Rb. 's-Hertogenbosch, 11-08-2008, nr. 178153 - KG ZA 08-470
ECLI:NL:RBSHE:2008:BD9909
- Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum
11-08-2008
- Zaaknummer
178153 - KG ZA 08-470
- LJN
BD9909
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSHE:2008:BD9909, Uitspraak, Rechtbank 's-Hertogenbosch, 11‑08‑2008; (Kort geding)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBPr 2009/20 met annotatie van Mr. G. van Rijssen
Uitspraak 11‑08‑2008
Inhoudsindicatie
De niet verschenen gedaagde, die bij verstek is veroordeeld, kan niet het rechtsmiddel verzet instellen tegen een vonnis als bedoeld in artikel 140, lid 2 Rv, maar slechs hoger beroep. Dat volgt tevens uit artikel 335, lid 2 Rv. Eiser dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzet. Opmerkelijk is dat artikel 339 Rv, dat handelt over de termijnen van hoger beroep, geen uitzondering maakt voor de achtergebleven medegedaagden die geen weet hadden van dagvaarding en veroordeling. In dergelijke gevallen kunnen die termijnen reeds lang verstreken zijn voordat de veroordeelde daar kennis van krijgt. Dat kan betekenen dat de regeling voor het instellen van een rechtsmiddel tegen een aldus tot stand gekomen vonnis als bedoeld in artikel 140, li2 Rv in strijd komt met het beginsel van hoor en wederhoor zoals neergelegd in artikel 5 van het EVRM. Dat zou kunnen betekenen dat aan eiser alsnog de gelegenheid moet worden geboden gebruik te maken van het middel van hoger beroep, ook na de de termijnen van artikel 339 Rv, mits, naar in de rede lijkt te liggen, eveneens onder overeenkomstige toepassing en binnen de termijn van artikel 143 lid 2 Rv.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 178153 / KG ZA 08-470
Vonnis in kort geding van 11 augustus 2008
in de zaak van
[eiser] wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. I.M. van Kuilenburg,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1], gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. P.H.W. Pennings.
Partijen zullen hierna [eiser] en Drijvers BV (tezamen, enkelvoud) genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding
- -
de mondelinge behandeling
- -
de pleitnota van Drijvers BV.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Op 11 februari 2005 heeft Drijvers BV bewoners (krakers), waaronder [eiser], van voorheen leegstaande onroerende zaken, waaronder Stoofstraat 7 te ’s-Hertogenbosch, doen dagvaarden voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank, met vordering tot ontruiming. De dagvaarding is niet aan [eiser] in persoon betekend.
2.2.
Op die dag, 11 februari 2005, stond [eiser] ingeschreven in de gemeentelijke basisadminstratie aan dat adres Stoofstraat 7.
Vast staat dat hij zich op 16 februari 2005 heeft doen uitschrijven naar zijn ouderlijke woning te [A].
2.3.
Op 17 maart 2005 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in kort geding een vonnis (122558 / KG ZA 05-81) gewezen tussen Drijvers BV en negen gedaagden (krakers), van wie één, zekere [N], is verschenen. Tegen de acht anderen, waaronder [eiser] werd blijkens dat vonnis verstek verleend.
2.4.
Bij dat vonnis werden, zakelijk weergegeven:
- a.
alle gedaagden veroordeeld om de in dat vonnis aangeduide onroerende zaken te ’s-Hertogenbosch te ontruimen;
- b.
zeven gedaagden, waaronder [eiser], veroordeeld in de proceskosten, tot op de dag van het vonnis begroot op € 1.131,93.
Het vonnis of enige uit kracht daarvan opgemaakte akte van tenuitvoerlegging is nimmer aan [eiser] in persoon betekend.
De ontruiming heeft betrekkelijk kort na het vonnis plaatsgevonden en de betreffende panden zijn gesloopt ten behoeve van nieuwbouw ter plaatse.
2.5.
Recentelijk hebben [eiser] berichten bereikt dat de deurwaarder de kostenveroordeling bij hem wil ten uitvoerleggen.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] heeft bij exploit van vijftien juli 2008 verzet gedaan tegen voormeld vonnis en zakelijk gevorderd om van de daarin tegen hem uitgesproken veroordelingen ontheven te worden.
Grondslag van deze vordering is:
dat hij, ondanks zijn formele inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, feitelijk nimmer aan de Stoofstraat 7 of in één van de andere panden heeft gewoond;
dat hij in ieder geval ten tijde van de behandeling in kort geding en ten tijde van het uitspreken van het vonnis zich reeds had uitgeschreven en in zoverre (naar hij beweert: ongeweten) aan de bij dagvaarding ingestelde vordering had voldaan.
