Rb. Rotterdam, 11-04-2007, nr. 262539 / HA ZA 06-1611
ECLI:NL:RBROT:2007:BA6185
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
11-04-2007
- Zaaknummer
262539 / HA ZA 06-1611
- LJN
BA6185
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2007:BA6185, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 11‑04‑2007; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 11‑04‑2007
Inhoudsindicatie
Bevoegdheidsincident. Vervoer onder cognossement. In het cognossement was een forumkeuze opgenomen voor de Tokyo District Court te Japan. De vraag die aan de orde is, luidt of er sprake was van een rechtsgeldig forumkeuzebeding waardoor afgeweken mocht worden van de door artikel 629 lid 1 Rv bepaalde bevoegdheid van de Nederlandse rechter als de rechter van de eindbestemming. Het antwoord is ja: voor de geldigheid van een forumkeuzebeding waarbij wordt afgeweken van de door artikel 629 lid 1 Rv bepaalde bevoegdheid van de Nederlandse rechter is voldoende dat uit het cognossement duidelijk kenbaar is welke rechter in hetzij het land van de vervoerder hetzij het land van de ontvanger op grond van het beding als de exclusief bevoegde rechter is aangewezen. Het beding voldeed aan deze vereisten. Voorts is aan de orde gekomen de vraag of een beroep op het beding in casu naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Het antwoord is nee: de noodzaak van een gelijktijdige behandeling en berechting is niet gebleken, ook niet nu de vordering jegens K-Line subsidiair is ingesteld en afhangt van de uitkomst van de tegen de overige gedaagden gevoerde procedure. Niet onaanvaardbaar is van Mitsui te verlangen de procedure in Japan aanhangig te maken en voorts om aanhouding te vragen.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 262539 / HA ZA 06-1611
Uitspraak: 11 april 2007
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de rechtspersonen naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
1. MITSUI SUMITOMO INSURANCE COMPANY (EUROPE) LIMITED,
2. MITSUI & CO. EUROPE PLC,
beide gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het bevoegdheidsincident,
procureur mr. N. Lagerweij,
advocaat mr.R.P.M. van Leeuwen,
- tegen -
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1. [gedaagde 1],
gevestigd te Rotterdam,
procureur mr. B.S. Janssen,
2. [gedaagde 2],
3. [gedaagde 3]
4. [gedaagdee 4].,
5. [gedaagde 5].,
6. [gedaagde 7]
gevestigd te Pijnacker,
gedaagden,
niet verschenen,
7. KAWASAKI KISEN KAISHA, LIMITED, mede h.o.d.n. “KLINE”,
gevestigd te Tokyo, Japan,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het bevoegdheidsincident,
procureur mr. P. Ruitinga.
Partijen worden hierna aangeduid als “Mitsui Insurance” en “Mitsui & Co.” respectievelijk “[gedaagde 1]”, “[gedaagde 2t/m 6]” (gedaagden sub 2 tot en met sub 6) en “K Line”.
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- -
dagvaarding d.d. 12 januari 2006;
- -
incidentele conclusie van eis, met producties;
- -
conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende antwoordakte;
- -
akte uitlating productie aan de zijde van K Line.
2. De standpunten van partijen
in de hoofdzaak
2.1
De vordering luidt – zeer verkort weergegeven – om [gedaagde 1], [gedaagde 2t/m 6] elk afzonderlijk (hoofdelijk) dan wel tezamen dan wel K Line te veroordelen om aan Mitsui Insurance, dan wel aan Mitsui & Co. te betalen een bedrag van USD 930.000,- en een bedrag van € 8.941,77 aan expertisekosten met rente en kosten.
2.2
Mitsui c.s. heeft aan haar vordering, verkort weergegeven, ten grondslag gelegd dat zij
schade heeft geleden als gevolg van vermissing van 4 containers met lading en dat voor deze schade [gedaagde 1], [gedaagde 2t/m 6] dan wel K Line gezamenlijk dan wel afzonderlijk aansprakelijk zijn.
in het incident
2.3
K Line stelt dat deze rechtbank onbevoegd is om van de jegens haar
ingestelde vordering van Mitsui c.s. kennis te nemen en vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de jegens haar ingestelde vordering kennis te nemen, met veroordeling van Mitsui c.s. in de kosten van het geding en onder bepaling dat hoger beroep van het te wijzen incidentele vonnis zal worden toegestaan.
2.4
K Line heeft aan haar vordering onder meer ten grondslag gelegd dat zij door
de recht- en regelmatig cognossementshoudster Mitsui c.s. als vervoerder onder cognossement is aangesproken en dat in artikel 2 van voormeld cognossement onder meer een exclusief jurisdictiebeding is opgenomen waarin de “Tokyo District Court” te Japan als bevoegde rechter is aangewezen, zodat de onderhavige rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren.
2.5
Het verweer van Mitsui c.s. strekt tot afwijzing van de incidentele vordering van K Line, kosten rechtens, alsmede tot afwijzing van het verzoek van K Line om tussentijds appel van het te wijzen vonnis toe te laten.
2.6
Mitsui c.s. heeft hiertoe, voor zover van belang, het volgende aangevoerd:
- -
de vorderingen jegens gedaagden hebben - tegen de achtergrond van hetzelfde feitencomplex - een zo nauwe band met elkaar dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting teneinde te vermijden dat er bij afzonderlijke beslechting onverenigbare beslissingen worden gegeven. Daar komt bij dat de vordering jegens K Line een subsidiair karakter heeft ten opzichte van de vorderingen jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2t/m 6] en is ingesteld voor het geval in rechte zou blijken dat de ten processe bedoelde containers ten tijde van de diefstal niet konden worden geacht te zijn uitgeleverd;
- -
de procesgang wordt onredelijk verzwaard indien Mitsui c.s. uitsluitend ten aanzien van K Line de vordering in Tokyo, Japan moet aanbrengen: niet alleen is het feitencomplex volledig opgekomen uit omstandigheden die nauw samenhangen met de procedures en regelingen die in de Rotterdamse haven bestaan in verband met de uitlevering en ontvangst van lading in containers vanaf de in Rotterdam gevestigde terminals, maar ook is de vordering jegens K Line mede afhankelijk van het verweer van de andere gedaagden in de procedure bij de onderhavige rechtbank;
- -
gelet op het vorenstaande is het jurisdictiebeding onder de gegeven omstandigheden niet van toepassing, althans is het beroep daarop door K Line naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
2.7
Voorts heeft Mitsui c.s. gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van K Line om tussentijds appel van het te wijzen vonnis open te stellen.
3. De beoordeling
in het incident
3.1
Tussen partijen staat vast dat de grondslag van de vordering tegen K Line het vervoer onder cognossement is, en dat op de achterzijde van het cognossement is vermeld:
“2. (Governing law and jurisdiction): The contract evidenced by or contained in this Bill of Lading shall be governed bij Japanese Law except as may be otherwise provided for herein and any action thereunder or in connection with Carriage of Goods shall be brought before the Tokyo District Court in Japan, to whose jurisdiction Merchant irrevocably consents.”
3.2
Nu de forumkeuzeclausule niet verwijst naar de rechter van een staat die partij is bij de het EEX-Verdrag c.q. de EEX-Verordening, is artikel 17 EEX c.q. 23 EEX-Vo in de onderhavige zaak niet van toepassing.
