Rb. Leeuwarden, 05-10-2011, nr. 104792 / HA ZA 10-452
ECLI:NL:RBLEE:2011:BT7052
- Instantie
Rechtbank Leeuwarden
- Datum
05-10-2011
- Magistraten
Mr. M. Jansen
- Zaaknummer
104792 / HA ZA 10-452
- LJN
BT7052
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLEE:2011:BT7052, Uitspraak, Rechtbank Leeuwarden, 05‑10‑2011
Uitspraak 05‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Geschil tussen ledenraad en raad van commissarissen; ontslag commissaris; niet herbenoemen van commissaris; niet verlenen van decharge aan commissarissen; de benoeming van nieuwe bestuursvoorzitter en leden van de raad van commissarissen.
Mr. M. Jansen
Partij(en)
Vonnis van 5 oktober 2011
in de zaak van
- 1.
[A],
wonende te [woonplaats],
- 2.
[B],
wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaat: mr. T.E.A. Detmar te Drachten,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij
LEEUWARDER ONDERLINGE VERZEKERINGEN U.A.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. E.J. Rotshuizen te Leeuwarden.
Eisers zullen hierna gezamenlijk als A. c.s. en afzonderlijk als A en B worden aangeduid. Gedaagde zal hierna als Leeuwarder Onderlinge worden aangeduid.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding
- —
de conclusie van antwoord in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie
- —
de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in voorwaardelijke reconventie
- —
de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in voorwaardelijke reconventie
- —
de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
In deze procedure zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1.
Leeuwarder Onderlinge is een in 1850 opgerichte onderlinge waarborgmaatschappij, die zich ten doel stelt haar leden op onderlinge grondslag tegen schade aan onroerende en roerende materiële zaken en tegen andere soorten vermogensschade te verzekeren, zoals nader omschreven in de statuten.
2.2.
In de statuten van de Leeuwarder Onderlinge is — voor zover van belang — het volgende bepaald:
‘(…)
Organen
Artikel 8
De Maatschappij kent de navolgende organen:
- —
de ledenvergadering
- —
de ledenraad
- —
de raad van bestuur
- —
de raad van commissarissen
(…)
Ledenraad
Artikel 12
- 1.
De algemene vergadering van de Maatschappij wordt gevormd door de ledenraad, bestaande uit minimaal zeven (7) doch maximaal vijftien (15) leden, hierna te noemen: ‘ledenraadsleden’. Het aantal ledenraadsleden waaruit de ledenraad bestaat wordt, met inachtneming van het in de voorgaande zin genoemde minimum aantal, door de raad van commissarissen in overleg met de ledenraad bepaald.
- 2.
Aan de ledenraad komen alle bevoegdheden toe, die niet door de wet of deze statuten aan andere organen zijn opgedragen.
(…)
Vergadering van de ledenraad
Artikel 16
- 1.
De vergadering van de ledenraad wordt jaarlijks bijeengeroepen vóór één juli en voorts zo dikwijls de raad van bestuur of de raad van commissarissen dit wenselijk oordeelt.
(…)
In de vergadering van de ledenraad wordt:
(…)
- c.
een besluit omtrent decharge van de raad van bestuur en de raad van commissarissen genomen;
(…)
Artikel 18
- 1.
De vergaderingen van de ledenraad worden geleid door de voorzitter van de raad van commissarissen of bij diens afwezigheid door een andere door de aanwezige commissarissen aan te wijzen commissaris; indien geen commissaris aanwezig is, voorziet de vergadering van de ledenraad zelf in haar leiding.
(…)
De raad van bestuur
Artikel 20
- 1.
De Maatschappij wordt bestuurd door de raad van bestuur, bestaande uit minimaal twee leden. De raad van commissarissen bepaalt in overleg met de ledenraad uit hoeveel leden de raad van bestuur bestaat met inachtneming van het hiervoor bepaalde minimum aantal leden. De leden van de raad van bestuur behoeven geen lid van de Maatschappij te zijn.
(…)
- 3.
De leden van de raad van bestuur worden benoemd door de ledenraad, uit een bindende voordracht, opgesteld door de raad van commissarissen. Alvorens tot een voordracht wordt overgegaan bepaalt de raad van commissarissen bij afzonderlijk besluit de kwaliteiten en/of hoedanigheden waaraan het lid van de raad van bestuur moet voldoen.
Het bindend karakter kan aan een voordracht worden ontnomen door een besluit van de ledenraad genomen met ten minste twee/derde meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering van de ledenraad waarin ten minste twee/derde van het aantal stemgerechtigde ledenraadsleden aanwezig is.
- 4.
