weet ook goed wie er in mij omgeving wonen. [A-straat 1] in de woning direct naast die van mij. Daar woont sinds een paar jaar een gezin bestaande uit een man, vrouw en twee kleine kinderen. De vrouw verwacht volgende maand hun derde kind. Het zijn verder aardige mensen waar ik helemaal geen last van heb. We groe[t]en elkaar ook altijd als we elkaar tegenkomen. We maken ook regelmatig een praatje met elkaar. Ik spreek met zowel de man en de vrouw. De vrouw heeft mij afgelopen week nog verteld dat haar man nachtdienst had. Ze wonen als gezin hiernaast op huisnummer [1] tot op de dag van vandaag. U heeft mij twee foto's getoond van een man en een vrouw. Ik herken beiden voor 100% als mijn buren van huisnummer [1].’
7.
Het hof heeft in het verkorte arrest nog het volgende overwogen:
‘Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Door de raadsvrouw is tijdens de zitting van het hof namens verdachte als verweer naar voren gebracht dat:
- 1.
noch uit de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen noch uit de rest van het dossier blijkt dat verdachte wetenschap had van het feit dat door zijn partner, [medeverdachte] was of werd gefraudeerd; en
- 2.
uit het dossier van verdachte niet blijkt van zodanige bijzondere omstandigheden dat verdachte redenen moet hebben gehad om te vermoeden dat er iets mis was met de wijze van inkomstenderving van zijn partner.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer het volgende.
Verdachte heeft tijdens de tenlastegelegde periode duurzaam een gemeenschappelijke huishouding gevoerd met zijn partner [medeverdachte]. Het hof leidt dit af uit de verklaringen van verdachte, van zijn partner [medeverdachte], de getuigenverklaringen van de buren uit de straat van [medeverdachte], [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], en getuige [getuige 4], wonende aan de [b-straat], en de aan dat alles te verbinden conclusies. Uit dat samenleven vloeit naar het oordeel van het hof voort dat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van, en derhalve wetenschap had van het feit dat zijn partner voor zichzelf en haar en ook zijn kinderen bijstand genoot en dat, waar die uitkering voortduurde tijdens die samenleving, door zijn partner werd gefraudeerd door het plegen van valsheid in geschrift, door na te laten om — in het kader van de Wet werk en bijstand — opgave te doen bij de gemeente Nijmegen omtrent het feit dat sprake was van een duurzaam gemeenschappelijke huishouding.
Het verweer wordt verworpen.’
8.
Het hof heeft feitelijk vastgesteld dat verzoeker een gemeenschappelijke huishouding voerde met [medeverdachte]. Die samenwoning bracht naar het oordeel van het hof met zich mee dat verzoeker op de hoogte moet zijn geweest van de door haar gepleegde bijstandsfraude. De bewijsmiddelen houden evenwel niets in waaruit kan volgen dat verzoeker wist dat de voorzieningen waarvan hij (kennelijk) bij die samenwoning gebruik maakte geheel of ten dele werden bekostigd met door die steunfraude verkregen geld. Ik heb in de bewijsmiddelen evenmin kunnen lezen dat verzoeker wist dat [medeverdachte] een uitkering genoot.1. Het enige bewijsmiddel dat enig licht werpt op de bij verzoeker aanwezige wetenschap van de inkomenspositie van [medeverdachte] is de verklaring van [betrokkene 3], op dit punt inhoudende dat verzoeker hem had verteld dat [medeverdachte] om de week een aantal uren werkte. Het voeren van een gezamenlijke huishouding en verzoekers eigen inkomen zijn onvoldoende om wetenschap van steunfraude bij de partner te mogen aannemen (vgl. HR 21 juni 2005, LJN AT1756; HR 9 mei 2006, LJN AV6171, NJ 2006, 297; HR 3 april 2007, LJN AZ8364; HR 28 oktober 2008, LJN BE9607).
9.
Anders dan in bijvoorbeeld HR 8 juni 2004, LJN AO8310; HR 30 juni 2009, LJN BI3859 en HR 14 december 2010, LJN BO2954 is geen postadres of andere wijze van beoogd verbloemen/heimelijk handelen vastgesteld waaruit — mogelijk in combinatie met het algemene ervaringsfeit dat partners die jarenlang met elkaar samenwonen ervan op de hoogte zijn of de ander inkomsten heeft en zo ja, uit welke bron — die wetenschap zou kunnen worden afgeleid.
