Rb. Oost-Brabant, 11-02-2015, nr. SHE 15/13
ECLI:NL:RBOBR:2015:714
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
11-02-2015
- Zaaknummer
SHE 15/13
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2015:714, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 11‑02‑2015; (Voorlopige voorziening)
Uitspraak 11‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Asfaltberg. Teerhoudend asfalt Samenvatting: Er is een voorlopige voorziening ingediend tegen een revisievergunning voor een bedrijf dat (naast een groot aantal andere activiteiten) onder meer teerhoudend asfalt inneemt dat in een steeds groter en hoger wordende berg. Als er geen teerhoudend asfalt meer wordt aangevoerd, wordt de berg in ieder geval niet groter en ontstaat niet de door verzoekers gevreesde onomkeerbare situatie. Daarom bepaalt de voorzieningenrechter dat vergunninghouder na deze uitspraak geen nieuw teerhoudend asfalt in mag nemen op de locatie Kanaaldijk Zuid 24 te Son en Breugel. Volledigheidshalve zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit schorsen voor zover hierbij de derde-partij is toegestaan om teerhoudend asfalt in te nemen. De getroffen voorlopige voorziening vervalt twee weken na de inhoudelijke behandeling van de beroepen tegen de revisievergunning door de rechtbank. Voor een algehele schorsing van de revisievergunning ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Dat betekent dat vergunninghouder zich aan de voorschriften van de revisievergunning moet gaan houden en ook de vergunde opslaghoogte (20 meter) in acht moet gaan nemen.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/13
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 februari 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Ekkersweijer Recreatie B.V. te Best, verzoekster,
[verzoeker] te Best, verzoeker.
(gemachtigden: mr. M.P. Wolf en mr. F. Kooijman),
en
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, verweerder
(gemachtigden: mr. A.H.P. Bosmans, mr. P.J.A.G. van Veldhoven, H.L. van Aarle en N.E. Gradisen).
Aan het geding heeft als derde-partij deelgenomen [derde-partij], te Son,
(gemachtigde: dr. mr. L. Bier).
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en in werking hebben van een inrichting en een omgevingsvergunning geweigerd voor zover het opslag van (afval)stoffen hoger dan 20 meter boven maaiveld betreft.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [persoon 1] en [persoon 2].
Overwegingen
1. Het bestreden besluit betreft een revisievergunning voor het onderdeel milieu voor het bedrijf van de derde-partij op de locatie Kanaaldijk Zuid 24 te Son en Breugel (verder: de locatie). Binnen het bedrijf vindt een aantal, in het bestreden besluit genoemde, activiteiten plaats waaronder het in werking hebben van een grondbank, het op- en overslaan en bewerken van steenachtig bouw- en sloopafval en soortgelijk procesafval, het op- en overslaan van asbest en sorteren van asbesthoudend puin en de op- en overslag en bewerking van grof- en fijnkorrelige minerale afvalstoffen (onder andere teerhoudend asfalt). Een complete opsomming wordt gegeven in het bestreden besluit. In het verleden is voor het bedrijf eerder een milieuvergunning verleend op 21 september 2007. Deze vergunning is nadien enkele malen gewijzigd. Tot de inrichting behoort een IPPC-installatie.
2. Verzoeker is eigenaar van een aantal percelen direct naast de locatie. Verzoekster exploiteert hier een aantal recreatieve voorzieningen, waaronder een visvijver en het recreatiepark ‘Aquabest’. Verzoekers hebben in het verleden meermalen verweerder verzocht om op te treden tegen gestelde overtredingen van onder meer de eerder verleende milieuvergunning.
3. Op 24 augustus 2012 heeft verweerder de aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag is enkele malen aangevuld. Verweerder heeft een ontwerpbesluit ter inzage gelegd gedurende zes weken en binnen deze periode hebben onder andere verzoekers zienswijzen ingediend. Tegen het bestreden besluit heeft ook de gemeente Son en Breugel beroep ingesteld. De gemeente Son en Breugel heeft geen verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Ten behoeve van de behandeling van beide beroepen heeft op 5 februari 2015 een inlichtingencomparitie plaatsgevonden. Hierbij is door de rechtbank aangegeven dat deze rechtbank de beroepen op de zitting van 16 juni 2015 zal behandelen.
4. Het bestreden besluit betreft een zogenoemde revisievergunning als bedoeld in artikel 2.6 van de Wabo. Dat wil zeggen dat deze vergunning alle eerder voor dit bedrijf verleende omgevingsvergunningen voor het onderdeel milieu vervangt en dat de eerdere vergunningen vervallen wanneer het bestreden besluit onherroepelijk wordt. Het bestreden besluit treedt pas in werking als de voorzieningenrechter op het onderhavige verzoek heeft beslist (artikel 6.1, derde lid, van de Wabo). De voorzieningenrechter moet in deze procedure beoordelen of het noodzakelijk is om (orde)maatregelen te treffen om een onomkeerbare situatie te voorkomen, in afwachting van de behandeling op zitting op 16 juni 2015. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers, die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder en derde-partij die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
5. Verzoekers hebben verzocht om schorsing van de gehele vergunning tot zes weken nadat de rechtbank een uitspraak heeft gedaan in de beroepszaak. Verzoekers wijzen er hierbij op dat de derde-partij een grote hoeveelheid teerhoudend asfalt op het terrein van de inrichting heeft opgeslagen, resulterend in een berg van 32 meter hoogte. Volgens verzoekers kan de derde-partij dit teerhoudend asfalt niet verwerken en wordt het ook niet afgevoerd. Als wordt toegestaan dat de derde-partij meer teerhoudend asfalt inzamelt dan zij kan verwerken vrezen verzoekers dat er een onomkeerbare situatie ontstaat.