Indien de ledenraad in een vergadering van de ledenraad aan de voordracht het bindend karakter heeft ontnomen, zal een nieuwe vergadering van de ledenraad worden bijeengeroepen ter voorziening in de vacature. Het in het vorige lid bepaalde is alsdan op de benoeming van de leden van de raad van bestuur van overeenkomstige toepassing.
(…)
- 6.
De leden van de raad van bestuur kunnen door de raad van commissarissen worden geschorst en door de ledenraad worden ontslagen, een en ander met inachtneming van het hierna in dit artikel bepaalde.
(…)
Taken en bevoegdheden raad van bestuur
Artikel 21
- 1.
De raad van bestuur is belast met het bestuur van de Maatschappij en met de zaken welke haar bij de statuten en de verzekeringsvoorwaarden worden opgedragen. De raad van bestuur is verplicht aan de raad van commissarissen tijdig al die informatie te verschaffen, die nuttig en nodig is voor de uitoefening van de taak van de raad van commissarissen. (…)
- 2.
De raad van bestuur brengt jaarlijks verslag uit aan de raad van commissarissen omtrent de gang van zaken bij de Maatschappij en het gevoerde beleid in het afgelopen boekjaar.
(…)
- 4.
De raad van bestuur moet zich overigens gedragen naar de aanwijzingen van de raad van commissarissen betreffende de algemene lijnen van het te voeren sociale, economische en personeelsbeleid.
(…)
Raad van commissarissen
Artikel 23
- 1.
De Maatschappij heeft een raad van commissarissen bestaande uit ten minste drie en maximaal vijf leden. (…)
- 2.
De leden van de raad van commissarissen worden benoemd door de ledenraad, uit een bindende voordracht, opgesteld door de raad van commissarissen, met inachtneming van de profielschets als hiervoor in lid 1 vermeld. Het bindend karakter kan aan een voordracht worden ontnomen door een besluit van de ledenraad genomen met ten minste twee/derde meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering van de ledenraad waarin ten minste twee/derde van het aantal stemgerechtigde leden aanwezig is.
(…)
- 4.
Een commissaris wordt benoemd voor een termijn van vijf (5) jaar. Een commissaris kan aansluitend ten hoogste éénmaal herbenoemd worden.
- 5.
Ontbreken alle commissarissen, dan kan de raad van bestuur personen voor benoeming tot commissaris aanbevelen aan de vergadering van de ledenraad.
(…)
Artikel 24
- 1.
Een commissaris treedt uiterlijk af op de dag van de eerstvolgende vergadering van de ledenraad na afloop van vijf (5) jaren na zijn benoeming.
(…)
- 3.
Het lidmaatschap van de raad van commissarissen eindigt voorts:
- a.
door schriftelijke ontslagneming;
(…)
- c.
door een besluit tot ontslag door de ledenraad welk besluit door de ledenraad, tenzij op voordracht van de raad van commissarissen, slechts genomen kan worden met een meerderheid van twee/derde van de door de leden van de ledenraad uitgebrachte stemmen in een vergadering van de ledenraad waarin ten minste twee/derde van alle stemgerechtigde leden van de ledenraad vertegenwoordigd zijn.
Taken en bevoegdheden raad van commissarissen
Artikel 25
- 1.
De raad van commissarissen houdt toezicht op het beleid van de raad van bestuur en op de algemene gang van zaken binnen de Maatschappij en de daarmee verbonden onderneming(en). Hij staat de raad van bestuur met raad terzijde. Bij de vervulling van hun taak richten de commissarissen zich naar het belang van de Maatschappij en de met haar verbonden onderneming(en). De raad van bestuur verschaft de raad van commissarissen tijdig de voor diens taak noodzakelijke gegevens.
(…)’
2.3.
De raad van commissarissen van de Leeuwarder Onderlinge bestond in 2008 en 2009 aanvankelijk uit de volgende vier personen: president-commissaris A (eiser sub 1) en de leden [C], [D] en B (eiser sub 2).
2.4.
De ledenraad van de Leeuwarder Onderlinge bestond destijds uit de volgende twaalf leden: [E], [F], [G], [H], [I], [J], [K], [L], [M], [N], [O] en [P].
2.5.
Bestuursvoorzitter van de Leeuwarder Onderlinge was toentertijd [Q]. Het andere bestuurslid was [R].
2.6.
In het voorjaar van 2008 heeft een commissie uit het bedrijf van de Leeuwarder Onderlinge het beleidsplan 2008–2013 opgesteld en vervolgens op 4 juli 2008 gepresenteerd aan de raad van commissarissen. In de conclusie van genoemd beleidsplan staat onder meer vermeld:
‘Zoals in de toekomstvraag is beschreven (blz. 3) gaan wij, nadat het beleidsplan in concept gereed is, de continuatietoets opnieuw uitvoeren. De conclusie van deze toets is dat er voldoende mogelijkheden zijn voor de Leeuwarder Onderlinge om als zelfstandige maatschappij voort te bestaan. Het huidige beleid zal op onderdelen worden gewijzigd.
