Hof Arnhem, 02-10-2007, nr. 0600561
ECLI:NL:GHARN:2007:BB5285
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
02-10-2007
- Zaaknummer
0600561
- LJN
BB5285
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2007:BB5285, Uitspraak, Hof Arnhem, 02‑10‑2007; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Hoger beroep tegen tussenvonnis / deskundigenrapportage Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de rapportage van [deskundige 2] in dit geding niet kan dienen ter beantwoording van de vraag naar de mate van arbeidsongeschiktheid van [appellant], nu de deskundige buiten de grenzen is getreden van de hem door de rechtbank gegeven opdracht. Dit betekent dat er aanleiding bestaat opnieuw een onderzoek door een arbeidsdeskundige te bevelen ter beantwoording van de reeds door de rechtbank geformuleerde vragen.
Partij(en)
Arrest d.d. 2 oktober 2007
Rolnummer 0600561
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
procureur: mr. P.M. Wilmink,
tegen
Fortis ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
als rechtsopvolgster van N.V. Verzekering Maatschappij Woudsend Anno 1816 (hierna: Woudsend),
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Fortis ASR,
procureur: mr. L. Paulus.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de tussen-vonnissen, uitgesproken op respectievelijk 8 mei 2002, 2 oktober 2002,
- 16.
juli 2003, 21 januari 2004 en 2 augustus 2006, alsmede in de rolbeslissingen, gegeven op respectievelijk 19 september 2001, 11 januari 2006 en 30 augustus 2006, door de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 30 oktober 2006 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd tussenvonnis d.d. 2 augustus 2006 met dagvaarding van Fortis ASR tegen de zitting van 7 november 2006.
Het petitum van de appeldagvaarding luidt:
"te vernietigen het (tussen)vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad, tussen partijen gewezen op 2 augustus 2006 en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog te veroordelen - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - als volgt:
- 1.
Te verklaren voor recht dat geïntimeerde aansprakelijk is voor de gevolgen van het
ongeval op 23 december 1999, waarbij appellant door de door mevrouw [betrokkene 1 ]
bestuurde en bij geïntimeerde verzekerde personenauto werd aangereden en geïntimeerde
deswege gehouden is tot vergoeding van de door appellant geleden schade en
geïntimeerde te veroordelen om aan appellant te vergoeden alle door appellant geleden
schade, kosten en interesten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de
regelen der wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid,
subsidiair vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg tot die der algehele voldoening;
- 2.
Geïntimeerde te veroordelen om aan appellant te betalen als voorschot onder algemene
titel op deze schade de somma van € 6.806,70, vermeerderd met wettelijke rente vanaf
de dag dezer dagvaarding;
- 3.
Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties.
[appellant] heeft een memorie van grieven, tevens bevattende een vermeerdering van eis (met producties) genomen, waarvan de conclusie luidt:
"te vernietigen de bestreden (tussen)vonnissen van de Rechtbank Zwolle als voormeld en, opnieuw rechtdoende, geïntimeerde alsnog te veroordelen - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - als volgt:
- 1.
Te verklaren voor recht dat geïntimeerde aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval op 23 december 1999, waarbij appellant door de door mevrouw [betrokkene 1 ] bestuurde en bij geïntimeerde verzekerde personenauto werd aangereden en geïntimeerde deswege gehouden is tot vergoeding van de door appellant geleden schade en geïntimeerde te veroordelen om aan appellant te vergoeden alle door appellant geleden schade, kosten en interesten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de regelen der wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid, subsidiair vanaf de dag van dagvaarding in eerste aanleg tot die der algehele voldoening;
- 2.
Geïntimeerde te veroordelen om aan appellant te betalen als voorschot onder algemene titel op deze schade de somma van € 25.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag dezer dagvaarding;
- 3.
Geïntimeerde te veroordelen om aan appellant te betalen de door appellant betaalde kosten in verband met de deskundigenberichten van neuroloog Prof. Dr. [deskundige 1] en arbeidsdeskundige [deskundige 2 ], van in totaal € 6.423,48, vermeerderd met wettelijke rente vanaf het moment van betaling van voormelde kosten door [appellant];
- 4.
Geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide instanties."
Door Fortis ASR is bij memorie van antwoord verweer gevoerd met als conclusie:
"het hoger beroep als ongegrond af te wijzen, met terugverwijzing van de zaak naar de Rechtbank Zwolle teneinde voort te procederen in de stand waarin de zaak zich bevond alsmede de appellant te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
De omvang van het hoger beroep
- 1.
Bij rolbeslissing van 30 augustus 2006 heeft de rechtbank bepaald dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld van het tussenvonnis d.d. 2 augustus 2006. [appellant] is derhalve ontvankelijk in het hoger beroep van dat tussenvonnis.
- 1.1.
Zoals blijkt uit de memorie van grieven wordt de omvang van het hoger beroep uitgebreid met de tussenvonnissen d.d. 2 oktober 2002 en 21 januari 2004. De appellant, die in zijn appeldagvaarding vernietiging van het laatstgewezen (tussen)vonnis vordert en niet tevens van de aan het beroepen vonnis vooraf-gaande tussenvonnissen, heeft in het algemeen de vrijheid om niettemin bij de nadere omlijning van zijn hoger beroep in zijn memorie van grieven ook grieven te richten tegen beslissingen in die eerdere tussenvonnissen, indien deze nog niet in een eerder appel door hem zijn bestreden en voor zover zij niet tevens een eindvonnis zijn (HR 22 oktober 1993, NJ 1994, 509).
- 1.2.
De omvang van het hoger beroep wordt aldus bepaald door de memorie van grieven, zodat ook de tussenvonnissen van 2 oktober 2002 en 21 januari 2004 zijn betrokken in dit hoger beroep. Dat de rechtbank ten aanzien van elk van deze beide tussenvonnissen niet heeft bepaald dat tussentijds hoger beroep is toegestaan, doet hieraan niet af, omdat het is toegestaan om appel tegen een eerder tussenvonnis in te stellen in het kader van appel tegen een nadien gewezen appellabel tussenvonnis.
Met betrekking tot de feiten
- 2.
Tegen de weergave door de rechtbank van de vaststaande feiten in rechtsover-weging 1 (1.1 t/m 1.13) in het tussenvonnis van 8 mei 2002 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
- 2.1.
Tevens is in hoger beroep - voor zover van belang - als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken nog het volgende komen vast te staan.
- -
Bij besluit van de Raad van Bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen d.d. 18 april 2006 is aan de werkgever van [appellant], Adecco Support B.V., toestemming verleend de arbeidsverhouding met [appellant] op te zeggen. -[appellant] is ingaande 1 augustus 2006 met Adecco Support B.V. een arbeids-overeenkomst voor 24 uren per week aangegaan.
De vordering en de beslissingen in eerste aanleg
- 3.
[appellant] heeft gevorderd 1) voor recht te verklaren dat Woudsend aansprakelijk is voor de gevolgen van het [appellant] op 23 december 1999 overkomen ongeval, waarbij [appellant] door de door mevrouw [betrokkene 1 ] bestuurde en bij Woudsend verzekerde personenauto werd aangereden, en Woudsend deswege gehouden is tot vergoeding van de door [appellant] geleden schade; 2) Woudsend te veroordelen aan [appellant] te vergoeden alle door hem geleden schade, kosten en interesten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met wettelijke rente; 3) Woudsend te veroordelen om aan [appellant] te betalen een bedrag van ƒ 15.000,-- als voorschot onder algemene titel op de schade; en 4) Woudsend te veroordelen in de proceskosten.
- 3.1.
Na door Woudsend gevoerd verweer heeft de rechtbank bij vonnis van 2 oktober 2002, ter beantwoording van de vragen of causaal verband bestaat tussen het ongeval en de klachten van [appellant] en of de klachten van [appellant] samenhangen met een post whiplash syndroom, de neuroloog prof. dr. [deskundige 1] (hierna: [deskundige 1]) tot deskundige benoemd.
