Rb. Den Haag, 20-12-2017, nr. C-09-541920-KG ZA 17-1392
ECLI:NL:RBDHA:2017:15013
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
20-12-2017
- Zaaknummer
C-09-541920-KG ZA 17-1392
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:15013, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 20‑12‑2017; (Kort geding)
Uitspraak 20‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Kort geding. Recidiveregeling ex artikel 123b Wegenverkeerswet. Ongeldig rijbewijs. Criminal charge.
Partij(en)
Rechtbank den haag
Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/541920 / KG ZA 17-1392
Vonnis in kort geding van 20 december 2017
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. L.P. Kabel te Eindhoven,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H. Hirsch Ballin te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ' [eiser] ' en 'de Staat'.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de brief van [eiser] van 29 november 2017, met productie;
- de brief van de Staat van 4 december 2017, met producties, waaronder een "Toelichting juridisch kader";
- de op 6 december 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.
2. De toepasselijke wetgeving
2.1.
Artikel 123b van de Wegenverkeerswet 1994 ('WVW') luidt, voor zover hier van belang:
"1 Onverminderd de artikelen 123, eerste lid, en 123a verliest een rijbewijs zijn geldigheid voor alle categorieën waarvoor het is afgegeven en voor de resterende duur van de geldigheid, indien de houder bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak als bestuurder van een motorrijtuig voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist, is veroordeeld wegens overtreding van:
(…)
c. artikel 8, tweede, derde of vierde lid, indien het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht dan wel het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 1,3 milligram alcohol per milliliter bloed;
(…)
e. artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid, een en ander voor zover ten tijde van het begaan van het strafbare feit nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de houder als bestuurder van een motorrijtuig onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van
1°. artikel 6, voor zover de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid, dan wel voor zover de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid,
2° artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid,
3° artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid.
(…)
3. Indien een rijbewijs dat op grond van het eerste lid ongeldig zou zijn, reeds eerder zijn geldigheid heeft verloren, plaatst de officier van justitie een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de rijvaardigheid en de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van een motorrijtuig van de categorie of categorieën waarop de door de houder overgelegde aanvraag betrekking heeft.
4. De houder van een rijbewijs dat op grond van dit artikel ongeldig is of ten aanzien waarvan een aantekening is geplaatst als bedoeld in het derde lid dient dat rijbewijs, voor zover inlevering niet reeds heeft plaatsgevonden op grond van een ander artikel, in te leveren bij de Dienst Wegverkeer.
(…)"
3. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 6 juli 2012 is [eiser] veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar, een geldboete van € 750,--, een geldboete van € 330,-- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, wegens overtreding - op 10 januari 2012 - van (i) artikel 8 lid 4, juncto artikel 8 lid 3 WVW (kort gezegd: rijden onder invloed, zonder te beschikken over een rijbewijs), (ii) artikel 162, lid 3 WVW en (iii) artikel 107 lid 1 WVW.
3.2.
Op 16 april 2013 is aan [eiser] een rijbewijs afgegeven voor de categorieën AM en B.
3.3.
Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 12 november 2013 is [eiser] veroordeeld wegens overtreding - op 24 januari 2013 - van artikel 8 WVW. Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - bij arrest van 22 oktober 2014 - [eiser] veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaar, een taakstraf voor de duur van 40 uur bij niet behoorlijke verrichting te vervangen door twintig dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden met een proeftijd van drie jaar, wegens overtreding van artikel 8 lid 4, onderdeel a, juncto artikel 8 lid 3, onderdeel a WVW.
3.4.
Bij brief van 18 april 2017 heeft de advocaat-generaal van het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden aan [eiser] bericht dat als gevolg van het onherroepelijk worden van het arrest van 22 oktober 2014 het rijbewijs van [eiser] op 6 november 2014 ongeldig is geworden op grond van artikel 123b WVW. In die brief wordt [eiser] tevens medegedeeld dat het ongeldige rijbewijs zo spoedig mogelijk moet worden ingeleverd en dat hij voor het opnieuw halen van een rijbewijs een volledig rijexamen moet afleggen en dient te voldoen aan de medische geschiktheidseisen.
3.5.
Naar aanleiding van de brief van 18 april 2017 heeft [eiser] zich met vragen gewend tot het ressortsparket. In reactie daarop is op 31 mei 2017 aan [eiser] bericht dat bij toepassing van de 'recidiveregeling' ex artikel 123b WVW het rijbewijs van rechtswege ongeldig wordt.
3.6.
Op 9 juni 2017 heeft [eiser] zich tot het ressortsparket gewend met het verzoek om de ongeldigheid van het rijbewijs ongedaan te maken. Op 14 juni 2017 is aan [eiser] medegedeeld dat aan dat verzoek niet kan worden voldaan.
3.7.
