ABRvS, 30-07-2014, nr. 201306835/1/A1
ECLI:NL:RVS:2014:2833
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-07-2014
- Zaaknummer
201306835/1/A1
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:2833, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑07‑2014; (Hoger beroep)
- Wetingang
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; Boswet
- Vindplaatsen
JOM 2014/805
JM 2014/104 met annotatie van F. Arents
Uitspraak 30‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 24 juni 2013 heeft het college aan de gemeente Nunspeet omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van de Oostelijke Rondweg Nunspeet.
201306835/1/A1.
Datum uitspraak: 30 juli 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaatsen], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaatsen],(hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatiecentrum De Witte Wieven B.V., gevestigd te Nunspeet,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2013 heeft het college aan de gemeente Nunspeet omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van de Oostelijke Rondweg Nunspeet.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en De Witte Wieven beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant sub 2] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2014, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Wijhe, drs. J.A. Coster, W. ten Veen en S.M. Kooistra, allen werkzaam bij de gemeente, en mr. M.A. van Werkhoven, drs. A.J. Esmeijer-Liu en ir. J.K. Muntinga, allen werkzaam bij Advies- en ingenieursbureau Witteveen en Bos, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het project betreft het realiseren van de Oostelijke Rondweg Nunspeet, die is voorzien ten oosten van Nunspeet. Naast het realiseren van de rondweg voorziet het project in het ten behoeve daarvan oprichten van duikers, flora- en faunatunnels, een viaduct, een geluidscherm en een boombrug en in het kappen van bomen.
De verleende omgevingsvergunning heeft betrekking op de activiteiten bouwen en het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan. Verder is de omgevingsvergunning onder oplegging van een herplantplicht verleend voor het vellen of doen vellen van houtopstand.
2. De voorziene rondweg is gesitueerd ten oosten van Nunspeet. De rondweg vormt een verbinding tussen de Eperweg ten zuiden van Nunspeet en de Elburgerweg ten noorden van Nunspeet. De rondweg gaat door het bedrijventerrein "De Kolk". Op de gronden waar de rondweg is voorzien, zijn de bestemmingsplannen "De Kolk", "Buitengebied", "Molenbeek" en "Nunspeet Zuid Oost" van toepassing. De ingevolge die bestemmingsplannen op de gronden rustende bestemmingen laten de aanleg van de rondweg niet toe. Om het project te kunnen realiseren heeft het college ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) een omgevingsvergunning verleend.
3. Op het project is, naar niet in geschil is, afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing.
Ingevolge artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
[appellant sub 2] heeft eerst na afloop van de termijn voor het instellen van beroep gronden aangevoerd met betrekking tot de Natuurbeschermingswet 1998, de Ecologische Hoofdstructuur, houtopstanden, gezondheid, waardevermindering van zijn woning en beschermde flora en fauna. Gelet op artikel 1.6a van de Chw zal de Afdeling deze gronden buiten beschouwing laten.
Formele beroepsgronden
4. [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte geen omgevingsvergunning heeft verleend voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden. Volgens hem is een dergelijke omgevingsvergunning voor het aanleggen van de rondweg wel vereist.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat het realiseren van de voorziene rondweg in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Het college heeft voor het project en daarmee voor het uitvoeren van de desbetreffende werkzaamheden een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3º, van de Wabo. Nu met dat besluit wordt afgeweken van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen voor zover die aan het realiseren van de rondweg in de weg staan, moet worden vastgesteld dat met dit besluit ook wordt afgeweken van een verbod in die bestemmingsplannen om de desbetreffende werkzaamheden zonder aanlegvergunning uit te voeren. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo niet meer is vereist.
Het betoog faalt.
5. [appellant sub 1] betoogt dat in de "Ruimtelijke onderbouwing Oostelijke Rondweg Nunspeet" van Advies- en Ingenieursbureau Witteveen en Bos van 8 april 2013 ten onrechte niet is vermeld op welke wijze het project in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen en van welke planologische voorschriften is afgeweken.
5.1. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de ter plaatse geldende bestemmingsplannen niet in de rondweg voorzien, omdat het een geheel nieuw project betreft. Volgens het college is de ruimtelijke onderbouwing daarop afgestemd en is het project daarin omschreven. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, geeft de omstandigheid dat daarin geen gedetailleerde beschrijving is opgenomen van alle punten waarop het voorziene project afwijkt van de geldende bestemmingsplannen, geen grond om het besluit
van 24 juni 2013 in dit geval onrechtmatig te achten.
Het betoog faalt.
Alternatieven
6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat de ruimtelijke onderbouwing ondeugdelijk is, omdat daaruit niet blijkt dat onderzoek is verricht naar alternatieven voor de rondweg. Volgens hen is het college ten onrechte uitgegaan van het wegontwerp, zoals dat was beoogd in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kolk".
6.1. Bij besluit van 12 december 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland beslist over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Nunspeet vastgestelde bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kolk". Dit bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor een bedrijventerrein en in de rondweg als ontsluiting voor dit bedrijventerrein. De Afdeling heeft dit bestemmingsplan bij uitspraak van 16 december 2009, in zaak nr. 200900916/1/R2 vernietigd, voor zover het betrekking heeft op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Verkeer" en goedkeuring aan dat plandeel onthouden. Met het verlenen van de in geding zijnde omgevingsvergunning heeft het college beoogd de rondweg opnieuw planologisch in te passen.
6.2. Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het project zoals dat is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
6.3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan "De Kolk" alternatieven voor de rondweg zijn beoordeeld. Het college heeft in dit verband verwezen naar het rapport "Integrale afweging Zuidelijke ontsluiting bedrijventerrein De Kolk" van Arcadis van 17 juli 2006. Volgens het college heeft de in het rapport weergegeven variant F de voorkeur, waarbij de rondweg tussen het spoor en het terrein van recreatiepark De Witte Wieven doorloopt en afbuigt in noordelijke richting naar het bedrijventerrein De Kolk. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2009 is de rondweg volgens het college verder geoptimaliseerd en op diverse punten aangepast om negatieve effecten op beschermde natuurwaarden op voorhand zoveel mogelijk te voorkomen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de rondweg zoals die is voorzien bij de aan de orde zijnde omgevingsvergunning een afgeleide is van de in het rapport genoemde variant F. Het heeft verder toegelicht dat de aansluiting op de A28 via een tunnel onder het spoor geen onderdeel uitmaakt van de aan de orde zijnde omgevingsvergunning. Er bestaat gelet op het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen alternatieven zijn voor de locatie van de rondweg, waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
De betogen falen.
