NJB 2015/2186:Mensenhandel door een ander te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, art. 273f lid 1 aanhef en onder 4e Sr: strafbaarheid ingevolge deze bepaling vereist dat het feit is begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.Mensenhandel en oogmerk van uitbuiting, art. 273f lid 1 Sr: bij de vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van deze bepaling komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de te verrichten activiteit, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de verdachte wordt behaald. Hierbij geldt in geval van minderjarige slachtoffers dat de beoordeling van dergelijke factoren tot een andere uitkomst kan leiden dan in het geval het slachtoffer meerderjarig is. Of sprake is van uitbuiting is niet uitsluitend afhankelijk van de mate waarin betrokkenen de mogelijkheid hadden een vrije keuze te maken met betrekking tot hun verrichtingen.Mensenhandel door werven ‘door misleiding en/of misbruik van een kwetsbare positie’, art. 273f lid 1 aanhef en onder 1e Sr: oordeel hof dat daarvan in casu geen sprake is, is niet begrijpelijk nu de enkele vaststellingen dat de betrokkenen zich bewust waren dat zij enig risico liepen en dat de beloning voor hen de doorslaggevende factor was, niet zonder meer meebrengen dat van het werven ‘door’ misleiding en/of misbruik van een kwetsbare positie geen sprake is geweest