Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 174-178. 7 Proces-verbaal van bevindingen van 28 juni 2011, p. 488 e.v. 8 Proces-verbaal van aanhouding [X], p. 132-134. 9 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 181-185. 10 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] van 26 maart 2011, p. 174-178. 11 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], p. 172-174. 12 Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 5 oktober 2011, p. 3. 13 Proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2011, p. 68. 14 Proces-verbaal Bureau Forensische Opsporing, p. 288-290. 15 Deskundigenbericht NFI van 23 mei 2011, p. 618. 16 Verklaring verdachte, proces-verbaal terechtzitting van 5 oktober 2011, p. 3. 17 Proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2011, p.485. 18 Zie de processen-verbaal die zijn genoemd onder voetnoten 9, 10 en11.
Rb. 's-Gravenhage, 24-11-2011, nr. 09/757749-11
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU5731, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
24-11-2011
- Zaaknummer
09/757749-11
- LJN
BU5731
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BU5731, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 24‑11‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2310, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 24‑11‑2011
Inhoudsindicatie
Medeplegen van poging tot doodslag. Verdachte is vanuit Rotterdam met zijn auto naar Delft gereden om tezamen en in vereniging met een ander [X] in te sluiten en te achtervolgen. Uiteindelijk is er meermalen in de richting van die [X] geschoten. Gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest.
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/757749-11
Datum uitspraak: 24 november 2011
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland, HvB De Geniepoort, te Alphen aan den Rijn.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 juli 2011, 5 oktober 2011 en
- 10.
november 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. van Gosen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.R. Dill, advocaat te Hendrik Ido Ambacht, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Het slachtoffer [Y] heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
- 1.
hij op of omstreeks 25 maart 2011 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [X] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, viermaal, althans meermalen met een (semi automatisch) pistool,
althans een vuurwapen (op korte afstand) in de richting van het lichaam van die [X] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 maart 2011 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Y] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een (semi automatisch) pistool, althans een vuurwapen, heeft geschoten op/in de richting van de buik, althans het lichaam van die [Y], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een poging moord/doodslag op [X], en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat strafbare feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) aan dat strafbare feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
- 3.
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2011 tot en met 8 april 2011 te Delft en/of te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een semi automatisch pistool (merk [merk], type [type]), en/of munitie van categorie III, te weten vijftien, althans een of meer, volmantel patronen (kaliber 9 mm), heeft gedragen, althans voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3. Bewijsoverwegingen
3.1
Inleiding
Deze zaak draait om een schietincident op 25 maart 2011 in Delft, waarbij een aantal kogels uit een vuurwapen zijn afgevuurd op [X] (hierna: [X]). De schutter heeft met een tweede man [X] staan opwachten, waarna beide mannen achter de vluchtende [X] zijn aangerend. Nadat in de richting van [X] is geschoten is de schutter weggerend en heeft hij tijdens zijn vlucht eveneens een aantal kogels afgevuurd op [Y] (hierna: [Y]).