Noodzaak
7. [appellant sub 2] en De Witte Wieven voeren aan dat er geen noodzaak is voor een nieuwe ontsluiting van Nunspeet Oost. Volgens [appellant sub 2] is de verkeerssituatie in Nunspeet West vele malen dringender dan in Nunspeet Oost. Verder voeren zij aan dat de beschikbare gronden op het bedrijventerrein De Kolk gezien de huidige economische situatie niet volledig zullen worden uitgegeven, zodat ook voor de rondweg geen noodzaak bestaat. Volgens De Witte Wieven zal de voorziene wijk Molenbeek niet gerealiseerd worden.
7.1. Vooropgesteld zij dat het bestemmingplan "Bedrijventerrein De Kolk" onherroepelijk is, voor zover het de aanleg van het bedrijventerrein betreft. Het college heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat 60% van de uit te geven gronden van de eerste fase van het bedrijventerrein inmiddels is uitgegeven. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de rondweg wordt aangelegd ten behoeve van de ontsluiting van dit bedrijventerrein, maar dat die ook noodzakelijk is om de verkeersdruk in de kern van Nunspeet te verlichten. In dit verband heeft het college ter zitting aan de hand van foto’s toegelicht dat de verkeerssituatie in de kern van Nunspeet onveilig is, omdat er sprake is van veelvuldig vrachtververkeer door woonstraten, met name over de Oenenburgweg. Na realisering van de rondweg zal op de Oenenburgweg een maximale snelheid van 30 km/h worden ingesteld. Het college heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de rondweg noodzakelijk is om een goede verkeersafwikkeling van de nieuwe wijken De Bunte en Molenbeek mogelijk te maken. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de wijk De Bunte reeds is gerealiseerd en dat voor de wijk Molenbeek een globaal bestemmingsplan is vastgesteld, waarvoor binnen afzienbare tijd uitwerkingsplannen zullen worden vastgesteld.
Gelet op het vorenstaande is in hetgeen [appellant sub 2] en De Witte Wieven aanvoeren geen grond gelegen voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het realiseren van de rondweg noodzakelijk is. Dat de verkeerssituatie in Nunspeet West, naar gesteld, vele malen nijpender is, is bij de toetsing van de aan de orde zijnde omgevingsvergunning niet van belang.
Het betoog faalt.
Verkeerskundig- en akoestisch onderzoek
8. [appellant sub 1] betoogt dat de ruimtelijke onderbouwing ondeugdelijk is, omdat aan het verkeerskundig onderzoek en het akoestisch onderzoek onjuiste uitgangspunten ten grondslag liggen en de uitkomsten daarvan onjuist zijn. Volgens [appellant sub 1] is niet onderkend dat wegvak 4A afgesloten zal worden en slechts bereikbaar is voor bestemmingsverkeer, zodat het genoemde aantal motorvoertuigen in het akoestisch onderzoek niet aan de orde is. Verder is in de onderzoeken ten onrechte geen rekening gehouden met verkeersstromen op de Sportlaan, aldus [appellant sub 1]. [appellant sub 2] betoogt dat in het verkeerskundig onderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de aanzuigende werking van de rondweg.
8.1. In de ruimtelijke onderbouwing is weergegeven dat onder meer door Goudappel Coffeng een onderzoek is verricht naar de verkeerskundige gevolgen van de realisatie van de rondweg, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Varianten rondweg De Kolk: projectomgevingsvergunning" van 9 februari 2012. De berekeningen zijn uitgevoerd voor de situatie met en zonder de rondweg, op basis waarvan de toename of afname van het verkeer is berekend. Deze berekeningen hebben tevens gediend als basis voor het akoestisch onderzoek. De akoestische effecten van de aanleg van de rondweg zijn onderzocht door Advies- en ingenieursbureau Witteveen en Bos, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek Rondweg Nunspeet" van 12 november 2012. In het akoestisch onderzoek is weergegeven dat de nieuw aan te leggen wegen en ook wijzigingen in bestaande wegen zijn onderzocht. De Oosteinderweg is in het akoestisch onderzoek betrokken en ten aanzien daarvan is weergegeven dat die weg wordt afgewaardeerd door middel van het aanleggen van een zogenoemde "knip" ter hoogte van de rand van de woonkern en het bedrijventerrein. Als gevolg daarvan is geen autoverkeer mogelijk tussen de woonkern en het bedrijventerrein.
8.2. Tussen partijen is niet in geschil dat in de Oosteinderweg na aanleg van de rondweg een "knip" wordt aangelegd. Het gedeelte van die weg van de rotonde tot aan de "knip" is in het akoestisch onderzoek aangeduid als wegvak 4A. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat, in de situatie na aanleg van de rondweg, wegvak 4A de ontsluitingsweg is voor de bedrijven op de aanliggende delen van het bedrijventerrein De Kolk. Het college heeft ter zitting in dit verband toegelicht dat een gedeelte van het bedrijventerrein geen rechtstreekse ontsluiting op de rondweg heeft, zodat het verkeer van en naar die bedrijven via de Oosteinderweg naar de rondweg zal rijden. Volgens het college is om die reden in het akoestisch onderzoek een verkeersintensiteit voor wegvak 4A opgenomen en is in het akoestisch onderzoek met die verkeersintensiteit rekening gehouden. Het college heeft verder ter zitting te kennen gegeven dat de Sportlaan is opgenomen in het verkeersmodel dat is gehanteerd bij het opstellen van het akoestisch onderzoek. [appellant sub 1] heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de afsluiting van wegvak 4A en de verkeersstromen op de Sportlaan niet bij het verkeerskundig- en het akoestisch onderzoek is betrokken, bestaat voor dat oordeel geen grond.
Het college heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat in het verkeersmodel dat is gehanteerd bij het opstellen van het verkeerskundig onderzoek van Goudappel Coffeng rekening is gehouden met al het verkeer met als bestemming of vertrekpunt het bedrijventerrein en ook met het doorgaande lokale en regionale verkeer. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, bestaat er geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat met de verkeersaantrekkende werking van de rondweg in het verkeerskundig onderzoek rekening is gehouden.
De betogen falen.
Luchtkwaliteit
9. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt of onderzoek is verricht naar de hoeveelheid fijnstof ter plaatse van het recreatiecentrum De Witte Wieven en of daarbij onderscheid is gemaakt tussen vaste bewoners en recreanten.