(…)
Het beleidsplan geeft aan dat er binnen de grenzen van de Leeuwarder Onderlinge voldoende mogelijkheden zijn voor een zelfstandige maatschappij zoals de Leeuwarder Onderlinge. Het draagvlak hiervoor binnen onze organisatie, bij relaties en bij onze leden/verzekerden is ruim aanwezig. Een fusie met een gelijkwaardige partij, waarbij de Leeuwarder Onderlinge haar eigen identiteit behoudt, is niet voorhanden. Verkoop of een overname door een andere partij is niet onderzocht. (…)’
2.7.
A heeft Q bij e-mail van 26 juni 2008 medegedeeld:
‘(…) Aanvankelijk was er de vraag of we niet een deel van het vermogen moesten terugploegen naar de Leeuwarder gemeenschap. Rond de recente jaarwisseling kwam daarbij de meer fundamentele vraag: heeft de L.O. op termijn nog zelfstandig bestaansrecht, anders gezegd: is het niet verstandiger het verzekeringsbedrijf bij derden onder te brengen dan wel krachten te bundelen. Het effect hiervan zou kunnen zijn dat het vermogen in het geheel van het verzekeringsbedrijf wordt losgekoppeld.
(…)
De vraag naar de toekomst van de L.O. is niet alleen echter zeer belangrijk, maar ook het tijdstip is door omstandigheden gunstig (al klinkt het wat cynisch): het vertrek van jou en [U]. Er zijn bovendien nogal wat aanwijzingen die voedsel geven aan de gedachte dat het goede moment om de bakens te verzetten, spoedig aanbreekt.
Anderzijds hebben wij ons afgevraagd of wij de zaak terecht op jouw bureau hebben gelegd. Je betrokkenheid bij het wel en wee van de L.O. heeft kennelijk een blokkade tengevolge om vrijelijk na te (kunnen) denken over de vraag of de L.O. niet haar zelfstandigheid moet opgeven. Mede daardoor zitten we nu in deze situatie: de gegevens die we nodig hebben komen niet, en zelfs het beleidsplan, dat daarop overigens geen antwoord zal geven, vergt een periode van (te) veel maanden.
We hebben de volgende oplossing bedacht. We laten de zaak rusten tot het feitelijk einde van je werkzaamheden. Dat moment bepaal je in principe zelf. Wel gaan we er van uit dat, als aan je wens is voldaan de 25 jaren vol te maken, in ieder geval een eind komt aan je betrokkenheid bij de L.O. Zodra dat moment is aangebroken, maar vermoedelijk eerder, wordt een interim-manager voor een bepaalde periode aangesteld, dus niet direct een opvolger. (…)’
2.8.
De raad van commissarissen heeft de raad van bestuur bij brief van 11 september 2008 medegedeeld dat zij geen reden heeft om goedkeuring aan het plan te onthouden. Wel meldt de raad in deze brief:
‘In het gesprek met de Voorzitter van uw Raad op 20 augustus j.l. en in de e-mail d.d. 26 juni j.l. is duidelijk gemaakt dat onze vraag anders ligt dan in het plan is beantwoord. U hebt vastgesteld dat er geen noodzaak is te fuseren of de portefeuille te verkopen en dus hebt U de mogelijkheden verder niet onderzocht. Overigens: ook met verkoop doelen wij er slechts op het verzekeringsbedrijf los te koppelen van het vermogen. Immers, bij verkoop blijft de portefeuille in stand, moet door mensen bewerkt worden en legio zijn de mogelijkheden om de positie van personeelsleden veilig(er dan nu) te stellen.
(…)
De Raad van Commissarissen heeft sterk het gevoel dat haar voornemen om te onderzoeken of en zo ja hoe, (een deel van) het vermogen kan worden afgezonderd van de functie om door het beleggingsresultaat het resultaat van de L.O. te beïnvloeden niet op enthousiaste ondersteuning van de Raad van Bestuur kan rekenen. (…)’
2.9.
A heeft bestuurder R bij e-mail van 25 maart 2009 onder meer bericht:
‘Zoals aangegeven willen de commissarissen overleg voeren met de Ledenraad, en wel voor de formele vergadering van die raad van 18 mei a.s.
Dat ik voorstelde zelf de oproep te doen en zonder de aanwezigheid van de Raad van Bestuur te vergaderen heeft als achtergrond dat we liever niet naar buiten brengen dat er enige verschil van mening is over de mogelijke toekomst van de LOV. Het is meer te zien als overleg over de mogelijkheden die in de taak van art. 20 sub 3 is bedoeld. (…)’
2.10.