Vervolgens heeft [eiser] zich op 15 juni 2017 gewend tot het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen ('CBR'). In reactie daarop heeft het CBR op 26 juli 2017 aan [eiser] laten weten dat zijn rijbewijs op grond van de recidiveregeling van rechtswege ongeldig is geworden en dat hij opnieuw zijn rijvaardigheid en rijgeschiktheid dient aan te tonen.
3.8.
Vervolgens heeft [eiser] een zogenoemde "Eigen Verklaring" doen toekomen aan het CBR, waarna het CBR hem op 1 augustus 2017 heeft laten weten dat voor het rijgeschiktheidsonderzoek een rapport van een psychiater noodzakelijk is.
3.9.
Nadat een dergelijk onderzoek had plaatsgevonden, is [eiser] - bij besluit van het CBR van 27 september 2017 - gelet op zijn alcoholmisbruik in het verleden rijgeschikt geacht voor rijbewijscategorie B tot en met 30 september 2020.
4. Het geschil
4.1.
[eiser] vordert de Staat te veroordelen tot onverwijlde opheffing van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en de Staat te gebieden er voor zorg te dragen dat binnen zeven dagen na de betekening van het te wijzen vonnis aan hem het rijbewijs wordt teruggegeven zonder nogmaals rijexamen te behoeven doen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
4.2.
Daartoe voert [eiser] - samengevat - het volgende aan.
De recidiveregeling ex artikel 123b WVW is - met het oog op de verkeersveiligheid - tot stand gekomen vanuit het vermoeden dat iemand die binnen niet al te lange tijd tot tweemaal toe - onder invloed van alcohol - een verkeersdelict begaat niet meer beschikt over een voldoende mate van rijvaardigheid en rijgeschiktheid, zodat de geldigheid aan diens rijbewijs dient te ontvallen. Vervolgens kan de betrokkene zijn rijgeschiktheid weer aantonen door middel van een onderzoek door een psychiater en zijn rijvaardigheid door opnieuw rijexamen te doen. Nadat [eiser] zich op 24 januari 2013 schuldig had gemaakt aan het tweede delict, heeft hij op 16 april 2013 zijn rijbewijs gehaald. Vervolgens heeft het CRB [eiser] - na een psychiatrisch onderzoek - op 27 september 2017 rijgeschikt geacht. De Staat verlangt thans dat [eiser] zijn rijvaardigheid nogmaals aantoont door rijexamen te doen. Daarmee handelt de Staat onrechtmatig, aangezien [eiser] al op 16 april 2013 met goed gevolg rijexamen heeft gedaan. Door die eis te stellen verschiet de - bestuursrechtelijke - maatregel (de ongeldigverklaring van het rijbewijs) van kleur, in die zin dat deze in de situatie van [eiser] neerkomt op een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden ('EVRM'), zodat sprake is van een dubbele bestraffing en daarmee schending van het 'ne bis in idem-beginsel'.
4.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat - voor zover nodig - hierna zal worden besproken.
5. De beoordeling van het geschil
5.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de in artikel 123b WVW neergelegde recidiveregeling van toepassing is op [eiser] , nadat hij op 24 januari 2013 andermaal zonder rijbewijs en onder invloed van teveel alcohol een motorrijtuig had bestuurd, waarvoor hij op 22 oktober 2014 onherroepelijk is veroordeeld.
5.3.
Voorts zijn partijen het er over eens dat de recidiveregeling is bedoeld als een (preventieve) bestuursrechtelijke maatregel in het belang van de verkeersveiligheid en niet als een bestraffing c.q. criminal charge ex artikel 6 lid 1 EVRM. Ook uit jurisprudentie volgt dat de recidiveregeling niet als zodanig kan worden aangemerkt (zie ECLI:NL:GHDHA: 2017:1110).
5.4.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat - ondanks het vorenstaande - toepassing van de recidiveregeling in zijn concrete situatie wél neerkomt op een bestraffing/criminal charge en - nu hij ter zake van het delict c.q. de delicten ook reeds door de strafrechter is veroordeeld - een schending van het 'ne bis in idem-beginsel'. De voorzieningenrechter kan hem daarin echter niet volgen. Daarvoor is het volgende van belang.
5.5.
