Zie het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 10 maart 2009 onder rov. 4.1 t/m 4.7 in verbinding met de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2005 onder rov. 1.1 t/m 1.7, van 13 juli 2005 onder rov. 1.1 en 1.2 en van 26 september 2007 onder rov. 2.1 en 2.2.
HR, 24-12-2010, nr. 09/02449
ECLI:NL:HR:2010:BO3528
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24-12-2010
- Zaaknummer
09/02449
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BO3528
- Roepnaam
Desario
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Burgerlijk procesrecht / Eerste aanleg
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BO3528, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑12‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO3528
ECLI:NL:PHR:2010:BO3528, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑11‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BO3528
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑06‑2009
- Wetingang
art. 79 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Verjaring vordering, volgens toepasselijk buitenlands recht, gestuit door in Nederland gelegd conservatoir beslag? In cassatie kan (ingevolge art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO) niet met vrucht worden geklaagd over schending van het recht van vreemde staten. Oordeel van het hof over recht van vreemde staat, dat afweek van rapport deskundige, niet onbegrijpelijk.
24 december 2010
Eerste Kamer
09/02449
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DESARIO B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[Verweerder], handelend onder de naam [A],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Desario en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 298229/HA ZA 04-2877 van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2005, 13 april 2005, 13 juli 2005, 9 november 2005 en 26 september 2007,
b. het arrest in de zaak 106.007.391 (rolnummer 1299/07) van het gerechtshof te Amsterdam van 10 maart 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Desario beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Desario toegelicht door mr. R.L.M. van Opstal en mr. E. Stegerhoek, advocaten te Amsterdam. Voor [verweerder] is de zaak toegelicht door zijn advocaat en mr P.A. Fruytier, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
Mr. Van Opstal voornoemd heeft bij brief van 19 november 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In deze zaak gaat het om de vraag of het hof terecht en begrijpelijk heeft geoordeeld dat naar het toepasselijke Poolse recht de verjaring van de hierna te noemen vordering van [verweerder] op Desario is gestuit door het hier te lande leggen van conservatoir beslag. Uitgegaan kan worden van de feiten die in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1-1.6 zijn vermeld. Daarvan is met name het volgende van belang:
(i) Op 31 december 2003 heeft [verweerder], na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, ter verzekering van een vordering van PLN 3.900.000,-- op Desario, ten laste van deze laatste conservatoir beslag gelegd op 35 aandeelbewijzen uitgegeven door de vennootschap naar Pools recht Iberia Motor Company Spólka Akcyjna. In de verlofbeschikking bepaalde de voorzieningenrechter dat de eis in de hoofdzaak binnen 30 dagen na het leggen van het beslag diende te worden ingesteld.
(ii) [Verweerder] heeft daarop Desario gedagvaard voor de arbitragerechtbank bij de Landelijke Kamer van Koophandel te Warschau, maar deze heeft de vordering afgewezen op grond van het ontbreken van een geldige arbitrage-overeenkomst. Tegen deze beslissing is geen rechtsmiddel aangewend.
(iii) Vervolgens heeft [verweerder] zijn vordering aan de rechtbank Amsterdam voorgelegd.
3.2 De rechtbank heeft, na deskundigenbericht van het Internationaal Juridisch Instituut te 's-Gravenhage (hierna ook: IJI) te hebben ingewonnen ter zake van enkele vragen van Pools recht, geoordeeld dat [verweerder]s vordering is verjaard. In hoger beroep echter oordeelde het hof dat de verjaring naar Pools recht tijdig is gestuit, en veroordeelde Desario tot betaling van
€ 843.261,48 in hoofdsom. Dat oordeel berust onder meer op de volgende overwegingen:
'4.15 Artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek bepaalt, voor zover hier van belang, dat de verjaring van een vordering wordt gestuit door iedere handeling voor een gerecht of voor een scheidsgerecht die rechtstreeks strekt tot het geldend maken, het vaststellen of het verzekeren van een vordering. Het onder 4.4 bedoelde beslag, dat is gelegd vóór de voltooiing van de hierboven genoemde verjaringstermijn (namelijk op 31 december 2003), strekte rechtstreeks tot het verzekeren van de vordering die [verweerder] geldend wil maken en is dus een handeling zoals in artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek bedoeld, die tijdig is verricht. Dat het beslag desalniettemin de verjaring niet heeft gestuit omdat [verweerder] heeft nagelaten binnen de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn een eis in de hoofdzaak in te stellen voor een bevoegde rechter, kan niet worden gezegd.
4.16 In de hierboven genoemde wetsbepaling is de verzekering van een vordering, en dus het leggen van beslag, een op zichzelf staand middel om de stuiting van de verjaring van een vordering te bewerkstelligen. Van dit middel heeft [verweerder] zich bediend, vóór de voltooiing van de termijn van verjaring. Het onder 4.7 bedoelde deskundigen-bericht van het Internationaal Juridisch Instituut (op bladzijden 9-11), dat op dit punt vrijwel geheel is ontleend aan een schriftelijk advies van een advocatenkantoor uit Warschau, erkent dat het leggen van beslag als zodanig de verjaring van een vordering stuit maar neemt tegelijk aan dat een beslag niet de stuiting van een lopende verjaring bewerkstelligt, indien het ongeldig was of nader-hand is opgeheven of indien niet tijdig een eis in de hoofdzaak is ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens, onder verwijzing naar het onder 4.6 bedoelde vonnis van de arbitragerechtbank bij de Landelijke Kamer van Koophandel te Warschau en de daaruit blijkende onbevoegdheid van dat gerecht, aangenomen dat zo'n geval zich in deze zaak voordoet, waarop zij de vordering als verjaard heeft aangemerkt.
