ABRvS, 19-06-2012, nr. 201111356/1/V4
ECLI:NL:RVS:2012:BW9118
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
19-06-2012
- Zaaknummer
201111356/1/V4
- LJN
BW9118
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BW9118, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 19‑06‑2012; (Hoger beroep)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JV 2012/346
Uitspraak 19‑06‑2012
Inhoudsindicatie
Niet in geschil is dat op 16 september 2007, dat wil zeggen twaalf jaren na de eerste statusverlening aan de vreemdelingen sub 1 en 2, de minister bij intrekking van een verblijfsvergunning asiel de in (…) werkinstructie [IND-werkinstructie nr. 2007/13] neergelegde vaste gedragslijn hanteerde. Gelet op de tekst van de werkinstructie kon vanaf dat tijdstip de aan de vreemdelingen sub 1 en 2 verleende verblijfsstatus niet meer worden ingetrokken. Toen vervolgens de werkinstructie met het in dit geval voor de vreemdelingen gunstige beleid werd afgeschaft, heeft de minister alsnog gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om de op grond van onjuiste gegevens verstrekte verblijfsvergunningen in te trekken. Kennelijk beoogde hij aldus met terugwerkende kracht eerder onaantastbaar geworden verblijfsvergunningen in te trekken. Dit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het beginsel van rechtszekerheid en het beginsel dat het bij de vreemdelingen gewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat die verblijfsvergunningen niet meer zouden worden ingetrokken niet mag worden geschonden. De overweging van de Rb. dat met de besluiten van 7 april 2011 slechts rechtsherstel beoogd is, kan haar oordeel niet dragen, nu de werkinstructie de mogelijkheid van rechtsherstel na het verstrijken van twaalf jaren juist uitsluit.-
Partij(en)
201111356/1/V4.
Datum uitspraak: 19 juni 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
(de vreemdelingen) (hierna: de vreemdelingen
sub 1, sub 2 en sub 3),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 30 september 2011 in zaak nr. 11/14871 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de minister voor Immigratie en Asiel.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 7 april 2011 heeft de minister de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 30 september 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 oktober 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister, thans de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1.
In de overwegingen wordt onder de minister tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.2.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 33 van die wet, worden ingetrokken, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
2.3.
In hun enige grief klagen de vreemdelingen, voor zover hier van belang, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden door bij besluiten van 7 april 2011 de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd, alsmede de eerder verleende toelating als vluchteling in te trekken. Daartoe betogen zij dat reeds op 16 september 2007 de toen nog door de minister gehanteerde verjaringstermijn van twaalf jaren voor de mogelijkheid die vergunningen in te trekken, vastgelegd in IND-werkinstructie nr. 2007/13 (hierna: de werkinstructie), was verstreken. Dat die verjaringstermijn nadien niet in het beleid is gehandhaafd en ten tijde van de besluiten van 7 april 2011 niet meer gold, betekent niet dat daarmee de mogelijkheid hun verblijfsvergunningen in te trekken is herleefd, aldus de vreemdelingen.
2.4.
Bij besluit van 26 november 1995 zijn de vreemdelingen sub 1 en 2 per 16 september 1995 toegelaten als vluchteling.
Op (datum) 1999 is de vreemdeling sub 3 geboren.
Met de invoering van de Vw 2000 op 1 april 2001 is de aan de vreemdelingen verleende status van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
Op 11 mei 2008 heeft de vreemdeling sub 1 zich vrijwillig gemeld bij de politie en heeft zij verklaard dat zij onjuiste informatie heeft verschaft, die heeft geleid tot voormelde statusverlening.
Bij besluiten van 7 april 2011 zijn de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 met terugwerkende kracht tot 1 april 2001 ingetrokken, en de eerder aan hun verleende toelatingen als vluchteling, aangemerkt als verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd, op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum ingetrokken.
2.5.
De werkinstructie vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende. Intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens kan niet meer plaatsvinden, indien sinds het tijdstip van eerste verlening een periode van twaalf jaar is verstreken. In dit geval bestaat op voorhand geen aanleiding voor een nadere beoordeling of onderzoeking. Als een vreemdeling vijf jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en inmiddels tenminste zeven jaar in het bezit is van zijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd dus niet meer worden ingetrokken: sinds het eerste tijdstip van verlening is immers twaalf jaar verstreken.
2.6.
Niet in geschil is dat op 16 september 2007, dat wil zeggen twaalf jaren na de eerste statusverlening aan de vreemdelingen sub 1 en 2, de minister bij intrekking van een verblijfsvergunning asiel de in de werkinstructie neergelegde vaste gedragslijn hanteerde. Gelet op de tekst van de werkinstructie kon vanaf dat tijdstip de aan de vreemdelingen sub 1 en 2 verleende verblijfsstatus niet meer worden ingetrokken. Toen vervolgens de werkinstructie met het in dit geval voor de vreemdelingen gunstige beleid werd afgeschaft, heeft de minister alsnog gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om de op grond van onjuiste gegevens verstrekte verblijfsvergunningen in te trekken. Kennelijk beoogde hij aldus met terugwerkende kracht eerder onaantastbaar geworden verblijfsvergunningen in te trekken. Dit is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het beginsel van rechtszekerheid en het beginsel dat het bij de vreemdelingen gewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat die verblijfsvergunningen niet meer zouden worden ingetrokken niet mag worden geschonden. De overweging van de rechtbank dat met de besluiten van
- 7.
april 2011 slechts rechtsherstel beoogd is, kan haar oordeel niet dragen, nu de werkinstructie de mogelijkheid van rechtsherstel na het verstrijken van twaalf jaren juist uitsluit.
Over de vreemdeling sub 3 overweegt de Afdeling dat, hoewel ten tijde van het afschaffen van de werkinstructie voor hem de verjaringstermijn van twaalf jaren nog niet was verstreken, de minister, indien hij daar nog immer aanleiding toe ziet, de intrekking van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel en toelating als vluchteling in het licht van het voorgaande opnieuw dient te motiveren. De vreemdeling sub 3 heeft immers niet zelf onjuiste gegevens verstrekt.
2.7.
Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdelingen tegen de besluiten van 7 april 2011 alsnog gegrond verklaren.
2.8.
De minister, thans de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
- I.
verklaart het hoger beroep gegrond;
- II.
vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 30 september 2011 in zaak
nr. 11/14871;
- III.
verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
- IV.
vernietigt de besluiten van de minister voor Immigratie en Asiel van 7 april 2011, beide met kenmerk 9509-16-8000;
- V.
veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Verbeek
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2012
574.
Verzonden: 19 juni 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser