NJ 1957/446
„Geboden door de noodzakelijke verdediging". Kan een, feit als zodanig worden aangemerkt, indien de dader onbenut heeft gelaten een voor hem bestaande gelegenheid om zich door verwijdering aan de aanval te onttrekken? Deze vraag niet vatbaar voor beantwoording in algemene zin.
HR 18-06-1957, ECLI:NL:HR:1957:222, m.nt. Prof. Mr. W.P.J. Pompe
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18 juni 1957
- Magistraten
Mrs. van der Meulen, Feber, van Berckel, Westerouen van Meeteren [Rapp.], Kazemier
- Zaaknummer
[18061957/NJ_1957-446]
- Conclusie
Jhr. Mr. Dr. Van Asch van Wijck
- Noot
Prof. Mr. W.P.J. Pompe
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS136820:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1957:222, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑06‑1957
- Wetingang
(Sr. art. 41.) 1 1 en 2.
Essentie
„Geboden door de noodzakelijke verdediging". Kan een, feit als zodanig worden aangemerkt, indien de dader onbenut heeft gelaten een voor hem bestaande gelegenheid om zich door verwijdering aan de aanval te onttrekken? Deze vraag niet vatbaar voor beantwoording in algemene zin.
Samenvatting
De bij de toepassing van art. 41 Sr. rijzende vraag of ook dan een feit als geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf, eerbaarheid of goed kan worden aangemerkt, indien de dader onbenut heeft gelaten een voor hem bestaande gelegenheid om zich door verwijdering aan de aanval te onttrekken, is niet vatbaar voor beantwoording in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.