Rb. Noord-Nederland, 16-12-2015, nr. 4553724 / AR VERZ 15-34
ECLI:NL:RBNNE:2015:5977
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
16-12-2015
- Zaaknummer
4553724 / AR VERZ 15-34
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2015:5977, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 16‑12‑2015; (Op tegenspraak, Beschikking)
- Vindplaatsen
AR 2015/2683
AR-Updates.nl 2015-1328
VAAN-AR-Updates.nl 2015-1328
Uitspraak 16‑12‑2015
Inhoudsindicatie
in kader verweer ontbindingsverzoek verzoek tot vernietiging ontslag op staande voet geformuleerd ontslag vernietigd ontbindingsverzoek afgewezen
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 4553724 \ AR VERZ 15-34
beschikking van de kantonrechter van 16 december 2015
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.A. Buijs,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. G.W. Wijma.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en [verweerder] worden genoemd.
Procesverloop
1.1
[verzoekster] heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 23 oktober 2015, een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de tussen haar en [verweerder] bestaande arbeidsovereenkomst ingediend.
1.2
Bij faxbericht van 20 november 2015 heeft [verweerder] een verweerschrift ingediend. Daarnaast heeft hij de kantonrechter verzocht om op de voet van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen voor de duur van de ontbindingsprocedure. Het verzoek ex artikel 223 Rv is geregistreerd onder 4625521 AR VERZ 15-45.
1.3
De mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek en het verzoek ex
artikel 223 Rv heeft plaatsgevonden op 2 december 2015. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt. De gemachtigde van [verweerder] heeft het standpunt van zijn cliënt toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.
Motivering
Feiten
2.1
[verweerder] is sedert 22 mei 2000 in dienst bij [verzoekster] , laatstelijk in de functie van trapsteller.
2.2
Bij brief van 3 juli 2015 heeft [verzoekster] [verweerder] een officiële waarschuwing gegeven terzake drie incidenten eind juni / begin juli 2015. Die incidenten betreffen, kort gezegd, het volgens [verzoekster] niet op het werk en/of de werkplek verschijnen en het op een dag te vroeg beëindigen van de werkzaamheden door [verweerder] . In de brief heeft [verzoekster] aan [verweerder] verder het volgende kenbaar gemaakt:
"Om u nog een kans te geven laat ik het nu bij een waarschuwing. Indien voornoemde of soortgelijke handelswijzen nog één keer voorkomt, dan zal ik u wegens dringende redenen op staande voet ontslaan."
2.3
Door of namens [verzoekster] is aan [verweerder] verlof verleend om hem in staat te stellen om op donderdag 8 oktober 2015 om 16:00 uur zijn rijbewijs, waarvan hij de geldigheidsduur had laten verlengen, op te halen van het gemeentehuis te Beetsterzwaag.
2.4
Op 8 oktober 2015 was [verweerder] voor [verzoekster] werkzaam op een locatie te Hardinxveld-Giessendam. Omstreeks 11.15 uur heeft [verweerder] [A] (hierna verder te noemen: [A] ) van de afdeling Planning van [verzoekster] telefonisch laten weten dat hij zijn klus vanwege een tekort aan onderdelen (voor het maken van een trap) niet kon afmaken. In reactie daarop heeft [A] [verweerder] opgedragen om elders in Hardinxveld-Giessendam, bij een andere klus van [verzoekster] , onderdelen te halen, deze onderdelen naar een andere klus van [verzoekster] in Hoofddorp te brengen, om vervolgens met die onderdelen deze klus in Hoofddorp af te maken.
2.5
[verweerder] heeft voormelde instructies van de planning niet opgevolgd en hij is omstreeks 12:45 vanuit Hardinxveld-Giessendam naar huis gereden teneinde op tijd thuis te zijn om zijn rijbewijs op te halen.