De raad van bestuur heeft de raad van commissarissen bij brief van 31 maart 2009 als volgt bericht:
‘Via een e-mail hebben wij vernomen dat de Raad van Commissarissen overleg wenst met de ledenraad van de Leeuwarder Onderlinge zonder aanwezigheid van de Raad van Bestuur. Statutair is dit geen enkel probleem. Zowel de Raad van Commissarissen alsook de Raad van Bestuur heeft dit recht.
Helaas zijn wij het niet eens met uw motivatie zijnde dat de Raad van Commissarissen liever niet naar buiten brengt dat er een verschil van mening is tussen de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur over de toekomst van de Leeuwarder Onderlinge en hiermee de opvolging van Q.
In een tijd van openheid, transparantie en integer zijn (Code Tabaksblat en de kernwaarden van ons beleidsplan) lijkt ons dit geen goede zaak.
Het lijkt ons juister om de ledenraad ook kennis te laten nemen van onze zienswijze en onze motivatie aangaande de toekomst van de Leeuwarder Onderlinge en aangaande de invulling van de vacature bij het vertrek van Q. Nadat beide meningen zijn gehoord kan de ledenraad een weloverwogen beslissing nemen. (…)’
2.11.
Bij brief van 3 april 2009 heeft de raad van commissarissen de leden van de ledenraad uitgenodigd voor een informele overlegvergadering met de commissarissen op 16 april 2009. In deze brief meldt de raad van commissarissen onder meer:
‘(…) Wij willen het volgende aan u voorleggen.
Al vanaf 2006 hebben de Commissarissen nagedacht over de positie van de LOV, uiteraard in toenemende mate in verband met het naderende vertrek van Q als (Voorzitter van de) Directie, en het profiel van dien opvolger. De maatschappij verandert, verzekeringsland verandert, en de LOV heeft (nog steeds) een relatief groot eigen vermogen dat betrekkelijk ongebruikt blijft. Alle opties lagen voor ons open, van het handhaven van de huidige status quo, een kleine zelfstandige Onderlinge met een groot kapitaal, tot het loskoppelen van het verzekeringsbedrijf van het vermogen en alle mogelijkheden daartussen. Uiteraard zou de Ledenraad bij de keuze uit de verschillende mogelijkheden zijn betrokken, en wij betreuren het dat om hierna te noemen reden niet eerder is gebeurd.
Medio 2008 moesten wij constateren dat we aan het invullen van diverse strategische mogelijkheden niet tot overleg met de Directie konden geraken. Deze meende belangrijke (strategische) besluiten zonder onderzoek naar de juistheid op aannames te kunnen baseren, en voorzag ons niet van gevraagde gegevens om de diverse scenario's te onderzoeken.
Om verschillende redenen, waaronder de stijl van de LOV, maar vooral het feit dat de Voorzitter van de Directie op relatief korte termijn na een lang dienstverband met pensioen zou gaan, hebben we toen besloten de vraag naar strategische keuzes voor de LOV, uit te stellen, en pas te doen besluiten na diens vertrek, zodat een interim manager ons daarbij kon adviseren.
(…)
Voor de rol van interim manager hebben wij gezocht naar iemand die een bedrijf als de LOV gemakkelijk enige tijd onder zijn hoede kan nemen en die bovendien een zodanig netwerk heeft, met name in verzekeringsland, dat hij geacht kan worden ons, en in feite ook de Ledenraad, goed en objectief te adviseren over de strategische keuze die de LOV moet maken. Daarna kunnen we U een definitieve voordracht c.q. voorstellen doen. (…)’
2.12.
In reactie op deze uitnodiging heeft de ledenraad bij brief van 10 april 2009 aan de raad van commissarissen onder meer medegedeeld:
‘(…) Zoals u weet is de ledenraad op donderdag 9 april bijeen geweest om te praten over de situatie bij de Leeuwarder Onderlinge en de door u in uw brief van 6 april geschetste verschillen van inzicht tussen RvC en RvB. Wij hebben unaniem uitgesproken grote behoefte te hebben aan een uitvoerige en chronologische toelichting van uw kant en verwachten dat u hierbij ook in gaat op de vraag op welke manier u in de afgelopen twee jaar hebt gehandeld in het belang van en conform de doelstellingen van de Leeuwarder Onderlinge.
Wat ons betreft is het karakter van deze avond niet goed te verenigen met een kennismaking en/of presentatie van de door u beoogd interim manager. Wij gaan er daarom vanuit dat deze kennismaking tot nader order wordt opgeschort en dat de avond het oorspronkelijke karakter behoudt. (…)’
2.13.