4.17 Het deskundigenbericht - en in navolging hiervan de rechtbank - gaat op de eerste plaats eraan voorbij dat in artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek niet de eis valt te lezen dat een beslag moet worden gevolgd door het instellen van een eis in de hoofdzaak binnen een bepaalde termijn, wil het de verjaring van de betrokken vordering stuiten, en op de tweede plaats dat het onder 4.4 bedoelde beslag van 31 december 2003 tot en met 30 januari 2004 geldig heeft gelegen (welke geldigheid naar Nederlands recht moet worden beoordeeld, nu het beslag volgens dit recht is gelegd). Met betrekking tot het eerste punt kan niet louter op grond van een advies van een advocatenkantoor, dat door het Internationaal Juridisch Instituut in de vorm van een deskundigen-bericht is overgenomen, worden geoordeeld dat het Poolse recht de hierboven bedoelde eis stelt, nu artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek het leggen van beslag als een op zichzelf staand middel tot stuiting erkent en het deskundigen-bericht geen andere regelgeving of rechtspraak noemt - integendeel, vermeld wordt (op bladzijde 10) dat rechtspraak van de Poolse Hoge Raad ontbreekt - waaruit nochtans overtuigend van een zodanige eis blijkt. Met betrekking tot het tweede punt staat voorop dat [verweerder] het beslag heeft doen leggen na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter, met - naar niet in geschil is - inachtneming van de voor de beslaglegging geldende voorschriften, dat het beslag niet vóór het verstrijken van de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak is opgeheven en dat, nu [verweerder] niet vóór het verstrijken van die termijn een eis had ingesteld voor een bevoegde rechter, het beslag op 31 januari 2004 van rechtswege is vervallen (krachtens het bepaalde in artikel 700, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en dus niet is opgeheven.
4.18 Het moet daarom ervoor worden gehouden dat het onder 4.4 bedoelde beslag, nu het geldig is gelegd vóór de voltooiing van de onder 4.14 genoemde verjaringstermijn, de verjaring van de vordering van [verweerder] heeft gestuit. De door Desario in eerste aanleg overgelegde opinies van een Poolse hoogleraar, Prof. Dr. S. Wlodyka, kunnen niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat ook deze opinies eraan voorbijgaan dat artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek het verzekeren van een vordering door beslaglegging als een zelfstandige mogelijkheid voor stuiting erkent en [verweerder] tot verzekering van zijn vordering geldig beslag heeft gelegd. Dat het beslag zijn stuitende werking ter zake van de verjaring zou hebben verloren omdat [verweerder] niet tijdig een geding aanhangig heeft gemaakt voor een bevoegde rechter teneinde tot inning van zijn vordering te komen, zoals Desario meent, kan niet worden gezegd. Uit de opinies van Prof. Dr. Wlodyka blijkt, evenmin als uit het bericht van het Internationaal Juridisch Instituut, immers niet van een regel van Pools recht die voorschrijft dat [verweerder] binnen een bepaalde termijn na de beslaglegging een eis had moeten instellen voor een bevoegde rechter op straffe van verval van de stuitende werking van het beslag en dat deze termijn volgens het Poolse recht is overschreden. Dat hij dit naar Nederlands recht wél moest doen op straffe van verval van het beslag, zegt niets over de stuiting van de verjaring (maar alleen over het al dan niet voortduren van het beslag).'
3.3 Tegen deze overwegingen, leidende tot het oordeel dat naar Pools recht het door [verweerder] gelegde beslag de verjaring van zijn vordering heeft gestuit, richt zich het middel onder 10 met een rechtsklacht en een, onder 11 nader uitgewerkte, motiveringsklacht.
3.4 De rechtsklacht, volgens welke het hof heeft miskend dat de Nederlandse rechter zijn oordeel dat betrekking heeft op de toepassing van vreemd recht niet uitsluitend mag baseren op de letterlijke tekst van
een (Nederlandse vertaling van een) buitenlands wetsartikel, stuit daarop af dat ingevolge het bepaalde in art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd over schending van het recht van vreemde staten.
3.5.1 Van onbegrijpelijkheid, aldus de subsidiair aange-voerde motiveringsklacht, is sprake omdat het hof zijn oordeel niet uitsluitend had mogen baseren op die vertaling van art. 123 lid 1 Pools Burgerlijk Wetboek, daar waar de in het geding geraadpleegde deskundigen inzake het Poolse recht (van wie één door de rechtbank benoemd) - die de beschikking hebben over bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie - tot de conclusie zijn gekomen dat het beslag niet tot stuiting van de verjaring heeft geleid, terwijl de door hen uitgebrachte rapporten tevens blijk geven van de regel naar Pools recht dat het leggen van beslag in beginsel de verjaring stuit (zie het aanvullende deskundigenbericht van prof. dr. Wlodyka, (onder meer) onderaan blz. 2, blz. 3 en het deskundigen-rapport van het IJI, blz. 10 en 11). Dit alles te meer, zo vervolgt het middel onder 11, nu het hof aan de uitkomsten van de deskundigenrapporten voorbijgaat met de motivering dat daaruit niet blijkt van een regel van Pools recht of rechtspraak waaruit volgt dat [verweerder] binnen een bepaalde termijn na de beslaglegging een eis had moeten instellen voor een bevoegde rechter op straffe van verval van de stuitende werking, terwijl op genoemde bladzijden nu juist wel wordt verwezen naar literatuur, jurisprudentie en rechtsregels waaruit dat volgt.
3.5.2 Voor zover zij niet een herhaling in andere bewoordingen vormt van de tevergeefs voorgestelde rechts-klacht, komt deze klacht erop neer dat het bestreden oordeel onbegrijpelijk is omdat het hof daarbij onvoldoende is ingegaan op de andersluidende visies naar voren gebracht in de aanvullende opinie van Wlodyka en het IJI-rapport.