9.1. In de ruimtelijke onderbouwing is weergegeven dat door Witteveen en Bos een onderzoek is uitgevoerd naar de luchtkwaliteit als gevolg van het aanleggen van de rondweg, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Aanvraag omgevingsvergunning rondweg, deelrapport luchtkwaliteit" van 1 maart 2012. Uit het rapport volgt dat de berekende gehalten fijnstof (PM10) de gestelde grenswaarden niet overschrijden. De grenswaarde voor fijnstof bedraagt 40 microgram/m3 (µg/m3) voor de jaargemiddelde concentratie. Uit het rapport volgt dat ter hoogte van het recreatiecentrum De Witte Wieven voor 2013, uitgaande van de aanwezigheid van de rondweg, een jaargemiddelde concentratie van 22,3 µg/m3 is berekend. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college geen onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van het project voor de luchtkwaliteit.
De betogen falen.
Geluid
10. De Witte Wieven betoogt dat het akoestisch onderzoek ondeugdelijk is, omdat het onjuistheden en tegenstrijdigheden bevat. Daartoe voert zij aan dat daarin is vermeld dat bij Wiltsangh 86 onderzoek is gepleegd, terwijl dit een vakantiewoning is. Volgens haar diende de beheerderswoning aan Wiltsangh 9 te worden onderzocht.
10.1. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vermelding in het akoestisch onderzoek van de woning Wiltsangh 86, in plaats van de woning Elburgerweg 86, berust op een kennelijke verschrijving. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Elburgerweg 86 een meetpunt is in het akoestisch onderzoek, maar dat Wiltsangh 86 in het rapport verder nergens wordt genoemd. Voorts heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de beheerderswoning aan Wiltsangh 9 blijkens het onderzoek daarin is betrokken en is aangemerkt als een geluidgevoelig object. Gelet op het vorenstaande bestaat in zoverre geen grond voor het oordeel dat het akoestisch rapport ondeugdelijk is en dat het college dit niet aan zijn besluit tot verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog faalt.
11. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen voor geluidhinder als gevolg van het realiseren van de rondweg. Daartoe betoogt [appellant sub 3] dat een bomenstrook die voor geluidsreductie zorgt, zal worden gekapt. Daarnaast heeft er dunning plaatsgevonden van het bos tussen zijn woning en de voorziene rondweg. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat ten onrechte niet is voorzien in een geluidscherm en dat met het geluidarme asfalt niet wordt voldaan aan de geldende geluidsgrenswaarden. [appellant sub 3] betoogt dat het stille asfalt na een jaar zal slijten, zodat deze maatregel onvoldoende is om geluidhinder te beperken.
11.1. [appellanten sub 2], zijn allen eigenaar van een recreatiewoning op het recreatiepark De Witte Wieven. [twee appellanten sub 2] wonen daar permanent. [appellant sub 3] woont aan [locatie a], welke weg langs het recreatiepark loopt.
In de ruimtelijke onderbouwing is weergegeven dat de akoestische effecten als gevolg van de rondweg zijn beoordeeld in het akoestisch onderzoek. Op basis daarvan heeft het college bezien of voor woningen die zijn aan te merken als een geluidgevoelige bestemming en die binnen de geluidzone van de rondweg zijn gelegen, wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) uit de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Het college heeft daarnaast in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek gedaan naar de geluidbelasting ter plaatse van niet-geluidgevoelige bestemmingen, zoals recreatiewoningen, en of ter plaatse van die woningen sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat.
In het akoestisch onderzoek is weergegeven dat bij enkele woningen in de geluidzone van de rondweg, die zijn aan te merken als een geluidgevoelige bestemming, een geluidbelasting optreedt die hoger is dan de ingevolge de Wet geluidhinder toegestane voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A). Van die woningen maakt onder meer de woning van [appellant sub 3] aan de [locatie a] deel uit. De woningen van [twee appellanten sub 2] maken daarvan geen deel uit. In het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat in het noordelijke deel en het zuidelijke deel van de rondweg stil asfalt als geluidreducerende maatregel zal worden aangelegd. Verder wordt ter plaatse van de rotonde Eperweg, ter hoogte van de beheerderswoning op het recreatiepark, een geluidscherm gerealiseerd van 95 m lang en 3 m hoog. In het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat als gevolg van die maatregelen bij alle woningen in het zuidelijke gedeelte van de rondweg die zijn aan te merken als geluidgevoelige bestemmingen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) wordt voldaan. De geluidbelasting als gevolg van de rondweg ter plaatse van recreatiewoningen die niet als geluidgevoelige bestemming zijn aan te merken, bedraagt volgens het akoestisch onderzoek maximaal 54 dB(A). In het akoestisch onderzoek is geconcludeerd dat die geluidbelasting niet dermate hoog is, dat het treffen van aanvullende geluidreducerende maatregelen noodzakelijk is.
Gelet op het vorenstaande heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de geluidgevoelige woningen in het onderzoeksgebied wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wgh, alsmede dat ter plaatse van woningen die niet geluidgevoelig zijn een aanvaardbaar leefklimaat zal bestaan. In hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd, is geen grond gelegen voor een ander oordeel.
Voor het oordeel dat met het voorziene geluidreducerende asfalt niet wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A), zoals [appellant sub 3] stelt, bestaat geen grond. Dat dit asfalt op termijn zal slijten, zoals hij betoogt, leidt niet tot een ander oordeel, reeds vanwege de omstandigheid dat het college te kennen heeft gegeven dat de gemeente het noodzakelijke reguliere onderhoud aan de weg zal verrichten waarmee de akoestische kwaliteit van het asfalt behouden blijft. Het college heeft zich gelet op de conclusies van het akoestisch onderzoek voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het treffen van aanvullende geluidreducerende maatregelen niet noodzakelijk is. Ter zitting heeft het college voorts toegelicht dat de door [appellant sub 3] bedoelde dunning van het bos tussen zijn woning en de rondweg geen deel uitmaakt van de kap die ten behoeve van de aanleg van de rondweg plaatsvindt en dat de omgevingsvergunning daarop geen betrekking heeft. Volgens het college is er geen wetenschappelijk bewijs voor de geluidafschermende werking van houtopstanden en is in het akoestisch onderzoek uitsluitend aan de voormalige vuilnisbelt enige geluidafschermende werking toegekend. Hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geeft geen grond om dit standpunt voor onjuist te houden.
De betogen falen.
12. De Witte Wieven vreest voor geluidhinder voor vaste bewoners van vakantiewoningen en voor recreanten op haar recreatiepark. Daartoe voert zij aan dat het voorziene geluidscherm van 95 m breed niet langs het gehele recreatiepark loopt en onvoldoende is om geluidhinder te voorkomen. Verder betoogt zij dat ten onrechte geen akoestisch onderzoek is uitgevoerd bij enkele vakantiewoningen die permanent bewoond worden. Volgens haar wordt in het akoestisch rapport ten onrechte vermeld dat er op het recreatiepark slechts enkele niet-geluidgevoelige bestemmingen, zijnde vakantiewoningen, aanwezig zijn, nu het gaat om circa 200 vakantieverblijven.