De centrale vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte als tweede man betrokken was bij dit schietincident en indien de rechtbank die vraag bevestigend beantwoordt hoe deze schietpartij en de rol van verdachte moeten worden gekwalificeerd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie1
De officier van justitie heeft - zoals verwoord in haar schriftelijk requisitoir- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor hetgeen hem onder 1 en 3 ten laste is gelegd en dat hij wordt vrijgesproken van hetgeen hem onder 2 wordt verweten. De officier van justitie heeft hiertoe gewezen op het feit dat de vluchtauto die op 25 maart 2011 na de twee beschietingen door de verdachte en zijn medeverdachte is gebruikt, eerder die dag om 13.40 uur op naam is gezet van verdachte. Verdachte heeft bij de politie voorts erkend dat deze auto van hem is en dat hij de enige gebruiker is. Ook heeft de officier van justitie aangedragen dat verdachte heeft erkend dat de telefoonnummers [nummer 1] en [nummer 2] van hem zijn. Uit een analyse van de historische telefoongegevens van deze telefoonnummers volgt dat verdachte om 23.35 uur, minder dan een kwartier voor de eerste melding van de beschietingen in de buurt van de plaats delict in Delft is geweest en dat het door verdachte eerst op 28 juli 2011 geschetste alternatieve scenario dat hij ten tijde van de beschietingen op de verjaardag van zijn broer in [Z] was ongeloofwaardig is. De officier van justitie heeft voorts gewezen op het feit dat het bij de beschietingen gebruikte vuurwapen met bijbehorende patronen in de slaapkamer van de woning van verdachte is aangetroffen. De officier van justitie heeft hierbij naar voren gebracht dat verdachte niet degene is geweest die de schoten heeft gelost maar dat hij wel samen met de schutter van Rotterdam naar Delft is gereden om aldaar met bivakmutsen op het latere slachtoffer [X] op te wachten. [X] is door verdachte en medeverdachte ingesloten en achtervolgd. Hieruit volgt dat sprake is van het medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde feit. Het bij de beschietingen gebruikte wapen is bij verdachte in zijn kamer gevonden zodat ook het onder 3 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard kan worden, aldus de officier van justitie.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - zoals verwoord in zijn pleitnotitie2 - vrijspraak bepleit ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten. Verdachte ontkent op 25 maart 2011 met zijn auto in Delft te zijn geweest. De raadsman heeft erop gewezen dat het feit dat verdachtes telefoon op die dag om 23.35 uur een zendmast in Delft heeft aangestraald geen overtuigend bewijs oplevert. Mogelijk lag deze telefoon in een tasje in zijn auto. Verdachte zelf was in ieder geval op de verjaardag van zijn broer. Zijn broer, zus en de partner van zijn zus hebben dit bevestigd. Ook zijn telefoon met het telefoonnummer [nummer 2] bevestigt zijn alibi. Er zijn ook geen sporen gevonden die duiden op de betrokkenheid van verdachte bij de schietpartijen en het vuurwapen. De enige die de bestuurder van de vluchtauto heeft gezien, getuige [getuige 1], geeft een signalement dat niet overeenkomt met het uiterlijk van verdachte. Bovendien is verdachte door [getuige 1] niet herkend bij de simultane fotobewijsconfrontatie. Het is niet uit te sluiten dat de schutter met een andere donkere man de auto van verdachte heeft gepakt om naar Delft te gaan. In en om de plaats delict zijn bovendien zeer veel donkere mannen waargenomen. De waarnemingen zijn over het algemeen vaag te noemen en soms zelfs volstrekt niet in overeenstemming met verdachtes uiterlijk. Zo verklaart iemand een erg lange donkere man in de Honda Civic te hebben gezien een kwartier voor de schietpartij. Verdachte is 1.79 meter, en dus niet opvallend lang. Dat het wapen open en bloot in verdachtes woning is aangetroffen, maakt de verklaring van verdachte dat hij daarvan niets wist juist geloofwaardig. Indien het van hem was geweest, had hij het wapen wel beter verstopt. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het enkele feit dat het wapen in de woning van verdachte is gevonden niet voldoende is om tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen te komen. Er moet sprake zijn van een zekere bewustheid van de aanwezigheid van dat wapen, in die zin dat er met betrekking tot het wapen een zekere vorm van machtsuitoefening mogelijk moet zijn. Verdachte wist niets van de aanwezigheid van het wapen af. De raadsman heeft erop gewezen dat het wapen mogelijk door een ander in de woning van verdachte is gelegd. Verdachte was bovendien niet lang voor het aantreffen van het wapen verhuisd naar het adres waar dit is aangetroffen en moest nog spullen uitpakken. Het Lidl-tasje waarin het is gevonden, is verdachte niet eerder opgevallen, aldus de raadsman.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging3
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 25 maart 2011 om 23.48 uur komt bij de politie een melding binnen van een schietpartij in Delft. Later blijken twee personen, [X]4 en [Y] te zijn beschoten. [X] verklaart dat de schutter een blanke man is en dat deze samen met een donkere man was. [X] omschrijft de donkere man als volgt: donker getinte huid, 1.80 meter lang, met een zwarte bivakmuts op5. Getuige [getuige 1] omschrijft de donkere man als volgt: licht getinte man, ongeveer 22 jaar, donker krullend haar tot aan de oren (dit waren geen dreads) en met een normale ronding van zijn gezicht6.
