Richtlijn 95/26/EG tot wijziging van de Richtlijnen 77/780/EEG en 89/646/EEG op het gebied van kredietinstellingen, de Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG op het gebied van het schadeverzekeringsbedrijf, de Richtlijnen 79/267/EEG en 92/96/EEG op het gebied van het levensverzekeringsbedrijf, Richtlijn 93/22/EEG op het gebied van beleggingsondernemingen en Richtlijn 85/611/EEG op het gebied van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), teneinde het bedrijfseconomische toezicht te versterken
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 19-12-2002
- Bronpublicatie:
05-11-2002, PbEG 2002, L 345 (uitgifte: 19-12-2002, regelingnummer: 2002/83/EG)
- Inwerkingtreding
19-12-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-11-2002, PbEG 2002, L 345 (uitgifte: 19-12-2002, regelingnummer: 2002/83/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Marktintegratie
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 tot wijziging van de Richtlijnen 77/780/EEG en 89/646/EEG op het gebied van kredietinstellingen, de Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG op het gebied van het schadeverzekeringsbedrijf, de Richtlijnen 79/267/EEG en 92/96/EEG op het gebied van het levensverzekeringsbedrijf, Richtlijn 93/22/EEG op het gebied van beleggingsondernemingen en Richtlijn 85/611/EEG op het gebied van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), teneinde het bedrijfseconomische toezicht te versterken
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, eerste en derde zin,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),
Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3) op basis van de gemeenschappelijke ontwerptekst die het bemiddelingscomité op 11 mei 1995 heeft goedgekeurd,
- (1)
Overwegende dat sommige gebeurtenissen hebben uitgewezen dat het dienstig is op een aantal punten wijzigingen aan te brengen in de richtlijnen van de Raad waarin het algemene kader is omschreven waarbinnen kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen en instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) hun werkzaamheden kunnen uitoefenen, namelijk de Richtlijnen 77/780/EEG (4) en 89/646/EEG, de Richtlijnen 73/239/EEG(5) en 92/49/EEG, de Richtlijnen 79/267/EEG (6) en 92/96/EEG en de Richtlijnen 93/22/EEG(7) en 85/611/EEG (8), teneinde het kader van het bedrijfseconomische toezicht te versterken; dat het wenselijk is in de gehele financiële-dienstensector soortgelijke maatregelen vast te stellen;
- (2)
Overwegende dat in deze richtlijn met name wordt vastgesteld aan welke voorwaarden moet worden voldaan opdat de bevoegde autoriteiten vergunning verlenen voor de toegang tot de werkzaamheid;
- (3)
Overwegende dat de bevoegde autoriteiten geen vergunning aan een financiële onderneming zouden mogen verlenen of handhaven, wanneer de nauwe banden die tussen deze onderneming en andere natuurlijke of rechtspersonen bestaan, van dien aard zijn dat zij een belemmering vormen voor de juiste uitoefening van hun toezichthoudende taken; dat financiële ondernemingen waaraan reeds vergunning is verleend, bij de bevoegde autoriteiten eveneens moeten aantonen dat zulks niet het geval is;
- (4)
Overwegende dat de in deze richtlijn gegeven definitie van ‘nauwe banden’ op minimumcriteria berust en de Lid-Staten niet belet ook bepalingen vast te stellen voor andere situaties dan die welke door genoemde definitie worden bestreken;
- (5)
Overwegende dat de verwerving van een aanzienlijk percentage van het kapitaal van een vennootschap louter op zich geen deelneming vormt die in de zin van deze richtlijn in aanmerking moet worden genomen, indien deze verwerving slechts als een tijdelijke belegging is bedoeld, die het niet mogelijk maakt invloed uit te oefenen op de structuur en het financiële beleid van de onderneming;
- (6)
Overwegende dat met ‘juiste uitoefening van de toezichthoudende taken door de autoriteiten’ ook gedoeld wordt op het toezicht op geconsolideerde basis, dat op een financiële onderneming dient te worden uitgeoefend wanneer de communautaire rechtsregels een dergelijk toezicht voorschrijven; dat in zulke gevallen de autoriteiten waaraan om een vergunning is gevraagd, de autoriteiten moeten kunnen identificeren die bevoegd zijn voor het toezicht op geconsolideerde basis op deze financiële onderneming;
- (7)
Overwegende dat de beginselen van wederzijdse erkenning en van toezicht door de Lid-Staat van herkomst vereisen dat de bevoegde autoriteiten van elke Lid-Staat een vergunning weigeren of intrekken, wanneer uit bepaalde gegevens, zoals de inhoud van het programma van werkzaamheden, de plaats van vestiging of de werkelijk uitgeoefende werkzaamheden, op ondubbelzinnige wijze blijkt dat de financiële onderneming het rechtsstelsel van een Lid-Staat heeft gekozen om zich te onttrekken aan de strengere voorschriften van een andere Lid-Staat, waar zij het grootste deel van haar werkzaamheden uitoefent of voornemens is uit te oefenen; dat aan een financiële onderneming die een rechtspersoon is, vergunning moet worden verleend in de Lid-Staat waar haar statutaire zetel is gelegen; dat een financiële onderneming die geen rechtspersoon is, een hoofdkantoor moet hebben in de Lid-Staat waar haar vergunning is verleend; dat de Lid-Staten tevens moeten eisen dat het hoofdbestuur van een financiële onderneming zich steeds bevindt in haar Lid-Staat van herkomst en dat zij daar feitelijk werkzaam is;