De vraag wie als vervoerder onder het cognossement dient te worden aangemerkt, wordt ingevolge artikel 5 Wet bepalingen van internationaal privaatrecht met betrekking tot zeerecht en binnenvaartrecht beantwoord naar Nederlands recht, omdat uit hoofde van de overeenkomst in een Nederlandse haven moest worden gelost. Nu ‘K Line (Thailand) Ltd.’ het cognossement ‘as agent for the carrier’ heeft ondertekend en Kawasaki Kisen Kaisha, Ltd. (in deze procedure aangeduid als K Line) als ‘carrier’ op het cognossement staat vermeld – en voor het cognossement bovendien het formulier van K Line is gebezigd -, kan K Line in dit geval ingevolge artikel 8:461 lid 1 BW als vervoerder onder cognossement worden aangemerkt, zodat ingevolge artikel 629 lid 2 Rv de rechter te Tokyo, Japan, als de plaats waar de vervoerder haar woonplaats heeft, als de bevoegde rechter kon worden aangewezen.
3.3
Voor de geldigheid van een forumkeuzebeding waarbij wordt afgeweken van de door artikel 629 lid 1 Rv bepaalde bevoegdheid van de Nederlandse rechter als de rechter van de eindbestemming, is ingevolge het tweede lid van dit artikel vereist maar in beginsel ook voldoende dat uit het cognossement duidelijk kenbaar is welke rechter in hetzij het land van de vervoerder hetzij het land van de ontvanger op grond van het beding als de exclusief bevoegde rechter is aangewezen. Het litigieuze beding voldoet aan voormelde vereisten; zij verwijst naar de “Tokyo District Court” te Japan, in welk land K Line als vervoerder onder cognossement haar plaats van vestiging heeft (als bedoeld in artikel 629 lid 2 sub a Rv).
Aan de bevoegdheid van de rechtbank te Tokyo, Japan doen de door Mitsui c.s. geschetste overwegingen van proceseconomie niet af. Dat tussen de tegen de gedaagden ingestelde vorderingen een zodanige nauwe band bestaat dat een gelijktijdige behandeling en berechting noodzakelijk is, staat geenszins vast en is door Mitsui c.s. ook niet behoorlijk onderbouwd. Haar argument, dat de vordering tegen K Line in wezen subsidiair is werkt in die zin ook niet in haar voordeel. Immers hoewel op zichzelf in bijzondere omstandigheden denkbaar is dat een beroep op een geldige jurisdictieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, is daartoe bepaald meer nodig dan verwevenheid van het feitencomplex. Het gevolg van het honoreren van het beroep zou immers zijn, dat K Line van de overeengekomen rechter zou worden afgehouden omdat Mitsui c.s. eerst van deze rechtbank een oordeel wenst te verkrijgen over haar vordering tegen andere partijen. Niet valt in te zien waarom het onaanvaardbaar zou zijn om van Mitsui c.s. te vragen dat zij ofwel K Line pas (voor de rechter in Tokyo) dagvaardt als haar vordering tegen de andere gedaagden hier strandt, ofwel (als dat uit een oogpunt van termijnen bezwaarlijk is) alvast dagvaardt en vervolgens aanhouding vraagt totdat de uitspraak ten opzichte van de andere gedaagden bekend is.
Gelet op het vorenstaande moet het beroep door K Line op de tussen partijen geldende jurisdictieclausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar worden geacht. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank onbevoegd om van de vordering van Mitsui c.s. jegens K Line kennis te nemen.
3.4
Mitsui c.s. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.5
Nu K Line in het bevoegdheidsincident in het gelijk is gesteld en Mitsui c.s. zich tegen het verzoek tot het toestaan van tussentijds appel hebben verzet, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel welke bepaalt dat in beginsel hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met hoger beroep van het eindvonnis.
4. De beslissing
De rechtbank,
in het incident
verklaart zich onbevoegd om van de vordering van Mitsui c.s. kennis te nemen voor zover deze is ingesteld jegens K Line;
veroordeelt Mitsui c.s. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van K Line bepaald op € 4.665,- aan verschotten en op € 1.885,- aan salaris voor de procureur.
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 2 mei 2007 voor conclusie van antwoord door [gedaagde 1] en [gedaagde 2t/m 6]
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten.
Uitgesproken in het openbaar.
1182/106