[X] heeft verklaard dat hij door twee mannen, voorzien van bivakmutsen, werd ingesloten, de blanke man (de latere schutter) had toen al het wapen in zijn hand. De blanke man zei: "blijf staan, ik maak je dood." [X] rende weg, en de blanke man achtervolgde hem. De donkere man probeerde [X] vervolgens via het trappenhuis in te sluiten, wat net niet lukte. [X] sprong van de eerste etage van de flat naar beneden, de bosjes in. Hij hoorde dat vier schoten werden afgevuurd. Op de balustrade van de derde etage van de [flat] voor perceel [perceel] en op het trottoir onder de flat zijn diverse hulzen, manteldelen en inschoten aangetroffen.7 [X] is niet in het lichaam geraakt, maar in zijn jas zijn twee kogelgaten aangetroffen8. [Y] is daarop achter de schutter aangerend op welk moment wederom werd geschoten door dezelfde schutter. [Y] werd daarbij door een kogel geraakt in zijn buik.
Nadat [X] en daarna [Y] zijn beschoten, neemt de schutter plaats op de passagiersstoel van de auto die door een donkere man wordt bestuurd. De auto rijdt met hoge snelheid weg. Getuigen [getuige 2]9, [getuige 1]10 en [getuige 3]11 noteren het kenteken van de vluchtauto: [kenteken]. Dit kenteken blijkt te horen bij een Honda Civic die diezelfde dag op naam van verdachte is gesteld, hetgeen door verdachte is bevestigd12. Verdachte wordt op 8 april 2011 aangehouden. In de slaapkamer van zijn woning wordt een semi-automatisch pistool met 15 patronen gevonden13. Het betreft een wapen en munitie van categorie III in de zin van de Wet wapens en munitie14. Het wapen is onderzocht door het Nederlands Forensisch instituut. Uit dit onderzoek volgt dat de hypothese dat de hulzen en kogels die op de plaats delict zijn aangetroffen met dit pistool zijn verschoten door een deskundige zeer veel waarschijnlijker wordt bevonden dan de hypothese dat de op de plaats delict aangetroffen kogels en hulzen zijn verschoten met een ander pistool15. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat het bij verdachte in zijn slaapkamer gevonden vuurwapen is gebruikt bij de schietpartijen.
Uit een analyse van de historische telefoongegevens van de onder verdachte in beslag genomen telefoon met het telefoonnummer [nummer 1], waarvan verdachte heeft verklaard dat dit zijn telefoonnummer is16, volgt dat deze om 23.35 uur - minder dan een kwartier voor de eerste melding van de beschietingen - op of in de buurt van de plaats delict is geweest17. Ook de auto van verdachte is ten tijde van de beschietingen in de buurt van de plaats delict te plaatsen, immers [getuige 2] is met twee andere getuigen direct achter deze auto aangereden en zij hebben tijdens deze achtervolging het kentekennummer telefonisch aan de politie doorgegeven18.