3.5.3 De gedachtegang die het hof heeft geleid tot dat oordeel komt in wezen hierop neer. Volgens art. 123 lid 1 Pools Burgerlijk Wetboek wordt de verjaring van een vordering onder meer gestuit door iedere handeling voor een gerecht die rechtstreeks strekt tot het verzekeren van die vordering. Het onderhavige beslag is een dergelijke handeling en stuitte derhalve de verjaring. Dat [verweerder] heeft nagelaten binnen de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn een eis in de hoofdzaak in te stellen voor een bevoegde rechter doet daaraan niet af. In art. 123 valt immers niet te lezen dat een beslag in een dergelijk geval zijn stuitende werking verliest. Weliswaar neemt het IJI desondanks aan dat dit gevolg intreedt, maar nu a. dit standpunt in feite slechts wordt ingenomen op gezag van een door het IJI geraadpleegd advocatenkantoor in Warschau en niet berust op eigen onderzoek, en b. het IJI geen regelgeving of rechtspraak noemt waaruit overtuigend blijkt dat dit advies overeenstemt met het geldende Poolse recht en voorts erop wijst dat rechtspraak van de Poolse Hoge Raad op dit punt ontbreekt, wordt deze zienswijze niet gevolgd. Dit laatste geldt eveneens voor de opinies van Wlodyka, want ook daaruit blijkt niet van een naar
Pools recht geldende wettelijke of in de rechtspraak ontwikkelde regel ingevolge welke de stuitende werking van het beslag verloren is gegaan omdat [verweerder] niet tijdig voor een bevoegde rechter een eis in de hoofdzaak heeft ingesteld.
3.5.4 Noch het IJI-rapport noch de aanvullende opinie van Wlodyka vermeldt, in tegenstelling tot hetgeen in de klacht wordt aangevoerd, Poolse rechtspraak waaruit volgt dat het door [verweerder] gelegde beslag zijn stuitende werking zou hebben verloren. Eerder is het tegendeel het geval, immers Wlodyka schrijft in zijn aanvullende opinie onder meer: "As regards judicial decisions, they do not contain any direct opinion on the effect of cancellation of security in civil proceedings on the interruption of the period of limitation caused by a motion for establishing security." Het verwijt dat het hof is voorbijgegaan aan Poolse rechtspraak waaruit volgt dat de verjaring van de vordering van [verweerder] niet is gestuit, is dus ongegrond. Dat de opvatting in de literatuur, genoemd in het IJI-rapport en in de aanvullende opinie van Wlodyka, dat het beslag in een geval als dit zijn stuitende werking heeft verloren, naar het oordeel van het hof niet kan afdoen aan hetgeen bij gebreke van andersluidende rechtspraak (van de Poolse Hoge Raad) volgt uit de tekst van art. 123, ligt besloten in de rov. 4.15-4.18. Dat oordeel behoefde, mede in aanmerking genomen dat volgens het IJI het effect van opheffing van beslag op de verjaring in het Poolse recht niet (duidelijk) is geregeld, geen nadere motivering om begrijpelijk te zijn. Het voorgaande leidt ertoe dat de motiveringsklacht evenmin doel treft.
4. Beslissing
De Hoge Raad;
verwerpt het beroep;
veroordeelt Desario in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 6.245,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 december 2010.
Conclusie 05‑11‑2010
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Conclusie inzake:
Desario B.V.
tegen
[Verweerder], h.o.d.n. [A]
Deze zaak heeft betrekking op de vraag of het gerechtshof te Amsterdam terecht en begrijpelijk heeft geoordeeld dat naar Pools recht de verjaring van een vordering is gestuit door het leggen van een conservatoir beslag.
1. Feiten en procesverloop
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten.1.
Bij akte van 15 januari 2002 heeft de vennootschap naar Pools recht Mercury S.A. (hierna: Mercury) aan eiseres tot cassatie (hierna: Desario) een vordering op de vennootschap naar Pools recht Rawa S.A. (hierna: Rawa) verkocht tegen een koopprijs van PLN 3.900.000. Desario heeft de koopprijs onbetaald gelaten. Rawa heeft de verkochte vordering op 18 oktober 2002 tot een bedrag van PLN 3.500.000 aan Desario voldaan.
1.2
Bij akte van 8 oktober 2003 heeft Mercury haar vordering op Desario tot betaling van de hierboven genoemde koopprijs van PLN 3.900.000 overgedragen aan verweerder in cassatie (hierna: [verweerder]). [verweerder] heeft deze overdracht aan Desario medegedeeld en haar tot betaling van de koopprijs aangesproken. Hij heeft Desario hiertoe niet bereid gevonden.
1.3
Op 31 december 2003 heeft [verweerder], na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam, ten laste van Desario conservatoir beslag doen leggen op vijfendertig aandeelbewijzen uitgegeven door de vennootschap naar Pools recht Iberia Motor Company Spólka Akcyjna, ter verzekering van zijn vordering tot betaling van de hierboven genoemde koopprijs.
1.4
In de beschikking waarbij het verlof voor het beslag is verleend, heeft de voorzieningenrechter beslist dat binnen dertig dagen na het leggen van het beslag een eis in de hoofdzaak moest worden ingesteld. [Verweerder] heeft Desario daartoe gedagvaard voor de arbitragerechtbank bij de Landelijke Kamer van Koophandel te Warschau, Polen, op 7 januari 2004. Hij heeft zich hierbij beroepen op een beding in de onder 1.1 bedoelde overeenkomst, dat voorziet in arbitrage door de genoemde arbitragerechtbank ter zake van alle geschillen voortvloeiend uit die overeenkomst.
1.5
Bij vonnis van 19 juli 2004 heeft de arbitragerechtbank bij de Landelijke Kamer van Koophandel te Warschau de eis van [verweerder] tot betaling van de hierboven genoemde koopprijs afgewezen wegens, kort gezegd, het ontbreken van een geldige arbitrage-overeenkomst waaruit een verwijzing naar de arbitragerechtbank blijkt. Zij heeft hierbij het arbitraal beding in de onder 1.1 bedoelde overeenkomst niet bindend geoordeeld in de rechtsverhouding tussen partijen. Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld.
1.6
Bij inleidende dagvaarding van 23 augustus 2004 heeft [verweerder] Desario gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. Daarbij heeft [verweerder] betaling gevorderd van de tegenwaarde van PLN 3.900.000, te weten € 843.261,48, vermeerderd met vervallen wettelijke rente ten belope van € 134.002,81 en met buitengerechtelijke incassokosten ten belope van € 4.447.2.
1.7
Desario heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Desario heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de Nederlandse rechter onbevoegd is van het geschil kennis te nemen en voorts (onder meer) dat de vordering naar Pools recht is verjaard.