2.6
Bij brief van 9 oktober 2015 heeft [verzoekster] [verweerder] op staande voet ontslagen. In deze brief, voor zover van belang, heeft [verzoekster] [verweerder] het volgende laten weten:
"Op 8 oktober 2015 is het volgende voorgevallen. U heeft omstreeks 11:15 uur telefonisch contact met ons kantoor opgenomen en aan de heer [A] meegedeeld dat er treden tekort waren en dat u niet verder kon met de werkzaamheden. Aan u is toen aangegeven dat u bij uw collega [B] , die in de omgeving werkzaam was, onderdelen kon ophalen en dat u het werk in Hoofddorp kon afmaken. Tevens is gezegd dat het werk, die dag wel klaar moest zijn. In de middag kwam de heer [B] met werkbonnen op kantoor en deelde mee dat de door u af te maken trap, niet is gesteld. Daarnaast heeft u dit tegen de instructies in, dit niet zelf aan het eind van uw werkdag gemeld en bent u zonder zich af te melden, naar huis gegaan. Telefonisch heeft de heer [C] op 9 oktober 2015 aan u een verklaring voor uw handelswijze gevraagd. U deelde mee dat (….) [A] tegen u gezegd heeft, dat u, nu er treden tekort zijn, u dan wel kon stoppen met het werk. (….) [A] is naar mij toe er duidelijk in geweest welke instructie hij aan u heeft gegeven. Het werk moet afgemaakt worden. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de mededeling van (….) [A] . De mogelijkheden om het werk op deze dag af te maken waren aanwezig. Bovendien belde u rond 11:15 uur. Er is geen reden om aan te nemen dat u met uw werkzaamheden omstreeks deze tijd al zou kunnen stoppen. (….). Ook al zou juist zijn wat u zegt, wat gezien het voorgaande niet het geval is, dan nog heeft u onjuist gehandeld. Op de werkplek moest nog opgeruimd worden. Dit zal niet veel tijd gevergd hebben. U weet ook dat als u klaar bent, het dan de instructie is om naar kantoor te bellen, mee te delen dat u klaar bent en vervolgens van kantoor te horen wat u verder moet doen. Uw gedrag is dusdanig ernstig en geeft grond tot een dringende reden voor een ontslag op staande voet op grond van wegens werkweigering. Dit mede in het licht van het feit dat het niet de eerste keer in een korte periode is, dat er problemen voordoen. Bij brief d.d. 3 juli2015 heb ik u op basis van een aantal in de brief aangegeven feiten aangegeven dat uw gedrag niet acceptabel is. Er is u toen een waarschuwing gegeven. Daarbij is vermeld, dat een volgende gebeurtenis zal leiden tot een ontslag op staande voet. Hierbij ontsla ik u met ingang van heden op staande voet op grond van werkweigering."
2.7
Bij brief van 14 oktober 2015 heeft [verweerder] [verzoekster] laten weten het oneens te zijn met het hem op staande voet gegeven ontslag en [verzoekster] gesommeerd dit ontslag in te trekken.
Het verzoek van [verzoekster]
3.1
[verzoekster] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] , primair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub e BW (verwijtbaar handelen of nalaten werknemer) en subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW (verstoorde arbeidsverhouding).
[verzoekster] verwijt [verweerder] dat zijn gedrag op 8 oktober 2015 (naar huis rijden zonder zich af te melden bij (de planning van) [verzoekster] ) zich niet verhoudt tot de binnen [verzoekster] geldende regels. Ondanks dat op het functioneren van [verweerder] als zodanig niets valt te dingen en hij al lang in dienst is van [verzoekster] , tilt [verzoekster] hier toch zwaar aan, te meer [verweerder] in de zomer voor drie, in de visie van [verzoekster] soortgelijke, incidenten een officiële waarschuwing heeft gekregen. Door zijn gedrag op 8 oktober 2015 is het vertrouwen dat [verzoekster] in [verweerder] stelde geheel en al verdwenen, aldus [verzoekster] .