- 3.2.
Bij vonnis van 21 januari 2004 heeft de rechtbank ter beantwoording van de vraag of, en zo ja, in welke mate [appellant] als gevolg van het ongeval arbeids-ongeschikt is, de arbeidsdeskundige [deskundige 2 ] (hierna: [deskundige 2]) tot deskundige benoemd.
- 3.3.
Bij vonnis van 2 augustus 2006 heeft de rechtbank bepaald dat er een nieuwe arbeidsdeskundige rapportage dient te komen, waartoe de zaak naar de rol is verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de persoon en het aantal van de deskundige(n). Na de hiervóór onder 1 genoemde rolbeslissing van 30 augustus 2006 heeft [appellant] onderhavig hoger beroep ingesteld.
- 3.4.
In appel heeft [appellant] zijn vordering vermeerderd zoals vermeld in de conclusie van de memorie van grieven. Van de zijde van Fortis ASR is daartegen geen bezwaar gemaakt, zodat het hof van de vermeerderde eis zal uitgaan.
Met betrekking tot de grieven
- 4.
Grief 1 is ertegen gericht dat de rechtbank in het tussenvonnis van 2 augustus 2006 het deskundigenrapport van [deskundige 2] terzijde heeft gelegd en heeft beslist dat er een nieuw deskundigenbericht van een arbeidsdeskundige dient te komen. In grief 4 wordt betoogd dat de rechtbank blijkens het tussenvonnis van 21 januari 2004 uitgaat van een te strikt criterium voor de beoordeling van de klachten en beperkingen van [appellant].
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.
Vooropgesteld moet worden dat, zoals ook de rechtbank in haar vonnis van 16 juli 2003 heeft overwogen, na het door [deskundige 1] uitgebrachte deskundigenrapport tussen partijen niet langer in geschil is dat causaal verband bestaat tussen het ongeval en de klachten van [appellant], alsmede dat de klachten samenhangen met een post whiplash syndroom.
5.1
Partijen blijven echter verdeeld aangaande de beantwoording van de vraag of, en zo ja in welke mate de uit bedoelde klachten voortvloeiende beperkingen van invloed zijn op het (kunnen) verrichten van loonvormende arbeid door [appellant]. Voor wat betreft dit punt is deskundige voorlichting door een arbeidsdeskundige derhalve geboden.
5.2
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, uitgaande van de door [deskundige 1] in zijn rapportage vastgestelde beperkingen, voor de arbeidsdeskundige ook uitsluitend die rapportage als grondslag heeft te dienen. Het gaat er immers in dit geschil om welke de gevolgen van die - tussen partijen vaststaande - beperkingen zijn.
5.3
De uitkomsten van de overige door [appellant] in het geding gebrachte deskundigenrapportages (zoals het in eerste aanleg als productie 33 overgelegde medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts mevrouw [verzekeringsarts 1] d.d. 18 februari 2003 en het als productie 36 overgelegde rapport d.d. 7 juli 2003 van de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1]) zijn, in het licht van het hiervoor in 5.1 gestelde, voor de arbeidsdeskundige slechts van belang indien en voor zover deze overige rapportages uitdrukkelijk of impliciet door [deskundige 1] in zijn rapportage zijn verwerkt. Dit laat onverlet dat deze rapportages moeten worden aangemerkt als bewijsmiddelen in de zin van art. 152 Rv en uit dien hoofde zouden kunnen bijdragen aan (mogelijk) door [appellant] (nader) te leveren bewijs.
6.
Uit de rapportage van [deskundige 2] blijkt dat hij als leidraad voor de beantwoording van de vraagstelling heeft laten dienen een door de verzekeringsarts [verzekeringsarts 2] op 31 augustus 2004 uitgebracht rapport, dat op 28 november 2004 en 9 januari 2005 naar aanleiding van door partijen gemaakte opmerkingen nog is aangevuld.
6.1
Het stond [deskundige 2] in beginsel vrij om ter uitvoering van de hem door de rechtbank gegeven opdracht gebruik te maken van de diensten van de verzekeringsarts [verzekeringsarts 2], zolang dit paste binnen deze hem, [deskundige 2], gegeven opdracht. Die opdracht luidde: "Voor de te benoemen arbeidsdeskundige zal uit-sluitend de rapportage door [deskundige 1] als grondslag hebben te dienen".
6.2
Verzekeringsarts [verzekeringsarts 2] heeft echter, zoals blijkt uit zijn rapportage, niet volstaan met het verbinden van een belastbaarheidspatroon aan de door [deskundige 1] in zijn rapportage vermelde beperkingen, maar heeft een eigen onderzoek gedaan en daarbij geconstateerde gegevens en feiten gebruikt voor het formuleren van een nieuwe diagnose. [deskundige 2] heeft vervolgens op het rapport van [verzekeringsarts 2] voortgebouwd en dit als leidraad laten dienen voor de beantwoording van de hem door de rechtbank voorgelegde vraagstelling. Naar het oordeel van het hof is [deskundige 2] daarmee buiten de grenzen getreden van de hem door de rechtbank gegeven opdracht.
6.3
Het hof is dan ook, evenals de rechtbank, van oordeel dat de rapportage van [deskundige 2] in dit geding niet kan dienen ter beantwoording van de vraag naar de mate van arbeidsongeschiktheid van [appellant].
6.4
Dit betekent dat er aanleiding bestaat opnieuw een onderzoek door een arbeidsdeskundige te bevelen ter beantwoording van de reeds door de rechtbank in haar vonnis van 21 januari 2004 geformuleerde vragen.
6.5
De grieven falen.
Met betrekking tot de vermeerdering van eis
7.
[appellant] heeft in appel bij wijze van vermeerdering van eis gevorderd
Fortis ASR te veroordelen tot betaling van een voorschot onder algemene titel op de schade tot een bedrag van € 25.000,-- en van de voorschotten van de deskundigenberichten tot een bedrag van € 6.423,48, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Nu omtrent de omvang van de schade, welke [appellant] ten gevolge van het ongeval is overkomen, nog niets is beslist en ook in het kader van dit hoger beroep omtrent een mogelijk door Fortis ASR aan [appellant] te betalen schadevergoeding, gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot de grieven 1 en 4 is overwogen en beslist, geen oordeel kan worden gegeven, is er geen plaats voor veroordeling van Fortis ASR tot betaling van het door [appellant] gevorderde voorschot op de schade.
7.2
Met betrekking tot de (vermeerderde) vordering van [appellant] ter zake de voorschotten op de deskundigenberichten, waarop de grieven 2 en 3 zien, overweegt het hof als volgt.
De conclusie van de memorie van grieven strekt uitdrukkelijk niet tot een andere beslissing ten aanzien van het belasten met de betaling van de voorschotten deskundigen dan de rechtbank heeft beslist in haar vonnissen van 2 oktober 2002 en 21 januari 2004.
Van toewijzing van de vordering van [appellant] ter zake van de voorschotten als in de conclusie van de memorie van grieven geformuleerd kan in dit stadium van de procedure dan ook geen sprake zijn. Daarmee zou immers worden vooruitgelopen op de eindbeslissing.
Om die reden falen de grieven 2 en 3.
Slotsom
8.
Het falen van de grieven betekent dat de tussenvonnissen van 2 oktober 2002,
- 21.
januari 2004 en 2 augustus 2006 zullen worden bekrachtigd. De zaak zal naar de rechtbank worden terug gewezen om met inachtneming van dit arrest te worden beslist.
[appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (1 procespunt, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de tussenvonnissen van 2 oktober 2002, 21 januari 2004 en
- 2.
augustus 2006 waarvan beroep;
wijst de zaak terug naar de rechtbank om met inachtneming van dit arrest te worden beslist;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Fortis ASR op € 396,-- voor verschotten en op € 894,-- voor salaris van de procureur.
Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Zuidema en Hidma, raden, en uitgesproken door mr. Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier, ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 2 oktober 2007.