NJB 2021/1895:Aanwezigheidsrecht en het geval dat achteraf wordt aangevoerd dat de verdachte niet aanwezig kon zijn vanwege een verkeersopstopping, art. 6 EVRM: in casu bieden de in cassatie overgelegde stukken onvoldoende grond voor het oordeel dat sprake is van een situatie waarin achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Uit de overgelegde stukken volgt immers niet zonder meer dat de verdachte zich ook daadwerkelijk in de verkeersopstopping bevond noch waarom de verdachte zijn raadsman en/of het hof niet voorafgaande aan de terechtzitting heeft kunnen informeren over zijn situatie dan wel de verdachte of zijn raadsman in de periode van veertien dagen tussen de terechtzitting en de uitspraak niet het hof hierover heeft kunnen informeren. De gestelde schending van het aanwezigheidsrecht is dus onvoldoende onderbouwd.