3.2
In zijn verweerschrift heeft [verweerder] geconcludeerd tot afwijzing van het ontbindingsverzoek.
De beoordeling van het ontbindingsverzoek
4.1
Anders dan onder het tot 1 juli 2015 geldende recht dient een werknemer die op staande voet is ontslagen zich thans tot de kantonrechter te wenden met het verzoek om dit ontslag te vernietigen (artikel 7:681 BW). Ten tijde van de mondelinge behandeling van de verzoeken, had [verweerder] (nog) niet een verzoek ex artikel 7:681 BW gedaan. Derhalve heeft te gelden dat het op staande voet gegeven ontslag ten tijde van de mondelinge behandeling nog bestond. Strikt genomen komt de kantonrechter dus niet toe aan een beoordeling van het ontbindingsverzoek. Dit verzoek gaat er immers van uit dat het dienstverband nog bestaat en niet al is opgehouden te bestaan als gevolg van het op staande voet gegeven ontslag. Onder het tot 1 juli 2015 geldende recht was de gebruikelijke gang van zaken dat in het geval een werknemer het hem op staande voet gegeven ontslag betwistte, de werkgever de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden, voor het geval aangenomen zou moeten worden dat het dienstverband niet eerder was beëindigd vanwege het op staande voet gegeven ontslag ('ontbinding voor zover vereist'). In het onderhavige geval heeft [verweerder] [verzoekster] bij brief van 14 oktober 2015 laten weten het oneens te zijn met het ontslag op staande voet. Naar aanleiding daarvan heeft [verzoekster] een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ('ontbinding voor zover vereist') ingediend. [verweerder] en [verzoekster] (vanwege het gebruik van het woord 'voorwaardelijk') hebben dus wat betreft de procedurele kant van de zaak kennelijk en per abuis de vóór 1 juli 2015 bestaande praktijk voor ogen gehad. Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken verstaat de kantonrechter het verweer van [verweerder] tegen het voorwaardelijk ontbindingsverzoek van [verzoekster] daarom uit praktische overwegingen als een zelfstandig (tegen)verzoek ex artikel 7:681 BW tot vernietiging van het op staande voet gegeven ontslag. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat ten tijde van de mondelinge behandeling de termijn waarbinnen [verweerder] een zodanig verzoek kan indienen (twee maanden, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop het ontslag op staande voet is gegeven, artikel 7:686a lid 4 sub a onder 2 BW) nog niet was verstreken.
4.2
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter eerst zal beoordelen of het door
[verzoekster] aan [verweerder] op staande voet gegeven ontslag stand kan houden. Vervolgens, indien geoordeeld wordt dat het op staande voet gegeven ontslag geen stand houdt, zal de kantonrechter het door [verzoekster] ingediende ontbindingsverzoek beoordelen.
Ontslag op staande voet
4.3
Het door [verzoekster] aan [verweerder] op staande voet gegeven ontslag is gebaseerd op de stelling van [verzoekster] dat [verweerder] zich schuldig heeft gemaakt aan werkweigering. [verzoekster] verwijt [verweerder] immers dat hij op 8 oktober 2015 de hem opgedragen werkzaamheden/klussen niet heeft verricht c.q. niet heeft afgemaakt en al omstreeks het middaguur weer naar huis is gegaan, zonder dit te melden aan (de planning van) [verzoekster] . De kantonrechter stelt vast dat [verweerder] dit laatste, het niet (af)melden, ter zitting heeft erkend. De kantonrechter overweegt dat het wellicht verstandiger was geweest dat [verweerder] zich wel had afgemeld bij [verzoekster] . De kantonrechter heeft er ook begrip voor dat [verzoekster] er zwaar aan tilt dat [verweerder] zich op dit punt niet aan de binnen [verzoekster] geldende regels heeft gehouden, mede gelet op de incidenten in de zomer van 2015, waarvoor [verweerder] een officiële waarschuwing heeft gekregen. Desgevraagd heeft [verweerder] ter zitting ook verklaard dat hij de reactie van [verzoekster] op het niet afmelden op zich ook wel begrijpt. Wat hier verder ook van zij, de omstandigheid dat [verweerder] zich op 8 oktober 2015 niet heeft afgemeld en zonder voorafgaande kennisgeving aan
[verzoekster] al rond het middaguur naar huis is gegaan, rechtvaardigt echter niet een op staande voet gegeven ontslag. Vast staat immers dat [verzoekster] [verweerder] verlof had verleend om hem in staat te stellen om op 8 oktober 2015 tijdig aanwezig te kunnen zijn in het gemeentehuis te Beetsterzwaag, om zijn rijbewijs op te halen. [verweerder] had dus van [verzoekster] toestemming om op 8 oktober 2015 zijn werkzaamheden eerder te beëindigen. Van werkweigering was dus geen sprake. Dat (de planning van) [verzoekster] op 8 oktober 2015 niet op de hoogte was van het eertijds aan [verweerder] verleende verlof en [verweerder] op zijn beurt (de planning van) [verzoekster] hier niet aan heeft (helpen) herinneren, maakt dit niet anders. Het op staande voet gegeven ontslag kan dus geen stand houden.