Vervolgens heeft de raad van commissarissen de ledenraad bij brief van 14 april 2009 onder meer medegedeeld:
‘(…) Wij juichen de dialoog toe. Wij zijn echter geen voorwerp van onderzoek door de Ledenraad. U hebt informatie van de RvB ontvangen en hebt met haar vergaderd, kennelijk leidend tot twijfel aan de intenties van de RvC, echter zonder ons eerst te horen. Wij weten niet welke informatie u is aangereikt die reden was voor Uw brief van 10 april j.l.
Wij denken dat ook de Ledenraad, anders dan de RvB, geïnteresseerd is in de kansen en bedreigingen van de LOV voor de toekomst. Deze toekomst bepaalt mede het profiel van de nieuwe voorzitter. T.a.v. diens benoeming hebben U en wij een taak, die o.i. niet langer moet blijven liggen, zoals de strategie van de RvB tot heden is geweest. We kunnen donderdag a.s. dan ook dit primair doel dienen, door de heer S als deskundige zijn voorlopige visie te laten geven en die te laten uitwerken. Er wordt dan weer vaart gebracht in de opvolging van de Voorzitter van de RvB.
Uw vraag richt zich op het verleden en zou alleen al daarom een lagere prioriteit hebben. Niettemin is de wijze waarop wij hebben gehandeld ook mede bepaald door kansen en bedreigingen, in het licht van de omstandigheden van de LOV. Ook voor het beantwoorden van die vraag is dus de deskundige visie van de heer S nuttig. (…)’
2.14.
De ledenraad heeft de raad van commissarissen in reactie bij e-mail van 15 april 2009 medegedeeld:
‘(…) Wij betreuren het dat wij in onze brief van 10 april blijkbaar niet volledig duidelijk zijn geweest: wij hebben geen enkele behoefte aan een presentatie van de heer S op 16 april en stellen zijn aanwezigheid niet op prijs. Wij houden onverkort vast aan hetgeen in onze brief van 10 april geschreven staat en zijn bijzonder geïnteresseerd in de verklaring van uw handelwijze vgl. uw brief van 3 april. (…)’
2.15.
Op 16 april 2009 heeft het geplande overleg tussen de raad van commissarissen en de ledenraad plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft er nog enige e-mailcorrespondentie plaatsgevonden tussen de raad van commissarissen en de ledenraad over de verstoorde verhouding tussen de raad van bestuur en de raad van commissarissen. Zo meldt de raad van commissarissen in een e-mail aan de Ledenraad van 23 april 2009 onder meer:
‘(…) Een praktisch punt: de 28e april a.s. is ook een informele bijeenkomst. Indien er (te) weinig leden zouden zijn, kunnen we die bespreking en presentatie toch laten doorgaan. De heer S kan aan de slag als deskundige in opdracht van de commissarissen. Leden van Uw raad die dan wel kunnen, zijn dan uiteraard welkom. Hij kan zeer vermoedelijk ook de 18e mei a.s. een deel van de (formele) vergadering bijwonen. U kunt dan het besluit nemen hem formeel te benoemen tot (tijdelijk) voorzitter van de directie. Ik zal de RvB vragen dit punt op de agenda te zetten.
Er komt dan in ieder geval een latere vergadering waarin de bevindingen van de heer S met U worden besproken en een opvolger van de heer S kan worden voorgesteld.
Deze gang van zaken lijkt ons in het belang van de LOV: er behoeft dan geen periode te zijn waarin de RvB zonder voorzitter is, en U wordt maximaal betrokken in de beraadslaging over (redenen voor) een eventuele koerswijziging, waarvoor Uw toestemming is vereist, dan wel het handhaven van de status quo. (…)’
2.16.
De ledenraad heeft de raad van bestuur en de raad van commissarissen bij (aangetekende) brief van 29 april 2009 het volgende medegedeeld:
‘De ledenraad van de Leeuwarder Onderlinge Verzekeringen heeft kennis genomen van de huidige situatie bij de organisatie. Daartoe zijn verschillende gesprekken gevoerd met zowel de Raad van Bestuur als de Raad van Commissarissen. Bovendien heeft de Ledenraad een besloten informele vergadering gehouden en via mails en telefoon veelvuldig onderling afgestemd.
De conclusie kan helaas geen andere zijn dan dat de verhoudingen tussen de RvB en de RvC van de Leeuwarder Onderlinge ernstig verstoord zijn. Dit baart de Ledenraad grote zorgen. Wij spreken het vertrouwen uit dat de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen zich in het belang van de Leeuwarder Onderlinge over dit conflict heen zullen zetten.