12.1. Zoals hiervoor is overwogen, wordt volgens het akoestisch onderzoek met de voorziene geluidreducerende maatregelen, bestaande uit het aanleggen van stil asfalt en het realiseren van een geluidscherm, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) op de geluidgevoelige woningen op het recreatiepark De Witte Wieven niet overschreden en zal ter plaatse van de niet-geluidgevoelige woningen een aanvaardbaar leefklimaat onstaan. Voor het oordeel dat aanvullende geluidreducerende maatregelen nodig zijn, bestaat geen grond.
Het college heeft te kennen gegeven dat in het akoestisch onderzoek enkele permanent bewoonde recreatiewoningen ten onrechte niet zijn aangemerkt als geluidgevoelig en in het onderzoek ontbreken. Derhalve is een aanvullend onderzoek verricht, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een notitie van 25 september 2013. In deze notitie zijn alle woningen op het recreatiepark vermeld die permanent bewoond mogen worden. In de notitie wordt geconcludeerd dat bij geen van die woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) wordt overschreden. Er bestaat aldus geen grond voor het oordeel dat met de voorziene geluidreducerende maatregelen onaanvaardbare geluidhinder optreedt ter plaatse van die woningen op het recreatiepark. Dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte is vermeld dat op het park slechts enkele niet-geluidgevoelige bestemmingen aanwezig zijn, zoals De Witte Wieven betoogt, biedt geen grond om dit onderzoek ondeugdelijk te achten.
Het betoog faalt.
13. De Witte Wieven betoogt voorts dat zij overlast vreest als gevolg van de tunnel die is voorzien in de rondweg, omdat die te dicht op de ingang van het recreatiecentrum is gelegen. Volgens haar ligt die tunnel op maaiveldniveau en loopt de rondweg daar overheen, zodat daardoor geluidoverlast zal optreden door optrekkend verkeer. Verder vreest zij overlast als gevolg van de tunnel, omdat die een hangplek voor jongeren is.
13.1. Blijkens de stukken dient de voorziene tunnel als doorgang voor langzaam verkeer, ruiters en groot wild. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat meerdere varianten voor de tunnel zijn onderzocht, maar dat de gekozen locatie de voorkeur heeft. Daarmee wordt de huidige structuur van paden in het gebied gevolgd en wordt de benodigde ingreep in het bosgebied het meest beperkt, omdat geen nieuwe toegangspaden naar de tunnel hoeven te worden aangelegd. Verder is de huidige locatiekeuze ingegeven door het willen beperken van het ruimtebeslag, aldus het college. Een onderdoorgang is verder gebruiksvriendelijker voor recreanten. Er is zoveel mogelijk openheid voorzien, om de tunnel als hangplek onaantrekkelijk te maken. Voor het oordeel dat de tunnel voor overlast zal zorgen bij het recreatiepark, in verband waarmee het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, bestaat gelet op het vorenstaande geen grond.
Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verhoogde ligging een beperkt effect heeft op de geluidbelasting en dat, zoals hiervoor is overwogen, aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh wordt voldaan. In dit verband heeft het college ter zitting toegelicht dat in het akoestisch onderzoek rekening is gehouden met de verhoogde ligging van de rondweg. De Witte Wieven heeft dit niet weersproken. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verkeer dat over de tunnel wordt geleid niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van de woningen op het recreatiepark.
Het betoog faalt.
Ligging vuilnisbelt
14. De Witte Wieven betoogt dat het college ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de ligging van de oude vuilnisbelt, die naast het terrein van het recreatiepark en direct aan de voorziene rondweg ligt. Volgens haar zal verontreinigd afval en asbest van de vuilnisbelt zich verspreiden over het terrein, als gevolg van de trillingen door vrachtverkeer op de rondweg.
14.1. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het gebruik als vuilnisbelt in de jaren ’60 is beëindigd en dat de voorziene rondweg buiten dit terrein is gelegen. Volgens het college heeft de rondweg geen invloed op deze voormalige vuilnisbelt. Voor het oordeel dat die voormalige vuilnisbelt wordt verstoord en daardoor afval wordt verspreid als gevolg van trillingen vanwege de rondweg, zo die al optreden, bestaat dan ook geen grond. Het college heeft te kennen gegeven dat de vuilnisbelt wordt gemonitord en dat geen klachten zijn ontvangen over afval op het terrein van De Witte Wieven.
Het betoog faalt.
15. Het betoog van De Witte Wieven dat de aanleg van de rondweg ook overigens negatieve gevolgen zal hebben voor het recreatiepark, faalt. Haar betoog dat het recreatiecentrum wordt bedreigd door het vergroten van de sportvelden, de aanleg van het spoor en de aanleg van de snelweg A28, kan niet leiden tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen, nu de in deze procedure aan de orde zijnde omgevingsvergunning uitsluitend betrekking heeft op de aanleg van de rondweg.
Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998)
16. [appellant sub 1] betoogt dat aan de omgevingsvergunning ten onrechte geen voorschrift is verbonden dat pas met de uitvoering van het project mag worden begonnen, wanneer de vereiste vergunning op grond van de Nbw 1998 onherroepelijk is geworden.
16.1. Voorafgaand aan het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning is een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 aangevraagd voor de aanleg van de rondweg. Gelet op artikel 47, tweede lid, van de Nbw 1998 is niet vereist dat alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, het college van gedeputeerde staten van Gelderland verklaart dat het tegen de verlening daarvan geen bedenkingen heeft. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de procedures met betrekking tot de omgevingsvergunning en met betrekking tot de vergunning op grond van de Nbw 1998, afzonderlijke procedures zijn. De vraag of de voor de uitvoering van het project benodigde vergunning op grond van de Nbw 1998 kan worden verleend, komt aan de orde in een eventueel te voeren procedure op grond van de Nbw 1998. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, is derhalve niet vereist dat die vergunning voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning is verleend en onherroepelijk is. Voor het oordeel dat het college een zodanige voorwaarde aan de omgevingsvergunning moest verbinden, bestaat evenmin grond.
Het betoog faalt.
17. [appellant sub 1] betoogt verder dat de Nbw 1998 op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat. Daartoe voert hij aan dat in de omgevingsvergunning ten onrechte niet is voorzien in compensatie van de aantasting van het Natura 2000-gebied.