Ontbindingsverzoek
4.4
De kantonrechter stelt vast dat [verzoekster] ter onderbouwing van de door haar aan het ontbindingsverzoek ten grondslag gelegde ontbindingsgronden (primair verwijtbaar handelen of nalaten, subsidiair een verstoorde arbeidsverhouding) in de kern genomen heeft verwezen naar het feitencomplex dat [verzoekster] ook ten grondslag heeft gelegd aan het op staande voet gegeven ontslag, namelijk werkweigering. Nu, zoals hiervoor is overwogen, van werkweigering geen sprake is, zal het ontbindingsverzoek worden afgewezen. Weliswaar heeft [verweerder] op 8 oktober 2015 de binnen (de organisatie van) [verzoekster] geldende (interne) regels geschonden, door zich niet af te melden bij (de planning van) [verzoekster] , maar deze omstandigheid is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat, zoals hiervoor is overwogen, [verweerder] van [verzoekster] toestemming had om op 8 oktober 2015 eerder naar huis te gaan. Hoogstens is op 8 oktober 2015 sprake geweest van een miscommunicatie tussen (de planning van) [verzoekster] en [verweerder] over het al eerder door [verzoekster] aan [verweerder] verleende verlof. De kantonrechter wijst op de voorlaatste zin in rechtsoverweging 4.3. Deze miscommunicatie, aan de zijde van beide partijen, rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter niet een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het ontbindingsverzoek zal daarom worden afgewezen. Dit betekent dat het dienstverband van [verweerder] bij [verzoekster] onverminderd voortduurt.
4.5
In zijn verweerschrift heeft [verweerder] , naast een vernietiging van het op staande voet gegeven ontslag, nog een aantal vorderingen ingesteld (loonvordering, wettelijke verhoging, wedertewerkstelling, transitievergoeding, billijke vergoeding). De kantonrechter laat al deze vorderingen onbesproken en zal hierop niet beslissen.
[verweerder] kan deze vorderingen namelijk niet in het kader van zijn verweer tegen het ontbindingsverzoek van [verzoekster] indienen, maar hiervoor moet hij zelfstandige verzoeken indienen bij de kantonrechter. De kantonrechter volstaat hier met te herhalen dat het dienstverband van [verweerder] bij [verzoekster] onverminderd voortduurt, zodat [verzoekster] gehouden was en is om vanaf 9 oktober 2015 het loon te voldoen aan [verweerder] .
4.6
[verzoekster] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [verweerder] worden vastgesteld op een bedrag van € 450,00 aan salaris gemachtigde.
Beslissing
De kantonrechter:
5.1
wijst het ontbindingsverzoek af;
5.2
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van [verweerder] tot een bedrag van € 450,00.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2015 door mr. A. van der Meer, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c467