3.2.
Drijvers BV voert verweer, waarvan dat betreffende de niet-ontvankelijkheid van het verzet van de verste strekking is.
4. De beoordeling
4.1.
Het materiële probleem in deze zaak is, dat zeer wel denkbaar is dat [eiser] nimmer geweten heeft gedagvaard te zijn, dat hij daarom niet heeft kunnen verschijnen op de dagvaarding van 11 februari 2005 en ook nooit eerder kennis heeft gekregen van de tegen hem uitgesproken veroordeling. Dat geldt temeer in het door hem gestelde geval dat hij na 16 februari 2007 noch in het pand Stoofstraat 7 (of één van de andere panden) woonde noch daar ingeschreven stond. In dat geval is het vonnis feitelijk ook niet tegen hem ten uitvoer gelegd.
In een en ander kunnen goede redenen zijn gelegen om met name de kostenveroordeling, voor zover die hem treft, aan een nader onderzoek te onderwerpen, en zulks temeer omdat, naar ter zitting bleek, ook sprake is van kosten van tenuitvoerlegging ten belope van enkele honderdduizenden euros.
4.2.
Dat nader onderzoek kan [eiser] echter niet bewerkstelligen door het instellen van het rechtsmiddel van verzet.
4.2.1.
Het vonnis waartegen het rechtsmiddel van [eiser] zich richt, is een vonnis als bedoeld in artikel 140 lid 2 Rv. Tegen dat vonnis staat dan geen verzet open, maar slechts hoger beroep. Dat volgt tevens uit artikel 335 lid 2 Rv. De daarin genoemde voorwaarde , aanvangend met het woordje “mits…” dient overigens restrictief te worden uitgelegd (HR 16 juni 2006, NJ 2007/462, Gouman/van Steijn, m.n. prof. mr. H.J.Snijders) en lijkt in dit geval aan hoger beroep niet in de weg te kunnen staan.
4.2.2.
Ook artikel 144 Rv. (het geval sub d.) staat overigens aan het ingestelde verzet in de weg.
4.3.
Opmerkelijk is dat artikel 339 Rv., dat handelt over de termijnen van hoger beroep, geen uitzondering maakt voor de achtergebleven medegedaagden die geen weet hadden van dagvaarding en veroordeling. In dergelijke gevallen kunnen die termijnen reeds lang verstreken zijn voordat de veroordeelde daarvan kennis krijgt. In de onderhavige zaak lijkt dat daadwerkelijk het geval te zijn. Dat kan betekenen dat de regeling voor het instellen van een rechtsmiddel tegen een aldus tot stand gekomen vonnis als bedoeld in artikel 140 lid 2 Rv. in strijd komt met het beginsel van hoor en wederhoor zoals neergelegd in artikel 5 EVRM. Dat zou kunnen betekenen dat aan [eiser] alsnog de gelegenheid moet worden geboden gebruikt te maken van het middel van hoger beroep, ook na de termijnen van artikel 339 Rv, mits, naar in de rede lijkt te liggen, eveneens onder overeenkomstige toepassing en binnen de termijn van artikel 143 lid 2 Rv.
4.4.
In deze zaak lijkt de eerste daad van bekendheid van [eiser] met het vonnis van 17 maart 2005 (in de zin van art. 143 lid 2): de op dinsdag vijftien juli 2008 uitgebrachte dagvaarding in deze zaak. Dan eindigt in deze kort geding zaak die termijn op dinsdag 12 augustus 2008 (art. 339 lid 2).
De rechter vindt daarin grond om deze zaak bij vervroeging uit te spreken, teneinde [eiser] de gelegenheid te bieden die termijn nog te benutten.
4.5.
Op voormelde gronden zal [eiser] niet-ontvankelijk worden verklaard, met zijn veroordeling in de kosten naar het tarief van niet-ingewikkelde zaken, dat mede omdat Drijvers BV om begrijpelijke en op zich respectabele redenen niet eerst heeft gepoogd de behandeling van dit kort geding te voorkomen door [eiser] te overtuigen van de niet-ontvankelijkhed daarvan.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn verzet;
veroordeelt [eiser] in de kosten aan de zijde van Drijvers BV gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 781, waarvan
€ 254,00 verschotten en € 527,00 salaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. Rullmann en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2008.