17.1. Niet in geschil is dat de rondweg voor een deel is voorzien binnen het Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder n, van de Nbw 1998 de Veluwe en op bijna 3 km afstand van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren.
17.2. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college zich ten tijde van het nemen van het besluit van 24 juni 2013 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Nbw 1998 niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg stond. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het Advies- en ingenieursbureau Witteveen en Bos onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de voorziene rondweg mogelijk significant verstorende of verslechterende effecten heeft op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden de Veluwe en Veluwerandmeren en de beschermde natuurmonumenten Mosterdveen en Leemputten. In het rapport wordt geconcludeerd dat het realiseren van de rondweg met de uitvoering van de voorgestelde mitigerende maatregelen geen significant verstorende of verslechterende effecten heeft op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden en de beschermde natuurmonumenten Mosterdveen en Leemputten en dat aan het treffen van compenserende maatregelen als bedoeld in artikel 19h van de Nbw 1998 niet hoeft te worden toegekomen. Gelet op de uitkomst van dit rapport mocht het college ervan uitgaan dat vergunning op grond van de Nbw 1998 zou worden verleend.
De vergunning op grond van de Nbw 1998 ten behoeve van de rondweg is bij besluit van 25 september 2013 ook daadwerkelijk verleend. Tegen deze vergunning is beroep ingesteld.
Het betoog faalt.
Ruimtelijke Verordening Gelderland - EHS
18. [appellant sub 1] betoogt dat het college niet heeft onderkend dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in artikel 18.1 en artikel 18.3 van de Ruimtelijke Verordening van de provincie Gelderland (hierna: de Verordening) voor het realiseren van ontwikkelingen binnen de EHS. Daartoe voert hij in de eerste plaats aan dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of er alternatieven zijn voor de locatie van de rondweg die een geringere aantasting vormen van de EHS en het Natura 2000-gebied en of die alternatieven uitvoerbaar zijn. Verder voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat het college niet heeft onderzocht of de bestaande infrastructuur kan worden aangepast aan de huidige verkeersstroom. Daarnaast voert [appellant sub 1] aan dat in de ruimtelijke onderbouwing niet is weergegeven wat de redenen van groot openbaar belang zijn, die de rondweg en daarmee de aantasting van de EHS rechtvaardigen. In dit verband voert hij aan dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de verkeersveiligheid en leefbaarheid in de wijken van Nunspeet Oost in de huidige situatie in geding zijn. [appellant sub 1] betoogt voorts dat het besluit ten onrechte niet voorziet in compensatie van de aantasting van de EHS en dat die compensatie niet verzekerd is. De enkele verwijzing naar natuurontwikkeling in de Schaarweide is volgens hem onvoldoende, nu het college niet inzichtelijk heeft gemaakt om welk gebied het gaat, wat de oppervlakte is en welk type natuurtypen worden ontwikkeld. Volgens [appellant sub 1] wordt niet voldaan aan de voorwaarden in de "Streekplanherziening herbegrenzing EHS". Het ontwikkelingsplan Schaarweide is niet bindend en bovendien achterhaald, omdat het beoogde compensatiegebied inmiddels valt onder het onherroepelijke bestemmingsplan "Buitengebied 2010", waarin het deels een natuurbestemming en deels een agrarische bestemming heeft. Het gebied dat de bestemming natuur heeft, wordt reeds gebruikt voor compensatie van andere plannen, zodat de compensatie voor dit plan niet in dat gebied kan plaatsvinden, aldus [appellant sub 1] .
18.1. Ingevolge artikel 1.2 van de Verordening wordt onder een bestemmingsplan verstaan: plan ingevolge artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In deze verordening wordt onder bestemmingsplan tevens begrepen, een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3º, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, ten behoeve van een project van lokaal ruimtelijk belang.
Ingevolge artikel 18.1 worden in een bestemmingsplan in een gebied gelegen binnen de EHS geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, zoals aangegeven in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse ecologische hoofdstructuur" en het Waterplan Gelderland 2010 - 2015, welke zijn opgenomen als bijlage 4 en bijlage 10 bij deze verordening, significant worden aangetast.
Ingevolge artikel 18.3 kunnen in afwijking van het bepaalde in 18.1 bestemmingen in EHS-gebied met de functie "Natuur", waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, worden toegestaan indien er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang, de negatieve effecten door mitigatie zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd. In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat aan deze voorwaarden is voldaan en wordt tevens een verantwoording opgenomen omtrent de aard van de mitigerende of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied en de wijze waarop de compensatie is verzekerd.
Ingevolge artikel 18.6 gelden ten aanzien van het bepaalde in 18.2 t/m 18.4 de spelregels ten aanzien van mitigatie, compensatie en saldering zoals opgenomen in de Streekplanherziening Herbegrenzing EHS, welke is opgenomen als bijlage 3 bij deze verordening.
Ingevolge hoofdstuk 2.7.1 van de Streekplanherziening worden aan compensatie in het kader van de EHS de volgende voorwaarden gesteld:
- geen netto-waardenverlies (areaal, kwaliteit, samenhang),
- compensatie aansluitend of nabij het gebied, mits een duurzame situatie ontstaat of, indien niet mogelijk: realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie verder weg van het aangetaste gebied.
18.2. Niet in geschil is dat het zuidelijke gedeelte van de rondweg is voorzien binnen de begrenzing van de EHS "Natuur". Door de aanleg van de rondweg zal circa 5 ha daarvan verloren gaan, als gevolg waarvan de wezenlijke kenmerken of waarden van het desbetreffende gebied significant worden aangetast. Teneinde realisering van de rondweg mogelijk te kunnen maken, heeft het college in overleg met de provincie Gelderland toepassing gegeven aan artikel 18.3 van de Verordening.
Gelet op hetgeen hiervoor in 6.3 is overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat er reële alternatieven zijn voor de rondweg als bedoeld in artikel 18.3 van de Verordening. Verder is in de ruimtelijke onderbouwing weergegeven dat de rondweg dient als ontsluiting voor bedrijventerrein De Kolk, maar ook om de bestaande overbelaste verkeerssituatie in de kern van Nunspeet te verbeteren. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de F.A. Molijnlaan en de Oenenburgweg de belangrijkste ontsluitingswegen zijn voor het verkeer van de Elburgerweg naar de Eperweg, Elspeterweg en A28. Die verkeersafwikkeling zal nog meer onder druk komen te staan door de gerealiseerde wijk De Bunte en de aanleg van de wijk Molenbeek in het noorden van Nunspeet. In de ruimtelijke onderbouwing is weergegeven dat de Oenenburgweg wordt ervaren als verkeersonveilig, omdat hier zowel langzaam verkeer, personenverkeer als vrachtverkeer doorheen rijdt. Er zijn grote verschillen in massa, snelheid en omvang van gebruikers en de hoofdrijbaan is daarvoor ongeschikt. De rondweg biedt een nieuwe verbinding voor de woonwijk Molenbeek, de Elburgerweg en het bedrijventerrein De Kolk. Volgens het college zal de Oenenburgweg na realisering van de rondweg afgewaardeerd worden naar 30 km/h. Het (vracht)verkeer in de woonwijk Oenenburg zal daardoor afnemen, zodat ook de geluidhinder ter plaatse van woningen aan die weg zal afnemen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college zich gelet op het vorenstaande niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersveiligheid en leefbaarheid van Nunspeet (Oost) redenen van groot openbaar belang zijn als bedoeld in artikel 18.3 van de Verordening, die het realiseren van de rondweg rechtvaardigen.
