Hof Arnhem-Leeuwarden, 03-03-2015, nr. 200.156.874
ECLI:NL:GHARL:2015:1824
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
03-03-2015
- Zaaknummer
200.156.874
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:1824, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 03‑03‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 03‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Ontheffing van het gezag.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.156.874/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/154645/FA RK 14-851)
beschikking van de familiekamer van 3 maart 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. van Faassen, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
kantoorhoudend te Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
kantoorhoudend te Zutphen,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
2. de pleegouders van [de minderjarige2],
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van 27 juni 2014 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 27 juni 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 26 september 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen (het hof begrijpt voor zover zij daarbij is ontheven van het gezag) en opnieuw recht doende het verzoek van de raad tot ontheffing van het ouderlijk gezag (het hof begrijpt van de moeder) en benoeming van Bureau Jeugdzorg (thans genaamd en hierna te noemen Jeugdbescherming Overijssel) tot voogd alsnog af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 januari 2015, heeft de raad het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden.
2.3
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [de vader] (hierna: de vader), de GI en de pleegouders binnen de gestelde termijn geen verweerschrift ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 13 februari 2015 plaatsgevonden. De moeder is niet in persoon verschenen. Wel is verschenen haar advocaat.
Namens de raad zijn verschenen mevrouw [B] en mevrouw [C].
Namens de GI is verschenen mevrouw [D].
De vader heeft als toehoorder de zitting bijgewoond.
3. De vaststaande feiten
3.1
De vader en de moeder zijn [in] 2005 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1]), [in] 2005 en
- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2]), [in] 2010.
3.2
[de minderjarige1] staat sinds 7 augustus 2008 en [de minderjarige2] sinds 17 oktober 2011 onder toezicht van Jeugdbescherming Overijssel. Jeugdbescherming Overijssel heeft de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] overgedragen aan de GI. De termijn van beide ondertoezichtstellingen is steeds verlengd.
3.3
[de minderjarige1] is van juli 2008 tot 25 augustus 2009 via een rechterlijke machtiging uit huis geplaatst geweest in een crisispleeggezin. Op 21 april 2011 is hij wederom met een machtiging uit huis geplaatst in een crisispleeggezin. Dit betreft een gezinshuis waar [de minderjarige1] thans nog steeds woont. [de minderjarige2] is in januari 2011 op vrijwillige basis uit huis geplaatst bij de grootouders moederszijde. In oktober 2011 is daarvoor een rechterlijke machtiging verleend. Sinds januari 2013 woont [de minderjarige2] bij de pleegouders. De termijn van beide machtigingen tot uithuisplaatsing is steeds verlengd.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, op 9 april 2014, heeft de raad verzocht de vader en de moeder te ontheffen van het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de ouders ontheven van het gezag over de kinderen. Nu hij daarvan niet in hoger beroep is gekomen, is die beslissing ten aanzien van de vader onherroepelijk.
4. De motivering van de beslissing
De positie van de vader
4.1
Op grond van art. 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt in het familierecht onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
4.2
De vader is door de rechtbank weliswaar aangemerkt als belanghebbende, maar het hof merkt hem niet langer als zodanig aan, omdat hij geen gezag over de minderjarigen meer heeft en de ontheffing van de moeder uit het gezag niet rechtstreeks betrekking heeft op zijn rechten en verplichtingen.
De ontheffing
4.3
Op grond van artikel 1:266 BW kan de rechter, mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
4.4
Ingevolge artikel 1:268 lid 1 BW kan ontheffing niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1:268 lid 2 onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging dat de minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, af te wenden.
4.5
Gelet op het bepaalde in artikel 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot ontheffing van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
4.6
De raad handhaaft zijn verzoek zoals in eerste aanleg naar voren gebracht. Het hof verwijst in deze naar de beschikking van de rechtbank en neemt die overwegingen na eigen onderzoek over.
4.7
Het hof stelt vast dat zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] al gedurende een groot deel van hun jonge leven niet meer bij de (vader en de) moeder woonachtig zijn. De reden van de uithuisplaatsing is gelegen in forse ouderproblematiek. Vanaf 2006 is sprake van herhaalde meldingen over zorgen met betrekking tot de opvoedingssituatie bij de moeder (en vader) van aanvankelijk [de minderjarige1] en later ook [de minderjarige2]. De zorgen zien onder meer op problematisch en excessief alcoholgebruik, financiële problemen, gezondheidszorgen, herhaalde malen (langdurige) detentie (mensenhandel en mishandeling jegens de moeder) van vader en huiselijk geweld.