Alibi en alternatief scenario
Verdachte heeft evenwel ontkend die avond in Delft te zijn geweest en heeft een alibi naar voren gebracht. Hij heeft verklaard op 25 maart 2011 's avonds samen met zijn zus op de verjaardag van zijn broer in [Z] te zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat deze door verdachte geschetste gang van zaken ongeloofwaardig is. Anders dan de raadsman van verdachte heeft gesteld, vormen de historische verkeersgegevens van verdachtes telefoon met het telefoonnummer [nummer 1] allerminst een bevestiging van zijn alibi. Deze telefoon van verdachte straalde weliswaar om 20.37 uur een zendmast te [Z] aan, maar om 20.49 uur straalt dezelfde telefoon een zendmast aan, gelegen aan het Akkeroord te Rotterdam. Hieruit volgt dat verdachte, anders dan zijn verklaring dat hij tot later die avond op de verjaardag in [Z] is gebleven, reeds eerder is vertrokken uit [Z]. De historische verkeersgegevens van deze telefoon sluiten daarmee veeleer verdachtes alibi uit dan dat zij het bevestigen.
De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat verdachtes alibi enkel wordt ondersteund door de getuigenverklaring van zijn zus, [zus verdachte]. [Broer verdachte], verdachtes broer, verklaart immers slechts dat verdachte om ongeveer 22.30 uur van zijn verjaardag is vertrokken, hetgeen de mogelijkheid open laat dat verdachte ten tijde van de beschietingen op de plaats delict in Delft is geweest. [partner van], de partner van verdachtes zus, weet in het geheel niet meer uit eigen wetenschap te verklaren hoe de avond is verlopen.
Ten slotte acht de rechtbank het onaannemelijk dat een verdachte pas na bijna drie maanden in voorlopige hechtenis te hebben doorgebracht naar voren brengt dat hij de desbetreffende avond op de verjaardag van zijn broer was, zodat hij niet bij het strafbare feit betrokken kan zijn. Deze verklaring van verdachte wordt dan ook als ongeloofwaardig terzijde geschoven.
Omtrent het signaleren van zijn auto op de plaats van het schietincident heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij zijn auto de bewuste avond voor zijn woning heeft achtergelaten toen hij naar de verjaardag van zijn broer in [Z] vertrok. Bij deze auto hoorden twee autosleutels, waarvan hij er één bij zich droeg en de ander in zijn woning op de vensterbank had laten liggen, aldus verdachte. Daar waar verdachte verklaart dat hij niet met zijn eigen auto naar de verjaardag ging omdat deze nog niet was verzekerd is dit reeds ronduit tegenstrijdig met zijn verklaring dat hij die nacht tussen 24.00 uur en 00.30 uur met dezelfde auto onverzekerd naar Arnhem is gereden. Het voorts door verdachte geschetste scenario dat iemand anders vanuit de (vensterbank van) de woning van verdachte de reservesleutel van de - eerder die dag door verdachte aangeschafte- auto zou hebben gepakt, vervolgens met deze auto naar het schietincident zou zijn gereden en nadien de auto weer voor de deur van de woning van verdachte zou hebben geparkeerd en de autosleutel op de vensterbank in de woning zou hebben teruggelegd, waarna verdachte rond 24.00 uur met de auto naar Arnhem is gereden, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte ten tijde van de beschietingen aanwezig is geweest op de plaats delict en dat verdachte de donkere man is die samen met de schutter op 25 maart 2011 [X] heeft bedreigd, ingesloten, achtervolgd en beschoten.
- (Voorwaardelijk)
opzet
De rechtbank heeft mitsdien de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doden van [X].
[X] heeft verklaard dat hij op het moment dat hij de twee mannen zag, de latere schutter het vuurwapen reeds in de hand hield en dat deze ' blijf staan of ik schiet' heeft geroepen, dat hij toen is gevlucht en is achtervolgd, waarbij de donkere man hem trachtte in te sluiten.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte wist dat zijn medeverdachte een vuurwapen had en heeft gezien dat deze [X] met het vuurwapen heeft bedreigd. Gelet op de gedragingen van verdachte voor, tijdens en na de bedreigingen, zoals uit de verklaring van [X] volgt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte het risico dat [X] zou kunnen worden neergeschoten en daarbij het leven zou kunnen verliezen willens en wetens heeft aanvaard.