Het college heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het verlies aan EHS wordt gecompenseerd door het aanleggen van 6,9983 ha nieuwe natuur op de Schaarweide in Elspeet. In de ruimtelijke onderbouwing is weergegeven, hetgeen niet is bestreden, dat dit gebied aansluit op de bestaande EHS. Op de gronden van de Schaarweide rustte ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 2010" een agrarische bestemming. Het college heeft ten behoeve van natuurontwikkeling in het kader van de EHS met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid die dat bestemmingsplan bevat, de bestemming "Agrarisch" gewijzigd naar de bestemming "Natuur - Landschap". Vanaf 7 augustus 2013 heeft gedurende zes weken een ontwerp van dit wijzigingsplan "Weideweg" ter inzage gelegen. Het wijzigingsplan is vastgesteld op 13 november 2013 en is inmiddels onherroepelijk. Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat de natuurontwikkeling ter compensatie van de aantasting van de EHS op de Schaarweide inmiddels is gerealiseerd. Onder verwijzing naar een situatietekening van de nieuwe natuur heeft het college toegelicht dat een vijftal stroken grond is omgevormd tot onder meer heide en grasland. De tussenliggende stroken zijn bosgebied, die zijn aangelegd ter compensatie van eerdere plannen, aldus het college. Het gebied vormt volgens het college thans een aaneengesloten natuurgebied. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd is gelet op het vorenstaande geen grond gelegen voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de negatieve effecten van het realiseren van de rondweg op het gebied voldoende worden gecompenseerd en dat die compensatiebehoefte voldoende is verzekerd.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met het bepaalde in artikel 18.3 van de Verordening.
Het betoog faalt.
Kappen - Boswet
19. [appellant sub 1] betoogt dat het kappen van houtopstanden in strijd is met de Boswet. Daartoe voert hij in de eerste plaats aan dat onduidelijk is of het college de vereiste melding als bedoeld in artikel 2 van de Boswet heeft gedaan aan de minister van Economische Zaken. Volgens hem diende voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning toestemming te zijn verleend door de minister. Voorts voert hij aan dat compensatie van de te kappen bomen in de zin van de Boswet noodzakelijk is, maar dat onduidelijk is op welke wijze in compensatie wordt voorzien en of die compensatie verzekerd is. [appellant sub 1] betoogt in dit verband dat de compensatie dient te voldoen aan het gestelde in de brochure "De Boswet in Gelderland". Het college heeft volgens hem ten onrechte niet beoordeeld of compensatie aansluitend aan de bestaande boskern kan plaatsvinden. Verder heeft het college volgens [appellant sub 1] ten onrechte niet inzichtelijk gemaakt of compensatie zal plaatsvinden in het gebied Schaarweide en om welke oppervlaktes het gaat. In dit gebied is volgens hem compensatie onder gelijke omstandigheden en op soortgelijk terrein niet mogelijk. Volgens hem dient een toeslag van 33% op de te kappen oppervlakte te worden gerealiseerd, zodat er circa 7 ha nieuwe natuur aangelegd moet worden ter compensatie van de aanleg van de rondweg.
19.1. Niet in geschil is dat op de kap ten behoeve van het aanleggen van het zuidelijke deel van de rondweg de Boswet van toepassing is.
Anders dan [appellant sub 1] betoogt, volgt uit de Boswet en de Wabo niet dat is vereist dat een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Boswet is gedaan, dan wel dat voor eventuele compensatie toestemming moet zijn verleend door de minister van Economische Zaken, alvorens een omgevingsvergunning voor een project kan worden verleend. Overigens heeft het college blijkens de stukken een melding gedaan op 18 september 2013 en is de kap sinds 19 oktober 2013 toegestaan. De kap van bomen ten behoeve van het zuidelijke deel van de rondweg heeft blijkens de stukken plaatsgevonden tussen 22 oktober 2013 en 3 december 2013.
Voorts geldt dat de brochure, waarnaar [appellant sub 1] verwijst, niet de status heeft van een beleidsregel en dat het college aan het daarin bepaalde niet is gebonden bij het verlenen van de omgevingsvergunning. Verder mist het betoog van [appellant sub 1] dat een toeslag van 33% op de te kappen oppervlakte moet worden gerealiseerd, feitelijke grondslag. Uit de Boswet volgt niet dat een dergelijke toeslag is vereist.
19.2. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, is voorts geen grond gelegen voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de Boswet niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg stond. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de ruimtelijke onderbouwing is weergegeven dat de kap van de betreffende houtopstanden wordt gecompenseerd door bos aan te leggen rond het tracé van de rondweg en in het gebied de Schaarweide. Het college heeft in dit verband te kennen gegeven dat binnen het projectgebied van de rondweg substantiële herplant kan plaatsvinden, waarbij het volgens het college in hoofdzaak gaat om het aanplanten van bermen en taluds in het zuidelijke deel, het doortrekken van bestaande houtsingels in het middendeel en de aanleg van een haag aan weerszijden van het noordelijke deel van de rondweg. Voor zover de herplant niet binnen het projectgebied kan plaatsvinden, wordt dit areaalverlies gecompenseerd op de Schaarweide. Het college heeft zich onweersproken op het standpunt gesteld dat het gaat om circa 234 are. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het wijzigingsbestemmingsplan "Weideweg", dat op 13 november 2013 is vastgesteld en inmiddels onherroepelijk is, voorziet in de compensatie in het kader van zowel de EHS als de Boswet. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de benodigde compensatie reeds is gerealiseerd en dat daarmee op de Schaarweide een aaneengesloten natuurgebied is gecreëerd. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, bestaat gelet op het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat onduidelijk is op welke wijze in compensatie in het kader van de Boswet wordt voorzien en of die compensatie voldoende verzekerd is.