4.8
De situatie van de moeder is onveranderd zorgelijk. Zij is gediagnosticeerd als alcoholafhankelijk en behept met een psychische stoornis NAO, en kampt daarnaast met relatieproblemen. Haar behandelaar heeft aangegeven dat in het leven van de moeder veel stressoren een rol spelen die aan een effectieve behandeling in de weg staan waarbij het ook de vraag is of een jaar abstinentie van alcohol voor de moeder haalbaar is. Het hof stelt voorts vast dat zij ook wisselend is in haar wensen over de rol die de vader in haar leven mag innemen. Waar zij in haar hoger beroepschrift nog aangaf op zichzelf te gaan wonen waardoor zij ook los zou komen te staan van de problematiek rondom de vader en zij van mening is dat zij in die nieuwe situatie (op termijn) in staat is om de plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen, blijkt ter zitting bij het hof dat de ouders weer samen zijn. De moeder geeft daarover aan dat zij nu bezig is om er met de vader weer ‘iets’ van te maken en zij ook binnen die omstandigheden een rol voor haarzelf als moeder van haar kinderen ziet omdat de relatie nu goed en rustig is. Ook geeft zij aan dat zij weet dat zij nog een lange weg te gaan heeft maar dat er een periode van stabiliteit aan zit te komen.
4.9
Naast ouderproblematiek van (onder meer) de moeder is sprake van kindproblematiek. Als gevolg van overmatig alcoholgebruik is [de minderjarige1] geboren met een partieel Foetaal Alcohol Syndroom. Er is sprake van frontale schade met als gevolg impulsief gedrag en een slecht geheugen. Voorts is sprake van een aandachttekortstoornis met hyperactiviteit, een pervasieve ontwikkelingsstoornis en een reactieve hechtingsstoornis, alsmede een verstandelijke beperking. Naar verwachting zal [de minderjarige1] blijvende (intensieve) zorg nodig hebben en is hij meer nog dan andere kinderen gebaat bij een omgeving die voorspelbaar is en die duidelijke verwachtingen van hem heeft. [de minderjarige2] ontwikkelt zich naar omstandigheden goed. Echter ook zij kent een belast verleden waarin zij veel lijkt te hebben meegekregen van ruzies tussen haar verzorgers. Ook zij heeft meer dan een gemiddeld kind behoefte aan structuur en begeleiding.
4.10
Op grond van het vorenstaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie te waarborgen met een gedwongen ontheffing van het gezag van de moeder. Aan de moeder (maar overigens ook de vader en/of het gezin) is jarenlang, meerdere malen en door diverse professionals hulpverlening geboden. De samenwerking met de hulpverlening, waaronder ook de gezinsvoogd, is daarbij wisselend verlopen terwijl de contacten tussen de moeder en de kinderen (maar overigens ook tussen de vader en de kinderen) onderbroken is geweest omdat bezoekregelingen niet werden nagekomen. Onveranderd wordt de samenwerking als moeizaam ervaren en is de moeder niet in staat gebleken op binnen een voor haar kinderen aanvaardbare termijn haar persoonlijke situatie zodanig op orde te hebben dat een terugplaatsing van de kinderen tot de mogelijkheden is gaan behoren. Ook thans is die tijd, zoals de moeder ook wel erkent, nog niet aangebroken. Voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is het evenwel van groot belang dat zij nu duidelijkheid krijgen over hun opvoedingssituatie. Zij hebben recht op zekerheid, continuïteit en (waar mogelijk) ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie. Bovendien speelt daarbij op dit moment met name voor [de minderjarige1] dat het in zijn belang is dat voor hem de hulpverlening kan worden ingezet die voor hem noodzakelijk wordt geacht zonder dat de inzet van die hulpverlening wordt vertraagd, zoals nu ook is voorgevallen, omdat onvoldoende medewerking wordt verkregen van de gezaghebbende ouder. De kinderen zijn thans er bij gebaat dat de moeder (maar overigens ook de vader) zich inzetten om een betrouwbare ouder op afstand te zijn, waarbij zij naar vermogen - en naar vermogen van de kinderen - contact met elkaar kunnen hebben.
5. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.
6. De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 27 juni 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. Foppen, voorzitter, mr. M.P. den Hollander en
mr. H. van Lokven-van der Meer, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
3 maart 2015 in het bijzijn van de griffier.