1.8
Bij vonnis van 16 maart 2005 heeft de rechtbank de vordering van Desario in het bevoegdheidsincident afgewezen. Vervolgens heeft de rechtbank, na een deskundigenbericht van het Internationaal Juridisch Instituut te 's‑Gravenhage (hierna: het IJI) te hebben ingewonnen ter zake van enkele vragen betreffende de toepassing van Pools recht3., bij vonnis van 26 september 2007 geoordeeld dat de vordering is verjaard en daarom niet toewijsbaar is.
1.9
[Verweerder] is van de vonnissen van 13 juli 2005, 9 november 2005 en 26 september 2007 in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Amsterdam. [Verweerder] heeft bij memorie van grieven zijn eis veranderd4. en gevorderd dat het hof Desario alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling aan [verweerder] van een geldsom van € 981.731,29, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2004. Desario heeft gemotiveerd verweer gevoerd en van haar kant voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld tegen de zojuist genoemde vonnissen alsmede tegen het vonnis van 16 maart 2005, met conclusie dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen althans die vonnissen zal vernietigen met bepaling dat de rechtbank onbevoegd is tot kennisneming van de vordering van [verweerder]. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van dat beroep.
1.10
Bij arrest van 10 maart 2009 heeft het hof in het principaal beroep de vonnissen van 13 juli 2005 en 9 november 2005 bekrachtigd en het vonnis van 26 september 2007 vernietigd. Het hof heeft, in zoverre opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, Desario veroordeeld om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [verweerder] te betalen een geldsom van € 843.261,48, te vermeerderen met de wettelijke rente naar Pools recht over dit bedrag vanaf 21 januari 2002 tot aan de dag van voldoening. Het hof heeft voorts hetgeen meer of anders is gevorderd afgewezen. In het incidenteel appel heeft het hof het vonnis van 16 maart 2005 bekrachtigd.
1.11
Desario heeft tegen dit arrest (tijdig) beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Vervolgens hebben beide partijen hun standpunt schriftelijk toegelicht, waarna [verweerder] nog heeft gedupliceerd.
2. Bespreking van het cassatieberoep
2.1
Als ik het goed zie, bevat het cassatiemiddel in punt 10 een rechtsklacht en een motiveringsklacht, die beide zijn gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 4.15 t/m 4.18. Daarin oordeelde het hof dat [verweerder] kan worden gevolgd in zijn betoog5. dat de verjaring naar Pools recht tijdig is gestuit, onder andere (eerst) door het leggen van het conservatoire beslag en (later) door het instellen van een eis in de huidige procedure. Het hof overwoog daartoe als volgt:
‘4.15
Artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek bepaalt, voor zover hier van belang, dat de verjaring van een vordering wordt gestuit door iedere handeling voor een gerecht of voor een scheidsgerecht die rechtstreeks strekt tot het geldend maken, het vaststellen of het verzekeren van een vordering. Het onder 4.4 bedoelde beslag, dat is gelegd vóór de voltooiing van de hierboven genoemde verjaringstermijn (namelijk op 31 december 2003), strekte rechtstreeks tot het verzekeren van de vordering die [verweerder] geldend wil maken en is dus een handeling zoals in artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek bedoeld, die tijdig is verricht. Dat het beslag desalniettemin de verjaring niet heeft gestuit omdat [verweerder] heeft nagelaten binnen de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn een eis in de hoofdzaak in te stellen voor een bevoegde rechter, kan niet worden gezegd.
4.16
In de hierboven genoemde wetsbepaling is de verzekering van een vordering, en dus het leggen van beslag, een op zichzelf staand middel om de stuiting van de verjaring van een vordering te bewerkstelligen. Van dit middel heeft [verweerder] zich bediend, vóór de voltooiing van de termijn van verjaring. Het onder 4.7 bedoelde deskundigenbericht van het Internationaal Juridisch Instituut (op bladzijden 9–11), dat op dit punt vrijwel geheel is ontleend aan een schriftelijk advies van een advocatenkantoor uit Warschau, erkent dat het leggen van beslag als zodanig de verjaring van een vordering stuit maar neemt tegelijk aan dat een beslag niet de stuiting van een lopende verjaring bewerkstelligt, indien het ongeldig was of naderhand is opgeheven of indien niet tijdig een eis in de hoofdzaak is ingesteld. De rechtbank heeft vervolgens, onder verwijzing naar het onder 4.6 bedoelde vonnis van de arbitragerechtbank bij de Landelijke Kamer van Koophandel te Warschau en de daaruit blijkende onbevoegdheid van dat gerecht, aangenomen dat zo'n geval zich in deze zaak voordoet, waarop zij de vordering als verjaard heeft aangemerkt.
4.17
Het deskundigenbericht — en in navolging hiervan de rechtbank — gaat op de eerste plaats eraan voorbij dat in artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek niet de eis valt te lezen dat een beslag moet worden gevolgd door het instellen van een eis in de hoofdzaak binnen een bepaalde termijn, wil het de verjaring van de betrokken vordering stuiten, en op de tweede plaats dat het onder 4.4 bedoelde beslag van 31 december 2003 tot en met 30 januari 2004 geldig heeft gelegen (welke geldigheid naar Nederlands recht moet worden beoordeeld, nu het beslag volgens dit recht is gelegd). Met betrekking tot het eerste punt kan niet louter op grond van een advies van een advocatenkantoor, dat door het Internationaal Juridisch Instituut in de vorm van een deskundigenbericht is overgenomen, worden geoordeeld dat het Poolse recht de hierboven bedoelde eis stelt, nu artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek het leggen van beslag als een op zichzelf staand middel tot stuiting erkent en het deskundigenbericht geen andere regelgeving of rechtspraak noemt — integendeel, vermeld wordt (op bladzijde 10) dat rechtspraak van de Poolse Hoge Raad ontbreekt — waaruit nochtans overtuigend van een zodanige eis blijkt. Met betrekking tot het tweede punt staat voorop dat [verweerder] het beslag heeft doen leggen na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter, met — naar niet in geschil is — inachtneming van de voor de beslaglegging geldende voorschriften, dat het beslag niet vóór het verstrijken van de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak is opgeheven en dat, nu [verweerder] niet vóór het verstrijken van die termijn een eis had ingesteld voor een bevoegde rechter, het beslag op 31 januari 2004 van rechtswege is vervallen (krachtens het bepaalde in artikel 700, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en dus niet is opgeheven.