Het betoog faalt.
Kappen - Kapverordening Nunspeet 1999
20. [appellant sub 1] betoogt dat de voorziene herplant onvoldoende is en het college ten onrechte geen uitsluitsel heeft gegeven over de plaats en het aantal van de bomen die herplant worden. Volgens hem zijn de bomen met een stamomtrek van 30-35 cm voorzien in de houtwal in het noordelijke deel van de rondweg onvoldoende om te fungeren als mitigerende maatregel. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat bomen met een geringe stamomtrek worden gebruikt voor de herplant, zodat het herstel onvolledig en langdurig is. [appellant sub 1] voert voorts aan dat aan de omgevingsvergunning ten onrechte niet de standaardvoorwaarden uit artikel 8 en 9 van de kapverordening zijn verbonden. [appellant sub 1] betoogt tot slot dat niet is aangetoond dat de ophoging van het terrein geen nadelige gevolgen heeft voor de bestaande houtopstanden tussen het sportpark en de rotonde op het bedrijventerrein.
20.1. Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.18 kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Ingevolge artikel 4 van de Kapverordening 1999 van de gemeente Nunspeet kan het college van burgemeester en wethouders de vergunning weigeren dan wel, onder voorschriften verlenen in het belang van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand,
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand,
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon,
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand,
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand,
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kan het college van burgemeester en wethouders, indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders is geveld anders dan bij wijze van dunning, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichtingen opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.
Ingevolge het tweede lid kan, indien de verplichting als in het vorige lid bedoeld wordt opgelegd, daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.
Ingevolge artikel 8 wordt een vergunning verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment van definitief worden van de vergunning, oftewel tot het moment dat:
a. de bezwaar- of beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat er bezwaar of beroep is ingediend;
b. beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;
c. beslist is op het beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan.
Ingevolge artikel 9 vervalt de definitieve vergunning als bedoeld in het vorig artikel, indien daarvan niet binnen maximaal één jaar na afgifte volledig gebruik is gemaakt.
20.2. Niet in geschil is dat op de benodigde kap van bomen ten behoeve van de aanleg van het noordelijke deel en het middendeel van de rondweg de kapverordening van toepassing is.
20.3. Voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning is een kapinventarisatie uitgevoerd door Advies- en Ingenieursbureau Witteveen en Bos. Het college heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat de aanvraag betrekking heeft op 134 vergunningplichtige bomen. Het college heeft in het besluit van 24 juni 2013 voor het noordelijke, zuidelijke en middengedeelte van de rondweg weergegeven welke bomen het betreft, ten behoeve van welk onderdeel van de rondweg de kap plaatsvindt, welke cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden de bomen hebben en hoe en waar de herplant zal worden uitgevoerd. Het betoog van [appellant sub 1] dat het college geen uitsluitsel heeft gegeven over de plaats en het aantal bomen dat herplant zal worden, mist in zoverre feitelijke grondslag.
Vaststaat verder dat het college aan de omgevingsvergunning het voorschrift heeft verbonden dat herplant dient plaats te vinden overeenkomstig de ontwerptekeningen die als bijlage I bij de ruimtelijke onderbouwing zijn gevoegd. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat deze voorziene herplant onvoldoende is en dat het college dit voorschrift in redelijkheid niet aan de omgevingsvergunning heeft kunnen verbinden, temeer nu uit de kapverordening geen eisen voortvloeien over de wijze waarop de herplant dient te worden uitgevoerd dan wel over de stamomtrek van de te herplanten bomen.
Voorts heeft het college zich met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] dat de met de rondweg voorziene ophoging schade veroorzaakt aan andere houtopstanden, dan die waarop de aanvraag betrekking heeft, terecht op het standpunt gesteld dat dit in het kader van deze procedure geen onderwerp van geschil is. De omgevingsvergunning heeft alleen betrekking op de houtopstanden die moeten wijken voor de aanleg van de rondweg. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd is overigens geen grond gelegen voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de aanleg en het gebruik van de rondweg geen negatief effect zal hebben op de gezondheid en levensduur van houtopstanden.
20.4. Anders dan [appellant sub 1] betoogt, daargelaten dat uit de tekst van artikel 9 van de kapverordening niet volgt dat dit een standaardvoorwaarde betreft, is het verbinden van een dergelijke voorwaarde aan de omgevingsvergunning betekenisloos, nu het vervallen van de toestemming voor de desbetreffende activiteit, gelet op het bepaalde in artikel 9 van de kapverordening, van rechtswege intreedt.
[appellant sub 1] betoogt met betrekking tot artikel 8 van de kapverordening terecht dat de daarin opgenomen standaardvoorwaarde ten onrechte niet aan de omgevingsvergunning is verbonden. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat aannemelijk is dat [appellant sub 1] daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Het gebrek kan derhalve met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat reeds op het verzoek om voorlopige voorziening van [appellant sub 1] is beslist, als bedoeld in artikel 8, onder b, van de kapverordening.
De betogen falen.
21. [appellant sub 1] betoogt voorts dat het college niet alle te kappen bomen in eigendom heeft, omdat de gronden waarop de bomen met nummers 37 en 47 staan, bij hem in eigendom zijn. Aldus is het verlenen van de omgevingsvergunning volgens [appellant sub 1] in strijd met artikel 3, eerste lid, van de kapverordening.
21.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de kapverordening, moet de vergunning worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.
21.2. Het college heeft betwist dat [appellant sub 1] eigenaar is van de gronden waarop de genoemde twee bomen aanwezig zijn, te weten perceel nummer […], omdat het college door verjaring eigenaar zou zijn geworden van de gronden. Het heeft toegelicht dat het niet tot het kappen van de bomen zal overgaan, alvorens in rechte is komen vast te staan dat de gronden eigendom zijn van de gemeente. Niet betwist is dat de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op de bomen met nummers 37 en 47, op het perceel nummer […].
Uit artikel 3, eerste lid, van de kapverordening volgt dwingendrechtelijk dat de aanvraag moet worden gedaan door of namens, dan wel met toestemming van de zakelijk gerechtigde. Gelet op het vorenstaande staat niet vast dat de desbetreffende gronden eigendom zijn van de gemeente, zodat de gemeente ten tijde van het indienen van de aanvraag, en ook thans, niet krachtens zakelijk recht gerechtigd was om over de bomen met nummers 37 en 47 op het perceel nummer […] te beschikken. Gelet hierop is de omgevingsvergunning in zoverre in strijd met artikel 3, eerste lid, van de kapverordening verleend.
Het betoog slaagt.