10.
Het middel slaagt.
11.
Het tweede middel behelst de klacht dat het hof de bewezenverklaring mede heeft doen steunen op een proces-verbaal dat geen onderdeel uitmaakt van het dossier.
12.
De klacht doelt op bewijsmiddel 6, inhoudende de op 24 december 2008 ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van [medeverdachte]. Deze tot het bewijs gebezigde verklaring luidt als volgt:
‘Wij, [verdachte] en ik, zien elkaar 3 of 4 keer per week. In de weekeinden slaapt [verdachte] bij ons. Als hij er is eet hij mee en blijft dan soms slapen.’
13.
Uit de stukken van het geding volgt dat dit kennelijk een verklaring betreft die de medeverdachte [medeverdachte] in haar eigen strafzaak ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd. De stukken houden niet in dat de zaken jegens verzoeker en [medeverdachte] in eerste aanleg gelijktijdig en/of gevoegd zijn behandeld, zodat in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat de zaken in eerste aanleg gelijktijdig noch gevoegd zijn behandeld. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de strafzaken jegens verzoeker en [medeverdachte] gelijktijdig maar niet gevoegd zijn behandeld. Geen van de processen-verbaal houden in dat de door [medeverdachte] in eerste aanleg afgelegde verklaring aan het dossier in de onderhavige strafzaak is toegevoegd.
14.
In HR 21 december 2010, LJN BO4655 werd een soortgelijk middel voorgesteld ten aanzien van een verklaring die een medeverdachte in een gelijktijdig doch niet gevoegde behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep had afgelegd. De verdachte in die zaak was derhalve — zo kan worden aangenomen — bekend met die verklaring, doch deze was niet aan zijn dossier toegevoegd. Uw Raad volstond in die zaak met het de raadsman tegenwerpen van art. IV, derde lid, van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad 2008, Stcrt. 147. In die zaak was niet gebleken dat de raadsman binnen de in art. 437, tweede lid, Sv genoemde termijn bij de rolraadsheer schriftelijk een verzoek om aanvulling van de processtukken had ingediend en daarom kon het middel niet tot cassatie leiden.
15.
In HR 12 april 2011, LJN BN4351 werd ‘in de kern’ geklaagd dat het hof bij de bewezenverklaring ten bezware van verdachte acht had geslagen op onderzoeksresultaten die niet tot het dossier behoorden. Het hof had in de bewijsmotivering ten bezware van de verdachte gebruik gemaakt van onderzoeksresultaten uit een ander dossier, waarin de verdachte zelf als slachtoffer werd genoemd. De Hoge Raad oordeelde dat de vermoedelijke schending van art. 301, vierde lid, Sv tot vernietiging en terugwijzing van (de desbetreffende feiten in) die zaak diende te leiden. Daarbij werd in aanmerking genomen dat de stukken niet aan de verdachte waren voorgehouden en dat voorts niet is gebleken dat de verdachte op andere wijze bekend was met de onderzoeksresultaten uit dat andere dossier.
16.
Anders dan in laatstgenoemde zaak (HR 12 april 2011, LJN BN4351) wordt in de onderhavige zaak niet geklaagd dat ten bezware van verzoeker acht is geslagen op onderzoeksresultaten die niet tot het dossier behoren, maar wordt (net als in HR 21 december 2010, LJN BO4655) slechts geklaagd dat de verklaring geen deel uitmaakt van het dossier. Dat leidt tot een kort verwerpend antwoord op dit middel.
17.
Een raadsman die bevindt dat de processtukken niet volledig zijn, moet ingevolge art. IV, derde lid, van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad 2008, Stcrt. 147, binnen de in art. 437, tweede lid, Sv genoemde termijn schriftelijk een verzoek om aanvulling indienen bij de rolraadsheer. In het onderhavige geval is niet gebleken dat namens verzoeker een dergelijk verzoek is ingediend, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden (vgl. HR 21 december 2010, LJN BO4655).
18.
Het middel kan echter onbesproken blijven indien uw Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest vanwege het slagen van het eerste middel niet in stand kan blijven en dient te worden teruggewezen.
19.
Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
20.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing naar het hof teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑05‑2011