4.18
Het moet daarom ervoor worden gehouden dat het onder 4.4 bedoelde beslag, nu het geldig is gelegd vóór de voltooiing van de onder 4.14 genoemde verjaringstermijn, de verjaring van de vordering van [verweerder] heeft gestuit. De door Desario in eerste aanleg overgelegde opinies van een Poolse hoogleraar, Prof. Dr. S. Wlodyka, kunnen niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat ook deze opinies eraan voorbijgaan dat artikel 123, eerste lid, Pools Burgerlijk Wetboek het verzekeren van een vordering door beslaglegging als een zelfstandige mogelijkheid voor stuiting erkent en [verweerder] tot verzekering van zijn vordering geldig beslag heeft gelegd. Dat het beslag zijn stuitende werking ter zake van de verjaring zou hebben verloren omdat [verweerder] niet tijdig een geding aanhangig heeft gemaakt voor een bevoegde rechter teneinde tot inning van zijn vordering te komen, zoals Desario meent, kan niet worden gezegd. Uit de opinies van Prof. Dr. Wlodyka blijkt, evenmin als uit het bericht van het Internationaal Juridisch Instituut, immers niet van een regel van Pools recht die voorschrijft dat [verweerder] binnen een bepaalde termijn na de beslaglegging een eis had moeten instellen voor een bevoegde rechter op straffe van verval van de stuitende werking van het beslag en dat deze termijn volgens het Poolse recht is overschreden. Dat hij dit naar Nederlands recht wél moest doen op straffe van verval van het beslag, zegt niets over de stuiting van de verjaring (maar alleen over het al dan niet voortduren van het beslag).’
2.2
De rechtsklacht klaagt dat het oordeel van het hof dat het gelegde conservatoir beslag de verjaring van de vordering heeft gestuit, niet kan standhouden. Daartoe wordt aangevoerd dat het hof heeft miskend dat de Nederlandse rechter zijn oordeel dat betrekking heeft op de toepassing van vreemd recht niet uitsluitend mag baseren op de letterlijke tekst van een (Nederlandse vertaling van een) buitenlands wetsartikel. De Nederlandse rechter dient zich bij de beantwoording van een vraag naar vreemd recht rekenschap te geven van de plaats van een geraadpleegd wetsartikel in de context van het vreemde rechtsstelsel en dient in zijn beoordeling te betrekken wat daarin de gangbare interpretatie van het wetsartikel is en of dit wetsartikel in de gegeven omstandigheden toepassing vindt. Daarbij zal de Nederlandse rechter dan (onder meer) aandacht moeten schenken aan hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in dit verband voorhanden zijnde overige bronnen, waaronder jurisprudentie en literatuur.
2.3
Voor zover wordt geklaagd dat het hof een onjuiste toepassing heeft gegeven aan het Poolse recht (zie mede de s.t. zijdens Desario onder 4, slot), faalt de klacht. Immers, in cassatie kan niet met vrucht worden geklaagd over schending van het recht van vreemde staten (art. 79 lid 1 aanhef en sub b RO). Voor het overige kan worden opgemerkt dat het hof zich, anders dan de klacht stelt, niet uitsluitend op de letterlijke tekst van een (Nederlandse vertaling van een) buitenlands wetsartikel (art. 123 lid 1 Pools BW) heeft gebaseerd. Zo heeft het hof in zijn oordeel zowel het deskundigenrapport van het IJI betrokken (rov. 4.16 en 4.17), als de door Desario in eerste aanleg overgelegde opinies van Prof. Dr. Wlodyka (rov. 4.18). In genoemde rechtsoverwegingen heeft het hof gemotiveerd uiteengezet op grond waarvan het — anders dan het IJI en Prof. Dr. Wlodyka — tot het oordeel komt dat naar Pools recht het conservatoir beslag de verjaring van de vordering van [verweerder] wél heeft gestuit. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag. De rechtsklacht faalt dan ook.
2.4
Subsidiair6. wordt geklaagd over onbegrijpelijkheid van 's hofs oordeel, nu het hof zijn oordeel niet uitsluitend had mogen baseren op (een Nederlandse vertaling van) de letterlijke tekst van art. 123 lid 1 Pools BW, in ieder geval niet daar waar de in het geding geraadpleegde deskundigen van het Poolse recht (van wie één door de rechtbank is benoemd) — die de beschikking hebben over bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie — tot de conclusie zijn gekomen dat in het onderhavige geval het gelegde beslag niet tot stuiting van de verjaring heeft geleid, terwijl die deskundigenrapporten tevens blijk geven van de regel naar Pools recht dat het leggen van beslag in beginsel de verjaring stuit. Zulks klemt volgens de motiveringsklacht te meer nu het hof aan de uitkomst van de deskundigenrapporten voorbij gaat met de motivering dat uit de opinies van het IJI en van Prof. Dr. Wlodyka niet blijkt van een regel van Pools recht of rechtspraak waaruit volgt dat [verweerder] binnen een bepaalde termijn na de beslaglegging een eis had moeten instellen voor een bevoegde rechter op straffe van verval van de stuitende werking van het beslag, terwijl de deskundigenberichten nu juist wél verwijzen naar literatuur en jurisprudentie waaruit volgt dat het vervallen van het beslag ertoe leidt dat de verjaring wordt geacht niet te zijn gestuit door het gelegde beslag.7.
2.5
Voor zover deze klacht de rechtsklacht herhaalt dat het hof zijn oordeel niet uitsluitend op de letterlijke tekst van art. 123 lid 1 Pools BW had mogen baseren en daarom het Poolse recht onjuist heeft toegepast, stuit de klacht af op het bepaalde in art. 79 lid 1 aanhef en sub b RO.