Daarnaast speelt dat de RvC nadrukkelijk de mogelijkheid van het splitsen van het vermogen gelanceerd heeft (vgl. brief van 6 april aan de RvB, die de Ledenraad als bijlage ontving bij de uitnodiging voor de bijeenkomst van 16 april). De Ledenraad is van mening dat deze zienswijze uitermate ongewenst is en niet strookt met de doelstelling van de LOV. Dit doet het vertrouwen van de Ledenraad in de Raad van Commissarissen ernstig wankelen. Het is gewenst dat de RvC zich nadrukkelijk van deze zienswijze distantieert.
In de bijzondere en ongewenste situatie van dit moment heeft de Ledenraad er behoefte aan om haar mening te geven over een en ander. Wij doen dit in de vorm van een advies aan zowel de RvB als de RvC.
- 1.
De Ledenraad acht het niet in het belang van de vereiste continuïteit voor de LOV dat er een interim-bestuurder wordt aangesteld.
- 2.
De Ledenraad wil daarom een beroep doen op de heer Q om enige maanden langer dan oorspronkelijk het plan was aan te blijven als bestuurder van de LOV.
(…)’
2.17.
De raad van bestuur heeft de ledenraad in reactie op haar advies medegedeeld dit advies te onderschrijven. Ook wordt in deze brief bericht dat Q bereid is om nog enige maanden aan te blijven als bestuurder van de Leeuwarder Onderlinge.
2.18.
Bij brief van 2 mei 2009 heeft de raad van commissarissen onder meer aan de ledenraad medegedeeld:
‘(…) Inmiddels kunnen we vaststellen dat er een ongewenste verwijdering is ontstaan in de relatie RvB — RvC — Ledenraad. Zaken worden uit het verband gerukt en anders geïnterpreteerd dan bedoeld, hetgeen leidt tot de gedachte aan verborgen agenda's.
Het past o.i. niet in de cultuur van de LOV dat Ledenraad en RvB met elkaar communiceren zonder de RvC daarop aan te sluiten en te informeren over wat er besproken is. Dat is sinds een aantal weken het geval.
Hoewel de actie van de RvB naar de Ledenraad reeds ruim vier weken oud is, is er geen enkel concreet verwijt m.b.t. de handelwijze van de RvC geformuleerd.
De rol van de diverse organen dient duidelijk te zijn.
De RvB bepaalt het beleid maar wordt daarin gecontroleerd door de RvC. Zij dient zich te gedragen naar de algemene aanwijzingen van de RvC op (o.a.) economisch terrein. De RvC staat haar bovendien met raad terzijde.
De Ledenraad heeft de taak te beoordelen of de RvC doet wat van een behoorlijk (niet: perfect) optredende RvC mag worden verwacht. Dit is dus een marginale toetsing. (…)’
2.19.
De raad van commissarissen heeft een interim management opdracht gegeven aan de heer S. Deze is bevestigd bij opdrachtbevestiging van 4 mei 2009, welke door de commissarissen A en B is geaccordeerd. In deze opdrachtbevestiging staat onder meer vermeld:
‘(…)
- 2.
Waar gewenst gedurende een periode van zes weken de positie van voorzitter van de Raad van Bestuur waarnemen na het vertrek (vervroegde pensionering) van de huidige voorzitter. De eventuele benoeming tot voorzitter a.i. geschiedt onder voorbehoud van instemming van de Ledenraad alsmede DNB.
- 3.
De belangrijkste taak tijdens de periode van de opdracht is het realiseren van een review met als uitkomst een aantal scenario's die als input dienen voor de strategische keuze van de Raad van Commissarissen voor de toekomstige strategie van de organisatie.
(…)
- e.
Bij de review zal worden uitgegaan van het stakeholders model, waarbij in de eerste plaats gekeken wordt naar de belangen van de verzekerden (tevens leden), klanten (niet leden) en de werknemers.
Scenario's die in meer of mindere mate in beeld worden gebracht zijn (niet limitatief):
- —
zelfstandig doorgaan als onderlinge verzekeraar
- —
samengaan met andere verzekeraars
- —
de portefeuille overdragen en doorgaan als gevolmachtigde
- —
de portefeuille overdragen en als intermediair uitbreiden al dan niet in combinatie met het uitoefenen van een volmachtbedrijf
- —
de laatste genoemde optie in combinatie met het overnemen van andere assurantieportefeuilles voor het bereiken van voldoende schaalgrootte
- —
aangaan van voor de hand liggende allianties
- —
stoppen met verzekeringsactiviteiten in welke vorm dan ook
(…)’
2.20.
In de agenda voor de ledenraadsvergadering van 18 mei 2009 staan onder meer de volgende agendapunten genoemd:
(…)
- 7.