- (8)
Overwegende dat het dienstig is te voorzien in de mogelijkheid van uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten en autoriteiten of organen die uit hoofde van hun functie bijdragen tot de versterking van de stabiliteit van het financiële stelsel; dat, teneinde het vertrouwelijke karakter van de doorgegeven informatie te bewaren, de lijst van geadresseerden daarvan strikt beperkt moet blijven;
- (9)
Overwegende dat bepaalde praktijken zoals fraude en misbruik van voorkennis, ook al hebben zij betrekking op andere dan financiële ondernemingen, toch de stabiliteit van het financiële stelsel alsmede de integriteit ervan kunnen aantasten;
- (10)
Overwegende dat bepaald moet worden onder welke voorwaarden de genoemde uitwisseling van informatie is toegestaan;
- (11)
Overwegende dat wanneer bepaald is dat informatie alleen met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten mag worden doorgegeven, deze autoriteiten aan hun instemming eventueel strikte voorwaarden mogen verbinden;
- (12)
Overwegende dat ook uitwisseling van informatie dient te worden toegestaan tussen enerzijds de bevoegde autoriteiten en anderzijds de centrale banken en andere instellingen met een soortgelijke taak in hun hoedanigheid van monetaire autoriteit, en in voorkomend geval aan andere overheidsinstanties die belast zijn met het toezicht op de betalingssystemen;
- (13)
Overwegende dat in Richtlijn 85/611/EEG dezelfde regeling inzake het beroepsgeheim moet worden ingevoerd voor de autoriteiten die belast zijn met het verlenen van vergunning aan en het uitoefenen van toezicht op icbe's en bij hun bedrijf betrokken ondernemingen, alsook dezelfde mogelijkheden voor de uitwisseling van informatie, als die welke zijn bepaald voor de autoriteiten belast met het verlenen van vergunning aan en het uitoefenen van toezicht op kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en verzekeringsondernemingen;
- (14)
Overwegende dat met deze richtlijn de coördinatie wordt bewerkstelligd van alle bepalingen met betrekking tot de uitwisseling van gegevens tussen autoriteiten voor de gehele financiële sector, zoals voorgeschreven in Richtlijn 93/22/EEG;
- (15)
Overwegende dat, ter versterking van het bedrijfseconomische toezicht op financiële ondernemingen en ter bescherming van de cliënten van financiële ondernemingen, dient te worden voorgeschreven dat een met de wettelijke controle van de jaarrekening belast persoon de bevoegde autoriteiten snel in kennis moet stellen wanneer hij, in de in deze richtlijn bedoelde gevallen, in de uitvoering van zijn taken kennis krijgt van bepaalde feiten die van dien aard zijn dat zij de financiële positie of de administratieve en boekhoudkundige organisatie van een financiële onderneming ernstig kunnen aantasten;
- (16)
Overwegende dat het gelet op het beoogde doel wenselijk is dat de Lid-Staten bepalen dat deze verplichting in alle gevallen geldt wanneer dergelijke feiten door een met de wettelijke controle van de jaarrekening belast persoon worden geconstateerd in de uitvoering van zijn taken bij een onderneming die met een financiële onderneming nauwe banden heeft;
- (17)
Overwegende dat de aan de met de wettelijke controle van de jaarrekening belaste personen opgelegde verplichting om in voorkomend geval aan de bevoegde autoriteiten mededeling te doen van bepaalde feiten of besluiten met betrekking tot een financiële onderneming, welke zij in de uitvoering van hun taken bij een niet-financiële onderneming constateren, op zich geen wijziging inhoudt van de aard van hun taken bij deze onderneming, noch van de wijze waarop zij zich van hun taak bij die onderneming dienen te kwijten;
- (18)
Overwegende dat de aanneming van deze richtlijn het meest geschikte middel vormt om de nagestreefde doeleinden te verwezenlijken en met name om de bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten te versterken; dat deze richtlijn beperkt blijft tot het minimum dat vereist is om deze doelstellingen te bereiken en het hiertoe noodzakelijke niet te boven gaat,
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Voetnoten
PB nr. C 229 van 25.8.1993, blz. 10.
PB nr. C 52 van 19.2.1994, blz. 15.
Advies van het Europees Parlement van 9 maart 1994 (PB nr. C 91 van 28.3.1994, blz. 61). Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 6 juni 1994 (PB nr. C 213 van 3.8.1994, blz. 29) en besluit van het Europees Parlement van 26 oktober 1994 (PB nr. C 323 van 21.11.1994, blz. 56).
PB nr. L 322 van 17.12.1977, blz. 30. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/646/EEG (PB nr. L 386 van 30.12.1989, blz. 1).
PB nr. L 228 van 16.8.1973, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/49/EEG (PB nr. L 228 van 11.8.1992, blz. 1).
PB nr. L 63 van 13.3.1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 92/96/EEG (PB nr. L 360 van 9.12.1992, blz. 1).
PB nr. L 141 van 11.6.1993, blz. 27.
PB nr. L 375 van 31.12.1985, blz. 3. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 88/220/EEG (PB nr. L 100 van 19.4.1988, blz. 31).