2.6
Voorts kan over de motiveringsklacht het volgende worden opgemerkt. Het is sedert HR 2 april 1976, NJ 1977, 124, vaste rechtspraak dat motiveringsklachten over de uitleg en de toepassing van buitenlands recht in beginsel tot cassatie kunnen leiden. In de conclusie van mijn ambtgenoot mr. Strikwerda vóór HR 17 maart 1989, LJN:AD0680, NJ 1990, 427,m.nt. JCS (Aegis Wisdom) is onder 3.10–3.15 uiteengezet welke elementen in deze vaste rechtspraak naar voren komen. Deze elementen komen in het kort, voor zover hier van belang, op het volgende neer. In de eerste plaats geldt dat de door de feitenrechter aan het vreemde recht gegeven uitleg diens beslissing moet kunnen verklaren. In de tweede plaats geldt als element dat de feitenrechter bij de vaststelling en de uitleg van het buitenlandse recht niet zonder meer voorbij mag gaan aan de standpunten van partijen.8. Toegepast op het onderhavige geval geldt, dat de (enkele) omstandigheid dat het hof anders oordeelt dan de door de rechtbank ingeschakelde deskundige (het IJI, dat zijn deskundigenbericht op dit punt vrijwel geheel heeft ontleend aan een schriftelijk advies van een advocatenkantoor te Warschau) en de door Desario in eerste aanleg overgelegde opinies van Prof. Dr. Wlodyka (een partijdeskundige), niet meebrengt dat 's hofs oordeel onbegrijpelijk is. Het gaat erom dat de rechter voldoende inzicht moet geven in de door hem gevolgde gedachtegang om deze zowel voor partijen als voor derden, daaronder begrepen de hogere rechter, controleerbaar en aanvaardbaar te maken. De uitleg van een deskundigenbericht en de waardering ervan zijn voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt. De rechter heeft daarbij grote vrijheid en is niet gebonden aan de conclusie van de deskundige.9. Anders dan de klacht lijkt te veronderstellen, geldt in beginsel dat de rechter een beperkte motiveringsplicht heeft, ook wat betreft zijn beslissing de zienswijze van de deskundige niet te volgen. De inhoud van deze motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van het bewijsmateriaal en de aard en de mate van precisering van de daartegen door partijen aangevoerde bezwaren.10. Het hof heeft in rov. 4.15–4.18 naar mijn mening voldoende inzicht gegeven in zijn gedachtegang en daarin het advies van het IJI en het advies van de partij-deskundige prof. Wlodyka betrokken.
2.7
Anders dan de klacht betoogt, is het oordeel van het hof dat niet blijkt van een regel van Pools recht of Poolse rechtspraak die voorschrijft dat [verweerder] binnen een bepaalde termijn na de beslaglegging een eis had moeten instellen voor een bevoegde rechter op straffe van verval van de stuitende werking van het beslag en dat deze termijn naar Pools recht is overschreden, voldoende begrijpelijk gemotiveerd in het licht van het deskundigenrapport van het IJI en de opinie van de partijdeskundige. De in de klacht genoemde vindplaatsen (p. 10 en 11 van het deskundigenrapport en p. 2 e.v. van de aanvullende opinie van de partijdeskundige) leveren geen duidelijke (andersluidende) rechtsregel op — meningen in de literatuur kunnen niet als zodanig worden aangemerkt — terwijl uit het deskundigenrapport (p. 10) tevens blijkt dat rechtspraak van de Poolse Hoge Raad op dit punt ontbreekt. Slotsom is dat ook deze klacht faalt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑11‑2010
In totaal derhalve een bedrag van € 981.731,29 (behoudens rente p.m. vanaf 1 augustus 2004).
Zie de tussenvonnissen van 13 juli 2005 en 9 november 2005.
Weliswaar is de vordering in hoger beroep anders geformuleerd dan in eerste aanleg, maar een materiële wijziging van eis heeft m.i. niet plaatsgevonden (zie in dit verband ook voetnoot 2).
Grief II in het principaal appel.
Zie cassatiedagvaarding onder punt 10 (midden) en onder punt 11. De motiveringsklacht is eerst in de s.t. van Desario verder toegelicht en uitgewerkt. Voor zover in de s.t. onder punten 10 t/m 12 nieuwe klachten zijn geformuleerd, zijn deze te laat ingesteld, zodat zij geen bespreking behoeven. Overigens bouwen deze klachten voort op de in de cassatiedagvaarding geformuleerde klachten.
Verwezen wordt naar (kennelijk) de aanvullende opinie van Prof. Dr. Wlodyka, p. 2 onderaan e.v. en naar het deskundigenrapport van het IJI, p. 10 en 11.
Zie ook P.M.M. Mostermans, De processuele behandeling van het conflictenrecht, diss. UvA 1996, p. 64–66 (met verdere verwijzingen); Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 87.
Vgl. Mostermans, a.w., p. 61.
HR 5 december 2003, LJN: AN8478, NJ 2004, 74 (rov. 3.5 en 3.6) en de conclusie van A-G Wesseling-van Gent vóór dit arrest onder 2.8 t/m 2.14.