Voorstel decharge te verlenen aan de Raad van Bestuur voor het in 2008 gevoerde beleid.
- 8.
Voorstel decharge te verlenen aan de leden van de Raad van Commissarissen voor het toezicht over het boekjaar 2008,
- 9.
Voorstel herbenoeming commissaris U. B,
- 10.
Bespreking actuele problematiek bij de Leeuwarder Onderlinge,
- 11.
Ontheffing bestuursverantwoordelijkheid Q per 29 mei 2009,
- 12.
Benoeming de heer S tot (tijdelijk) voorzitter van de Raad van Bestuur.
2.21.
In de ledenraadsvergadering op 18 mei 2009 heeft de ledenraad het voorstel tot herbenoeming van B als commissaris unaniem afgewezen. Aan de Raad van Bestuur is — conform het daartoe gedane voorstel — door de ledenraad decharge verleend voor het in 2008 gevoerde beleid. Het voorstel om de leden van de raad van commissarissen decharge te verlenen voor het in 2008 uitgevoerde toezicht is door de ledenraad unaniem afgewezen. Over de voorgestelde benoeming van S als voorzitter van de raad van bestuur is geen besluitvorming geweest.
2.22.
C en D hebben ieder voor zich omstreeks begin juli 2009 laten weten dat zij zich terugtrekken als commissaris bij de Leeuwarder Onderlinge.
2.23.
In de agenda voor de ledenraadsvergadering van 6 juli 2009 staan (samengevat) onder meer de volgende agendapunten vermeld:
(…)
- 3.
Voorstel tot decharge van de commissarissen C en D voor het door hen gevoerde toezicht op de raad van bestuur over het boekjaar 2008 en de periode vanaf 1 januari 2009 tot en met 6 juli 2009,
- 4.
Voorstel om —op hun verzoek— eervol ontslag te verlenen aan C en D als commissarissen,
- 5.
Voorstel tot decharge van de commissaris B voor het door hem gevoerde toezicht op de raad van bestuur over het boekjaar 2008 en de periode vanaf 1 januari 2009 tot en met 18 mei 2009,
- 6.
Voorstel tot ontslag van A als commissaris.
2.24.
Tijdens de ledenraadsvergadering van 6 juli 2009 is aan de commissarissen C, D en B unaniem decharge verleend zoals hiervoor vermeld, is eervol ontslag aan de commissarissen C en D verleend en is A unaniem ontslagen als commissaris. In het notarieel opgemaakte proces-verbaal van vergadering staat onder meer vermeld:
‘(…) Door mij is vervolgens geconstateerd dat de leden van de raad van commissarissen mevrouw D, de heer C en de heer A zich schriftelijk (per e-mail) hebben afgemeld voor de vergadering.
Door mij, notaris is ten slotte geconstateerd dat de in de statuten bedoelde oproepingstermijn voor de vergadering van de ledenraad is nageleefd en derhalve in deze vergadering rechtsgeldige besluiten kunnen worden genomen, aangezien alle ledenraadsleden tegenwoordig dan wel vertegenwoordigd zijn.
(…)
- 6.
Voorstel tot ontslag van de heer mr. A als commissaris van de Leeuwarder Onderlinge Verzekeringen U.A.
(…) Volgt opname integrale tekst toelichting.
‘De Ledenraad heeft het ontslag van mr. A als commissaris en als voorzitter van de Raad van Commissarissen op de agenda geplaatst, omdat er sprake is van ernstig verstoorde verhoudingen tussen enerzijds de Raad van Commissarissen en anderzijds de Ledenraad en de Raad van Bestuur. Bij de Ledenraad ontbreekt elk vertrouwen in de Raad van Commissarissen en haar voorzitter om door te gaan. Er dreigt een onwerkbare situatie te ontstaan binnen de Leeuwarder Onderlinge Verzekeringen. De Ledenraad noemt met name de volgende gronden die tot de bovenstaande conclusie hebben geleid en die ieder op zich en zeker tezamen meebrengen dat naar het oordeel van de Ledenraad de voorzitter van de Raad van Commissarissen als voorzitter en als commissaris moet worden ontslagen:
- 1.