Concluderende overwegingen
Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat verdachte en zijn medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt waarbij nog redengevend is geacht dat verdachte met zijn medeverdachte na de schietpartij gezamenlijk zijn teruggereden en dat het vuurwapen in verdachtes slaapkamer is aangetroffen.
De rechtbank heeft in het dossier geen aanwijzingen gevonden dat sprake is geweest van kalm beraad of rustig overleg om [X] van het leven te beroven zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van poging tot doodslag op [X].
Met de officier van justitie en de raadsman ziet de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten voor een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde nu verdachte geen wetenschap kon hebben van hetgeen de medeverdachte ten aanzien van het latere slachtoffer [Y] zou gaan doen.
Nu het wapen in de slaapkamer van verdachte is aangetroffen kan eveneens worden bewezen verklaard dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. Hij heeft immers een wapen voorhanden gehad en heeft de mogelijkheid tot machtsuitoefening op dat wapen gehad. Dat verdachte zich niet bewust zou zijn geweest van de aanwezigheid van een vuurwapen dat in een tasje in zijn slaapkamer lag, wordt door de rechtbank niet aannemelijk geacht.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
- 1.
hij op 25 maart 2011 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk [X] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet viermaal, althans meermalen met een (semi automatisch) pistool, (op korte afstand) in de richting van het lichaam van die [X] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
- 3.
hij in de periode van 25 maart 2011 tot en met 8 april 2011 te Rotterdam, althans in Nederland een wapen van categorie III, te weten een semi automatisch pistool (merk [merk], type [mer[type]), en munitie van categorie III, te weten vijftien volmantel patronen (kaliber 9 mm) voorhanden heeft gehad.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1.
De vordering van de officier van justitie
De vordering houdt in dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen voorstel ten aanzien van de strafoplegging gedaan nu hij van mening is dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is vanuit Rotterdam met zijn auto naar Delft gereden om tezamen en in vereniging met een ander [X] in te sluiten en te achtervolgen. Uiteindelijk is er meermalen in de richting van die [X] geschoten. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan medeplegen van een poging tot doodslag, een zeer ernstig feit. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij bruut en zonder respect voor het menselijk leven heeft gehandeld. Verdachte heeft voorts geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
Schietpartijen als deze dragen bij aan het algemene gevoel van angst. De omstandigheid dat het schieten midden in een woonomgeving, op de galerij van een flatgebouw heeft plaatsgevonden, maakt dit nog erger. Het kan verdachte worden aangerekend dat hij aan deze negatieve beeldvorming en gevoelens van onveiligheid heeft bijgedragen. Verdachte heeft van geen enkel normbesef of realiteitszin hoe de samenleving over dergelijke praktijken oordeelt, blijk gegeven.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 april 2011 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake misdrijf. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich aan een zeer ernstig geweldsmisdrijf schuldig te maken. De rechtbank weegt dit ten nadele van verdachte mee.
In het dossier bevindt zich voorts een reclasseringsrapport van 28 juli 2011. Gezien verdachtes ontkenning heeft de reclassering zich onthouden van een strafadvies.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat slechts een vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur recht doet aan de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde feiten.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[X], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.600,-.
[Y], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.856,31.
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, [X], tot een bedrag van € 1.600,-.
Voorts vordert de officier van justitie dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.600, subsidiair 26 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [X].
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij [Y], nu verdachte nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de vorderingen van de benadeelde partijen, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [X] hoofdelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [X], een bedrag van € 1600,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1600,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [X];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 26 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Y] niet-ontvankelijk verklaren, aangezien verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij [Y] dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- -
24c, 36f, 45, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- -
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder II tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder I en III tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van poging tot doodslag
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van zes 6. jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [X] toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aa[X], een bedrag van € 1600,- vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1600,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [X];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 26 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Y] niet-ontvankelijk wordt verklaard;
veroordeelt de benadeelde partij [Y] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vorderingen gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Smid-Verhage, voorzitter,
mrs. Hink en Donker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Cozijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2011.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑11‑2011