Beroepschrift 09‑06‑2009
Heden, de negende juni tweeduizendnegen, op verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Desario B.V., statutair gevestigd te Amsterdam (‘Desario’), die te dezer zake woonplaats kiest aan het Burgerweeshuispad 301, (1076 HR) Amsterdam, ten kantore van de behandelend advocaten Mrs R.L.M. van Opstal en E. Stegerhoek (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), alsmede aan de Dr. Kuyperstraat 14, (2514 BB) Den Haag, ten kantore van Mr R.A.A. Duk (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), welke laatste door Desario tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld,
[heb ik, Mr. JAN CORNELIS NOORDIJK, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van RENE PIERRE ALBERT SCHUMAN, als gerechtsdeurwaarder gevestigd te Wageningen, kantoorhoudende te Ede aan de Keesomstraat 11,]
AAN:
de heer [verweerder], handelend onder de naam [A] (‘[verweerder]’), wonende aan de [adres], ([postcode]) [woonplaats], die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft te Ede aan de Keesomstraat 9 (6717 AH), ten kantore van de advocaat Mr J.S. Wurfbain, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot:
latende aan: [Mevrouw M.G. Comet, aldaar werkzaam]
AANGEZEGD:
dat Desario in cassatieberoep komt van het door het gerechtshof te Amsterdam onder rolnummer 1299/07 gewezen arrest tussen Desario als geïntimeerde in het principaal beroep, tevens appellante in het voorwaardelijk incidenteel beroep, en [verweerder] als appellant in het principaal beroep, tevens verweerder in het voorwaardelijk incidenteel beroep, dat is uitgesproken op 10 maart 2009.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, [verweerder]
GEDAGVAARD:
om op vrijdag tien juli tweeduizendnegen (10-7-2009) 's ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
TENEINDE:
alsdan namens Desario tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof in zijn te dezen bestreden arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van dat arrest is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding en relevante feiten
1.
Deze zaak draait uitsluitend om de vraag of het Hof terecht en op niet onbegrijpelijke wijze tot het oordeel is gekomen dat het door [verweerder] gelegde conservatoir beslag tot stuiting van de verjaring van de vordering van [verweerder] op Desario heeft geleid. In dat verband staat in cassatie tussen partijen het volgende vast.
2.
Bij akte van 8 oktober 2003 heeft [verweerder] van de vennootschap naar het recht van Polen Mercury S.A. een vordering verkregen op Desario ten bedrage van 3.900.000,- Poolse zloty (r.ov. 4.3 van het arrest van het Hof). Op deze vordering, en dus tevens op de vraag of de vordering is verjaard, is Pools recht van toepassing (r.ov. 4.12 en 4.14). De verjaringstermijn van deze vordering is op grond van het toepasselijke artikel 554 Pools Burgerlijk Wetboek (‘PBW’) twee jaar, en deze ving aan op 22 januari 2002 (r.ov. 4.14).
3.
Op 31 december 2003 heeft [verweerder] ter verzekering van zijn vordering conservatoir beslag ten laste van Desario doen leggen op 35 aandeelbewijzen. In de beschikking waarbij de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam verlof voor dit beslag verleende, is bepaald dat binnen 30 dagen na het leggen van het beslag een eis in de hoofdzaak moest worden ingesteld (r.ov. 4.4 en 4.5).
4.
[verweerder] heeft Desario vervolgens op 7 januari 2004 gedagvaard voor de Arbitragerechtbank bij de Landelijke Kamer van Koophandel te Warschau (Polen). Deze Arbitragerechtbank heeft de eis van [verweerder] tot betaling van 3.900.000,- Poolse zloty bij vonnis van 19 juli 2004 afgewezen, omdat zij zichzelf onbevoegd achtte om van het geschil kennis te nemen. Tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld (r.ov. 4.6).
5.
Daarop heeft [verweerder] Desario op 23 augustus 2004, dat wil zeggen ruimschoots na het verstrijken van de verjaringstermijn van twee jaar, gedagvaard voor de rechtbank van haar woonplaats, Amsterdam, en aldaar betaling van zijn vordering geëist. De rechtbank heeft bij vonnis van 26 september 2007 geoordeeld dat de vordering van [verweerder] verjaard is en derhalve de vordering van [verweerder] afgewezen.
6.
[verweerder] is van dit vonnis in appel gekomen bij het Hof Amsterdam. In r.ov. 4.14 e.v. van zijn arrest van 10 maart 2009 komt het Hof in tegenstelling tot de rechtbank tot het oordeel dat uit het Pools recht volgt dat de verjaring van de vordering door [verweerder] tijdig is gestuit door het leggen van het conservatoir beslag op 31 december 2003.
Het Hof wijst de vordering van [verweerder] vervolgens toe.
Verjaring van de vordering
7.
De redenering van het Hof op grond waarvan het Hof tot het oordeel komt dat de verjaring van de vordering van [verweerder] is gestuit door het leggen van het conservatoir beslag is als volgt. In r.ov. 4.15 stelt het Hof voorop dat artikel 123 lid 1 PBW bepaalt dat de verjaring van een vordering wordt gestuit door iedere handeling voor een gerecht of een scheidsgerecht die rechtstreeks strekt tot het geldend maken, het vaststellen of het verzekeren van een vordering. Vervolgens oordeelt het Hof (zie r.ov. 4.15 – 4.17) dat de verzekering van een vordering, en dus het leggen van beslag, een op zichzelf staand middel is om de stuiting van de verjaring van een vordering te bewerkstelligen. Het Hof voegt daaraan toe dat niet kan worden gezegd dat het beslag de verjaring niet heeft gestuit omdat [verweerder] heeft nagelaten binnen de door de voorzieningenrechter bepaalde termijn een eis in de hoofdzaak in te stellen voor een bevoegde rechter (r.ov. 4.15). Zoals hierna zal worden toegelicht gaat dit oordeel van het Hof uit van een onjuiste rechtsopvatting althans is dit oordeel onbegrijpelijk.
8.
Bij tussenvonnissen van 13 juli 2005 en 9 november 2005 heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat zij zich wenste te laten voorlichten door het Internationaal Juridisch Instituut te 's‑Gravenhage (‘IJI’) over (onder meer) de vraag of de vordering van [verweerder] naar Pools recht verjaard was. Na het tussenvonnis van 13 juli 2005 zijn partijen door de rechtbank in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de benoeming van het IJI als deskundige alsmede over de vraag of de vordering naar hun mening was verjaard. Desario heeft daarop bij akte van 7 september 2005 een deskundigenrapport van Prof Dr Wlodyka, hoogleraar aan de gerenommeerde rechtenfaculteit van de Jagiellonian Universiteit1. te Krakau (Polen) in het geding gebracht.2. De conclusie van Prof Dr Wlodyka (zie pag. 2 e.v. van het deskundigenrapport) is dat naar Pools recht de verjaring in het onderhavige geval — waarin de op het beslag te volgen eis in de hoofdzaak niet binnen dertig dagen bij een bevoegd gerecht is ingesteld, als gevolg waarvan het beslag is vervallen — niet is gestuit door het conservatoir beslag en dat de vordering was verjaard.