Uit de tekst van artikel 123b WVW volgt onmiskenbaar dat een rijbewijs van rechtswege zijn geldigheid verliest op het moment dat een tweede veroordeling wegens een ernstig - 'onder invloed' gepleegd - verkeersdelict onherroepelijk is geworden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt ook dat dit de bedoeling van de wetgever is geweest. Tijdens de behandeling van het betreffende wetsvoorstel heeft de toenmalige minister van Justitie immers het volgende verklaard: "Het wetsvoorstel houdt in dat de rijbewijshouder die binnen vijf jaar na een eerdere strafrechtelijke afdoening opnieuw onder invloed van alcohol rijdt zijn rijbewijs definitief en vanzelf kwijtraakt, op het moment waarop ook dit tweede delict strafrechtelijk wordt afgedaan. Dat is een strenge maatregel, die naar de overtuiging van ons kabinet uit het oogpunt van verkeersveiligheid gerechtvaardigd is. (…) Het CBR trekt het rijbewijs van rechtswege in. Het betreft dan ook geen bestuursbesluit waartegen men in beroep kan gaan. De grondslag hiervoor is de wettelijke veronderstelling dat iemand die onder de recidiveregeling zijn rijbewijs kwijtraakt niet langer voldoet aan de vereisten voor het rijbewijs, te weten een voldoende mate van rijvaardigheid en geschiktheid." (Handelingen I, 2008-2009, 30 324, nr. 4, p. 179).
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat - anders dan [eiser] kennelijk beoogt te stellen - de geldigheid van het rijbewijs niet reeds verloren gaat op het moment dat het tweede delict wordt begaan, op welk moment volgens hem het 'vermoeden' ontstaat dat iemand niet meer rijvaardig en rijgeschikt is. Dat ligt niet anders indien de betrokkene ten tijde van het begaan van het (laatste) delict geen houder was van een rijbewijs, zoals het geval ten aanzien van [eiser] . Artikel 123b WVW bepaalt immers niet dat de betrokkene op het moment van het plegen van het delict over een rijbewijs moet beschikken. Vereist is dat de betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig onherroepelijk is veroordeeld voor één van de genoemde delicten, zoals een veroordeling op grond van artikel 8 lid 4 WVW, wegens - kort gezegd - het rijden onder invloed van alcohol terwijl de bestuurder niet over een rijbewijs beschikt. De op [eiser] van toepassing zijnde situatie is dus door de wetgever onder ogen gezien. De omstandigheid dat het artikel een andere uitwerking heeft op een betrokkene die ná het plegen van het tweede delict, maar vóór de tweede veroordeling, zijn rijbewijs haalt, brengt dan ook niet mee dat de recidiveregeling anders moet worden toegepast (zie ook: ECLI:NL:RBDHA:2016:14110). Dat ligt ook voor de hand. Eerst na een onherroepelijke veroordeling wegens een - 'onder invloed' gepleegd - ernstig verkeersdelict bestaat voldoende grond voor de wettelijke veronderstelling dat iemand niet langer rijvaardig en rijgeschikt is. Het gaat te ver om daarvan reeds uit te gaan indien slechts sprake is van een 'verdenking' en enkel op grond daarvan de recidiveregeling toe te passen. In dat geval zou bij een eventuele vrijspraak achteraf moeten worden vastgesteld dat het rijbewijs - zonder enige toets - ten onrechte zijn geldigheid heeft verloren met alle nadelige gevolgen van dien. Een dergelijk onomkeerbaar gevolg kan en mag niet.
5.7.
Een en ander brengt mee dat bestuursrechtelijke maatregel jegens [eiser] niet kan worden aangemerkt als een dubbele bestraffing c.q. criminal charge in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM.
5.8.
Gelet op het voorgaande en nu het op 16 april 2013 aan [eiser] afgegeven rijbewijs van rechtswege zijn geldigheid heeft verloren en daarmee - op grond van artikel 42e lid 1 van het Reglement rijbewijzen - de verklaring van zijn rijvaardigheid is komen te vervallen, stelt de Staat zich terecht op het standpunt dat [eiser] - nadat hij door het CBR rijgeschikt is geacht - nogmaals zijn rijvaardigheid dient aan te tonen.
5.9.
Daaraan doet niet af dat de advocaat-generaal [eiser] pas op 18 april 2017 heeft bericht over de ongeldigheid van het rijbewijs. Het rijbewijs van [eiser] verloor zijn geldigheid immers van rechtswege onmiddellijk na het onherroepelijk worden van het arrest van 22 oktober 2014 en niet pas na de ontvangst van die brief. Deze brief is slechts bedoeld om [eiser] te informeren over de gevolgen van het onherroepelijke arrest. Op zichzelf had die brief eerder moeten en kunnen worden verzonden, maar de tardiviteit ervan - die overigens geen nadelige gevolgen heeft gehad voor [eiser] - kan in ieder geval niet tot gevolg hebben dat de recidiveregeling niet wordt toegepast. Mede bezien in het licht van al het bovenstaande kunnen ook de omstandigheden dat [eiser] zich na het door hem op 24 januari 2013 gepleegde delict niet meer schuldig heeft gemaakt aan een verkeersdelict en dat hij zijn rijbewijs nodig heeft in verband met zijn werkzaamheden niet leiden tot een ander oordeel.
5.10.
De slotsom is dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen. De overige verweren van de Staat kunnen verder onbesproken blijven.
5.11.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;
6.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
jvl