6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit onder meer het voorschrift verbonden dat de termijn van opslag van afvalstoffen ten hoogste 3 jaar mag bedragen (voorschrift 2.6.1) en dat de opslaghoogte van teerhoudend asfalt, puin en puingranulaat maximaal 20 meter mag bedragen (voorschrift 2.6.5).
7. De derde-partij heeft aangegeven dat de hoogte van de berg teerhoudend asfalt inmiddels is teruggebracht tot ongeveer 20 meter. Dit is ter zitting door verweerder bevestigd en is door verzoekers niet weerlegd.
8. Vast staat dat de berg teerhoudend asfalt in het verleden hoger was dan 20 meter, namelijk 32 meter. Vast staat ook dat geen vergunning is verleend voor bewerking van het teerhoudend asfalt op de locatie door middel van de thermische reinigingsinstallatie. Er loopt een vergunningprocedure. De bouw van deze thermische reinigingsinstallatie is door verweerder op verzoek van verzoekers stilgelegd. Tot slot heeft de derde-partij erkend dat op het terrein teerhoudend asfalt ligt dat eerder dan 3 jaar geleden is aangevoerd.
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in afwachting van de uitkomst van de vergunningsprocedure rond de thermische reinigingsinstallatie de berg teerhoudend asfalt niet groter mag worden. Als er geen teerhoudend asfalt meer wordt aangevoerd, wordt de berg in ieder geval niet groter en ontstaat niet de door verzoekers gevreesde onomkeerbare situatie. Desgevraagd heeft de derde-partij ter zitting aangegeven dat het teerhoudend asfalt dat in de komende maanden door haar wordt ingenomen, ook kan worden ingenomen op een andere bedrijfslocatie. Om te voorkomen dat de hoeveelheid teerhoudend asfalt op de locatie verder zal groeien, zal de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepalen dat de derde-partij na deze uitspraak geen nieuw teerhoudend asfalt in mag nemen op de locatie Kanaaldijk Zuid 24 te Son en Breugel. Volledigheidshalve zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit schorsen voor zover hierbij de derde-partij is toegestaan om teerhoudend asfalt in te nemen. De voorzieningenrechter bepaalt verder dat de getroffen voorlopige voorziening vervalt twee weken na de inhoudelijke behandeling van de beroepen van verzoekers en de gemeente Son en Breugel op de zitting van 16 juni 2015. Indien en voor zover nodig kan de rechtbank daarna in een uitspraak of tussenuitspraak nadere (orde)maatregelen treffen.
10. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding het bestreden besluit voor het overige te schorsen. Verzoekers hebben namelijk ter zitting niet duidelijk kunnen maken welke andere onomkeerbare gevolgen voor het milieu zouden kunnen optreden in de periode tot de behandeling van de beroepen op zitting als de inrichting wordt geëxploiteerd volgens het bestreden besluit en de daaraan verbonden voorschriften, zeker als géén nieuw teerhoudend asfalt wordt ingenomen. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat een algehele schorsing van het bestreden besluit tot gevolg heeft dat de vergunning uit 2007 blijft gelden en de derde-partij de toen vergunde inrichting nog steeds mag exploiteren. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een algehele schorsing van het bestreden besluit daarom afwijzen. Daardoor treedt het bestreden besluit, inclusief de daaraan verbonden voorschriften in werking, behoudens voor zover het innemen van teerhoudend asfalt is vergund. De derde-partij moet zich aan het bestreden besluit gaan houden en moet dus ook de vergunde opslaghoogte van 20 meter in acht nemen (voorschrift 2.6.5). Dit is meer dan werd vergund in de vergunning uit 2007, maar de voorzieningenrechter beschouwt de hogere opslaghoogte niet als een onomkeerbaar milieugevolg nu derde-partij in staat is gebleken om binnen een aantal weken de hoogte van de berg terug te brengen van 32 meter naar 20 meter.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder tot vergoeding van het door verzoekers betaalde griffierecht. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- -
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat na deze uitspraak door de derde-partij geen teerhoudend asfalt mag worden ingenomen op de locatie Kanaaldijk Zuid 24 te Son en Breugel en schorst het bestreden besluit voor zover hierbij de inname van teerhoudend asfalt op de locatie Kanaaldijk Zuid 24 te Son en Breugel is toegestaan;
- -
bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt twee weken na de inhoudelijke behandeling van de beroepen van verzoekers en de gemeente Son en Breugel ter zitting door deze rechtbank;
- -
wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af;
- -
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan verzoekers te vergoeden
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-, te betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. Spoormakers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.