9.
De rechtbank heeft vervolgens met instemming van partijen het IJI opdracht gegeven zich uit te laten over de vraag of de vordering was verjaard en heeft in dat verband het IJI expliciet verzocht te onderzoeken of de opinie van Prof Dr Wlodyka dat het op 31 december 2003 gelegde beslag geen stuitende werking had juist is (zie pag. 4 van het vonnis van 9 november 2005, de door de rechtbank als eerste geformuleerde vraag). Het IJI kwam in haar deskundigenrapport evenals Prof Dr Wlodyka tot de conclusie dat naar Pools recht het conservatoir beslag de verjaring niet heeft gestuit (zie pag. 9 van het deskundigenrapport van 16 april 2007).
Het IJI onderbouwde zijn rapport onder meer met een opinie afgegeven door het gerenommeerde Poolse advocatenkantoor Kochański Brudkowski i Wspólnicy sp.j.3. De rechtbank heeft de conclusie van de twee deskundigenberichten overgenomen en heeft geoordeeld dat de vordering van [verweerder] verjaard was (zie vonnis van 26 september 2007, r.ov. 3.14).
10.
Het oordeel van het Hof dat het gelegde conservatoir beslag de verjaring van de vordering heeft gestuit, kan niet standhouden. Het Hof heeft met dit oordeel miskend dat de Nederlandse rechter zijn oordeel dat betrekking heeft op de toepassing van vreemd recht niet uitsluitend mag baseren op de letterlijke tekst van een (Nederlandse vertaling4. van een) buitenlands wetsartikel, maar dat de Nederlandse rechter bij de beantwoording van een vraag naar vreemd recht rekenschap dient te geven van de plaats van een geraadpleegd wetsartikel in de context van het vreemde rechtsstelsel en in zijn beoordeling dient te betrekken wat daarin de gangbare interpretatie van het wetsartikel is en of dit wetsartikel in de gegeven omstandigheden toepassing vindt, waarbij de Nederlandse rechter dan (onder meer) aandacht zal moeten schenken aan hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in dit verband voorhanden zijnde overige bronnen, waaronder jurisprudentie en literatuur. Althans is het oordeel van het Hof onbegrijpelijk, nu het Hof zijn oordeel niet uitsluitend had mogen baseren op (een Nederlandse vertaling van) de letterlijke tekst van artikel 123 lid 1 PBW, in ieder geval niet daar waar de in het geding geraadpleegde deskundigen van het Poolse recht (van wie één door de rechtbank benoemd) — die de beschikking hebben over bijzondere kennis, ervaring en/of intuïtie — tot de conclusie zijn gekomen dat in het onderhavige geval (waarin nadat het beslag is gelegd een eis in de hoofdzaak is ingesteld bij een niet bevoegde Arbitragerechtbank als gevolg waarvan het beslag is vervallen) het gelegde beslag niet tot stuiting van de verjaring heeft geleid, terwijl die deskundigenrapporten tevens blijk geven van de regel naar Pools recht dat het leggen van beslag in beginsel de verjaring stuit (zie het deskundigenbericht van Prof Dr Wlodyka, (onder meer) onderaan pag. 2, pag. 3 en het deskundigenrapport van het IJI, pag. 10 en 11).
11.
Zulks klemt temeer nu het Hof aan de uitkomst van de deskundigenrapporten voorbij gaat met de motivering dat uit de opinies van het IJI en Prof Dr Wlodyka niet blijkt van een regel van Pools recht of rechtspraak waaruit volgt dat [verweerder] binnen een bepaalde termijn na de beslaglegging een eis had moeten instellen voor een bevoegde rechter op straffe van verval van de stuitende werking van het beslag (r.ov 4.17 en 4.18), terwijl de deskundigenberichten nu juist wél verwijzen naar literatuur en jurisprudentie waaruit volgt dat het vervallen van het beslag ertoe leidt dat de verjaring geacht wordt niet te zijn gestuit door het gelegde beslag (zie het deskundigenbericht van Prof Dr Wlodyka waarin uitgebreid — zie pag. 2 onderaan en verder — naar literatuur en jurisprudentie wordt verwezen ter ondersteuning van zijn opinie dat het gelegde beslag de verjaring in het onderhavige geval niet heeft gestuit en tevens het deskundigenrapport van IJI de verwijzingen op pag. 10 en 11 naar literatuur en wetsartikelen waaruit eveneens de regel volgt dat het gelegde beslag de verjaring in het onderhavige geval niet heeft gestuit5.).
Op grond van dit middel:
vordert Desario dat het arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
Toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder
De kosten van dit exploot zijn: € 72.25
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑06‑2009
Zie onder meer
[verweerder] heeft geen deskundigenbericht in het geding gebracht.
Zie onder meer <http://www.kbw.com.pl/index.php?id=firma&lng=en>.
Uit r.ov. 4.15 van het arrest van het Hof blijkt niet uit welke bron het Hof heeft geput voor de Nederlandse vertaling van artikel 123 lid 1 PBW. Naar alle waarschijnlijkheid zal het Hof hebben teruggegrepen op het deskundigenrapport van het IJI dat op pagina 6 een Duitse weergave van artikel 123 PBW geeft.
Deze regel komt overigens ook logisch voor daar waar naar Pools recht blijkbaar ook voor het instellen van een eis in de hoofdzaak, waarvan het conservatoire beslag immers de opmaat is, bij een onbevoegde rechtbank niet tot stuiting van de verjaring leidt (zie het deskundigenbericht van het IJI, pag. 9 vanaf ‘the key aspect’ en het deskundigenbericht van Prof Dr Wlodyka op pag. 5 en verder vanaf ‘A symptomatic example of such norms are provisions of Art. 130§ 2 of the Code of Civil Proceedings and Art. 203§ 2 of the Code of Civil Proceedings’ en tevens pag. 6 onderste helft).