Landschappelijke inpassing
22. [appellant sub 1] betoogt dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, omdat de landschappelijke inpassing van de rondweg en in het bijzonder de aan te planten elzenhaag in strijd is met artikel 19.1, 20.1 en 20.2 van de Verordening. In dit verband betoogt hij dat de elzenhaag een verstoring is in het open gebied en dat het college niet heeft onderkend dat de elzenhaag 4,5 m hoog dient te worden ten opzichte van het aansluitende terrein, in plaats van 3,5 m hoog. Verder betoogt hij dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland ten onrechte op grond van artikel 25 van de Verordening ontheffing heeft verleend van artikel 19 en 20 van de Verordening. In dit verband voert hij aan dat het college van gedeputeerde staten in haar beoordeling ten onrechte geen rekening heeft gehouden met alternatieven voor de rondweg, die het open gebied minder aantasten.
22.1. Ingevolge artikel 19.1 van de Verordening worden in een bestemmingsplan geen nieuwe bestemmingen toegestaan die de openheid van de waardevolle open gebieden aantasten.
Ingevolge artikel 20.2 kunnen in gebieden binnen een nationaal landschap, met de aanduiding waardevol landschap, slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken.
Ingevolge artikel 25 kunnen Gedeputeerde Staten op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de regels in hoofdstuk 2 tot en met 19 van deze verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen.
22.2. In de ruimtelijke onderbouwing is weergegeven dat de landschappelijke inpassing van de rondweg is onderzocht in het rapport "Landschappelijke inpassing oostelijke rondweg Nunspeet, actualisatie 2013" van 19 maart 2013. De rondweg is gelegen in gebieden die in de Verordening zijn aangewezen als waardevol open gebied, nationaal landschap en waardevol landschap binnen nationaal landschap.
Vaststaat dat de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bij besluit van 14 februari 2013 ten behoeve van het realiseren van de rondweg ontheffing heeft verleend als bedoeld in artikel 75 van de Flora- en Faunawet. De ontheffing is verleend uitgaande van de omstandigheid dat mitigerende maatregelen worden genomen, waaronder de maatregel dat, kort weergegeven, ten behoeve van de steenuil een dichte elzenhaag van 3,5 m hoog moet worden gerealiseerd. In het vermelde rapport is weergegeven dat de haag bevordert dat de steenuil op grotere hoogte de weg oversteekt. In de ruimtelijke onderbouwing is weergegeven dat de elzenhaag vanuit de woonwijk gezien zorgt voor continuïteit. Verder is weergegeven dat bij de rotonde Elburgerweg ten zuiden van de rotonde aan beide zijden van de weg ook een elzenhaag wordt geplaatst.
Het college heeft ter zitting toegelicht dat de elzenhaag een hoogte heeft van 3,5 m, gerekend vanaf de weg, die op 1 m hoogte vanaf het maaiveld ligt. Dat de elzenhaag vanaf maaiveldniveau een hoogte heeft van 4,5 m, betekent, anders dan [appellant sub 1] betoogt, niet dat die de openheid van het landschap op onaanvaardbare wijze aantast, gelet op het navolgende.
22.3. In het rapport is weergegeven dat een aantasting van de openheid van het landschap als gevolg van de elzenhaag niet kan worden uitgesloten, zodat zekerheidshalve aan het college van gedeputeerde staten van Gelderland ontheffing is gevraagd. Bij besluit van 19 juni 2013 heeft dit college op grond van artikel 25 van de Verordening ontheffing verleend van het bepaalde in artikel 19.1 en 20.2 van de Verordening. In zijn besluit heeft het college van gedeputeerde staten overwogen dat, gelet op het belang van realisering van de rondweg, het belang van de steenuil en de maatregelen die het Rijk daartoe heeft voorgeschreven, en de feitelijke situatie met betrekking tot openheid van het betreffende gebied ter plaatse, in dit concrete geval sprake is van dermate bijzondere omstandigheden dat de openheid van het gebied in dit geval en op de betreffende locatie in redelijkheid niet als een zodanig provinciaal belang dient te wegen dat de gemeente Nunspeet daardoor in haar ruimtelijke beleid wordt belemmerd.
22.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet en evenmin voor het oordeel dat het college de door het college van gedeputeerde staten verleende ontheffing niet aan zijn besluit tot verlening van omgevingsvergunning ten grondslag heeft mogen leggen. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat, anders dan [appellant sub 1] betoogt, het college van gedeputeerde staten ingevolge artikel 25 van de Verordening op grond van een belangenafweging kan besluiten ontheffing te verlenen, maar dat een beoordeling of er alternatieven zijn voor het project niet is voorgeschreven in dat artikel.
Het betoog faalt.
Financiële uitvoerbaarheid
23. [appellant sub 1] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het project financieel uitvoerbaar is. Daartoe voert hij aan dat, nu de compensatie van de EHS, het Natura 2000-gebied en de Boswet niet is opgenomen in het plan, de kosten daarvoor ook niet verwerkt zijn.
23.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeenteraad in een vergadering van 25 april 2013 de exploitatieberekening van het project heeft vastgesteld en tevens heeft ingestemd met een gewijzigd krediet en een dekkingsvoorstel voor de rondweg. In het door [appellant sub 1] aangevoerde is geen grond gelegen voor het oordeel dat het project niet financieel uitvoerbaar is.
Het betoog faalt.
Conclusie
24. De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3] en De Witte Wieven zijn ongegrond. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het besluit van het college van 24 juni 2013 is in strijd met artikel 3, eerste lid, van de kapverordening verleend, voor zover het de voorziene kap van de bomen met nummers 37 en 47 op het perceel nummer […] betreft en het besluit dient in zoverre te worden vernietigd. De Afdeling zal voorts bepalen dat de vergunningaanvraag buiten behandeling wordt gelaten, voor zover die betrekking heeft op het kappen van de bomen met nummers 37 en 47 op het perceel nummer […], en dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
25. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellanten sub 2], [appellant sub 3] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatiecentrum De Witte Wieven B.V. ongegrond;
II. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet van 24 juni 2013, kenmerk WA.1690, voor zover dit besluit betreft het kappen van de bomen met nummers 37 en 47 op het perceel nummer […];
IV. laat de aan het vernietigde besluit ten grondslag liggende vergunningaanvraag buiten behandeling, voor zover die betrekking heeft op het kappen van de bomen met nummers 37 en 47 op het perceel nummer […];
V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet tot vergoeding van bij [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 43,94 (zegge: drieënveertig euro en vierennegentig eurocent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet aan [appellanten sub 1] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 118,00 (zegge: honderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Kos
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2014
651.