ABRvS, 24-09-2008, nr. 200800011/1
ECLI:NL:RVS:2008:BF2132
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
24-09-2008
- Zaaknummer
200800011/1
- LJN
BF2132
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2008:BF2132, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 24‑09‑2008; (Hoger beroep)
Uitspraak 24‑09‑2008
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 12 december 2005 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) geweigerd om ten behoeve van [appellant] een verklaring van geen bezwaar af te geven.
Partij(en)
200800011/1.
Datum uitspraak: 24 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1818 van de rechtbank Alkmaar van 6 november 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2005 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister) geweigerd om ten behoeve van [appellant] een verklaring van geen bezwaar af te geven.
Bij besluit van 15 mei 2006 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2007, verzonden op 19 november 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft de toestemming verleend als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de Wiv 2002).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.A. Eckhardt, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken (hierna: de Wvo) wordt in deze wet onder vertrouwensfunctie verstaan: een functie die krachtens artikel 3, eerste lid, als zodanig is aangewezen.
Ingevolge de aanhef en onder b van deze bepaling wordt in deze wet onder verklaring verstaan: een verklaring dat uit het oogpunt van de nationale veiligheid geen bezwaar bestaat tegen vervulling van een bepaalde vertrouwensfunctie door een bepaalde persoon.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, meldt de werkgever een persoon die hij wil belasten met de vervulling van een vertrouwensfunctie aan bij het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD).
Ingevolge het derde lid van dit artikel belast de werkgever een persoon eerst met de vervulling van een vertrouwensfunctie, nadat de minister ten aanzien van die persoon een verklaring heeft afgegeven.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, wordt, alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd, ten aanzien van de betrokken persoon door de AIVD een veiligheidsonderzoek ingesteld.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat het veiligheidsonderzoek het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op gegevens betreffende:
(…);
- d.
overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, kan een verklaring slechts worden geweigerd, indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om daarover een oordeel te geven.
2.2.
[appellant] is aangemeld bij de AIVD voor een veiligheidsonderzoek in verband met een door hem geambieerde vertrouwensfunctie van specialist tactiek bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Op grond van dit onderzoek heeft de minister geweigerd om ten behoeve van [appellant] een verklaring van geen bezwaar af te geven. Daartoe heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de persoonlijke gedragingen en omstandigheden van [appellant] erop wijzen dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat hij onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Gebleken is dat [appellant] op 20 april 2005 voorwaardelijk disciplinair ontslag is verleend door het korps Amsterdam-Amstelland omdat hij zich heeft schuldig gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim.
2.3.
[appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een weigering van de verklaring van geen bezwaar onevenredig zwaar en verstrekkend is ten opzichte van de aan hem te maken verwijten. [appellant] stelt dat het feit dat hij een buitenechtelijke verhouding heeft gehad niet meebrengt dat hij chantabel is en dat de overige feiten die ten grondslag liggen aan het voorwaardelijk ontslag, waarvan de proeftijd al bijna een jaar verstreken is, niets met de nationale veiligheid of het getrouwelijk volbrengen van uit de functie voortvloeiende plichten te maken hebben. Volgens [appellant] hadden zijn persoonlijk belang om werkzaam te zijn in de door hem beoogde functie, zijn getoonde inzet en functioneren zwaarder moeten wegen dan de met het besluit te beogen of te dienen doelen. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister handelt in strijd met het beginsel van fair play door het dossier niet volledig aan hem ter beschikking te stellen. [appellant] heeft daarom de rechtmatigheid, juistheid en volledigheid van het tegen hem verrichte onderzoek niet kunnen toetsen en heeft zich nauwelijks kunnen verweren tegen de veronderstellingen, suggesties en onwaarheden die volgens hem aan de weigering ten grondslag zijn gelegd.
2.3.1.
Evenals de rechtbank heeft de Afdeling op grond van artikel 87 van de Wiv 2002 kennis genomen van de stukken en deze stukken met toestemming van [appellant] betrokken bij haar oordeel.
Nu de rechtbank en de Afdeling wel kennis hebben kunnen nemen van de geheime stukken is sprake van een volledige rechterlijke toetsing van het bestreden besluit. Het betoog dat sprake is van strijd met het beginsel van fair play treft op grond hiervan geen doel.
2.3.2.
De minister is bevoegd een verklaring van geen bezwaar te weigeren indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de minister bij de beoordeling of onvoldoende waarborgen aanwezig zijn beoordelingsvrijheid toekomt die door de rechter terughoudend dient te worden getoetst.
Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat [appellant] onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. De rechtbank heeft daarbij terecht van belang geacht dat niet in geschil is dat de door [appellant] gewenste functie van specialist tactiek een vertrouwensfunctie is, waarbij [appellant] in aanraking zou kunnen komen met afgeschermde en geheime informatie omtrent zware criminaliteit en de beschikking zou hebben over operationele informatie en contacten met zware criminelen. Tevens heeft de rechtbank met juistheid van belang geacht dat vaststaat dat [appellant] disciplinair is bestraft wegens ernstig plichtsverzuim, dat hij tegen dit besluit geen bezwaar heeft gemaakt en dat hij de juistheid van de aan dat besluit ten grondslag gelegde feiten ook in deze procedure op zich niet heeft betwist, doch slechts heeft aangevoerd dat daaraan een te groot gewicht is toegekend.
Het uitgangspunt van de minister dat het belang van de nationale veiligheid, bij afweging van de betrokken belangen, zwaarder dient te wegen dan de persoonlijke belangen van degene die de vertrouwensfunctie vervult, acht de Afdeling, gelet op het bijzondere karakter van een dergelijke functie, niet onredelijk. In hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht behoefde de minister geen grond te zien de verklaring van geen bezwaar toch af te geven. Dat [appellant] gedurende zijn dienstperiode bij de politie altijd naar behoren heeft gefunctioneerd, doet hieraan niet af, nu bij de beoordeling van de vraag of een verklaring van geen bezwaar kan worden afgegeven de relatie met de specifieke functie van belang is en niet het functioneren in een andere functie.
2.4.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008
176-538.