Bij aangetekende brief van 29 april 2009 heeft de Ledenraad in duidelijke bewoordingen aan onder meer de Raad van Commissarissen kenbaar gemaakt dat de mogelijkheid van splitsing van het vermogen van de Leeuwarder Onderlinge Verzekeringen krachtig wordt afgewezen en dat de heer S uitsluitend een SWOT-analyse mag opstellen. Niettemin heeft mr. A op 4 mei 2009 de heer S (in feite diens B.V.) en Click Financieel Interim Management van de heer [T] opdracht gegeven om juist wel het door de Raad van Commissarissen beoogd onderzoek te doen. Mr. A heeft aangevoerd dat hij de brief van 29 april pas gelezen had na de verstrekking van de opdrachten. Ofschoon de Ledenraad dit betwijfelt, heeft in ieder geval mr. A niet onmiddellijk na lezing van onze brief de opdrachten ingetrokken of het onderzoek bevroren. Integendeel, mr. A heeft de Ledenraad onkundig gelaten van de verstrekte opdrachten, totdat wij in onze vergadering van 18 mei 2009 hiernaar uitdrukkelijk gevraagd hebben. Mr. A was bekend dat bij eventuele structurele wijzigingen van de Leeuwarder Onderlinge Verzekeringen niet de Raad van Commissarissen of de Raad van Bestuur maar de Ledenraad het laatste woord heeft. De Raad van Commissarissen onder leiding van mr. A had dan ook niet opdracht mogen geven tot onderzoek naar dergelijk ingrijpende wijzigingen zonder daarover eerst overleg gepleegd te hebben met de Ledenraad.
- 2.
Op onze brief van 29 april 2009 heeft mr. A niet gereageerd, zoals hij op diverse indringende e-mails van individuele leden van de Ledenraad niet geantwoord heeft. Ook blijkt eens temeer uit het concept-proces-verbaal van onze vergadering op 18 mei 2009, dat mr. A niet communiceert met de voorzitter van de Raad van Bestuur. Sterker nog, naar aanleiding van de vergadering van 19 mei schrijft de Raad van Commissarissen op 26 mei 2009 ons een brief met kwalijke suggesties en dreigementen. Kortom, als voorzitter van een belangrijk orgaan binnen de Leeuwarder Onderlinge Verzekeringen schiet mr. A volstrekt tekort in een behoorlijke communicatie met andere gremia binnen de Leeuwarder Onderlinge Verzekeringen, in het bijzonder met de Ledenraad.
- 3.
De vergadering van de Ledenraad van 18 mei werd door mr. A als voorzitter geleid. Mr. A vervult daarbij een statutaire rol, omdat hij immers niet lid is van de Ledenraad (artikel 18 lid 1 van de statuten). In plaats van de vergadering te leiden zocht mr. A de confrontatie, trad hij escalerend op en dreigde hij met de gang naar de rechter. De Ledenraad wenst niet verder te werken met een voorzitter die op die manier de Ledenraad en individuele leden niet serieus neemt en onheus bejegent.’’
2.25.
(De ledenraad van) Leeuwarder Onderlinge heeft in het najaar van 2009 voorzien in de aldus ontstane vacatures van drie commissarissen en de voorzitter van de raad van bestuur. Op 9 september 2009 is de nieuwe voorzitter van de raad van bestuur, de heer [V] benoemd met ingang van 1 november 2009. Met ingang van 13 oktober 2009 is de nieuwe voorzitter van de raad van commissarissen, de heer [X], benoemd. Ten slotte zijn met ingang van 15 oktober 2009 de nieuwe commissarissen de heer [Y] en met ingang van 9 november 2009 de heer [Z] benoemd. Sinds genoemde data zijn deze personen in functie.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
A c.s. vorderen dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, vernietigt de besluiten van (de ledenraad van) Leeuwarder Onderlinge d.d. 18 mei 2009 en 6 juli 2009 tot a) het ontslag van A als commissaris, b) het niet herbenoemen van B als commissaris, c) het onthouden van decharge aan A en B en voor recht verklaart dat het besluit tot benoeming van nieuwe commissarissen en een nieuwe directeur door Leeuwarder Onderlinge nietig is, althans dit besluit vernietigt, een en ander met veroordeling van Leeuwarder Onderlinge in de kosten van het geding. Bij conclusie van repliek hebben A c.s. voorts nog akte gevraagd van hun sub 21. van die conclusie genoemde voorstel voor minnelijk overleg tussen partijen indien de rechtbank bij tussenvonnis zou overwegen dat het contact tussen eisers als (voormalige) leden van de raad van commissarissen en Leeuwarder Onderlinge dient te worden hersteld.
3.2.
Leeuwarder Onderlinge concludeert tot afwijzing van de vorderingen van A c.s., met veroordeling van A c.s. — bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad — in de kosten van het geding.
in voorwaardelijke reconventie
3.3.
Leeuwarder Onderlinge vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor zover in conventie het besluit tot niet-herbenoeming van B en dat tot het ontslag van A en/of de benoemingsbesluiten vernietigd worden, aan deze vernietiging terugwerkende kracht ontzegt, met veroordeling van A c.s. in de kosten van het geding.
3.4.
A c.s. concluderen tot afwijzing van de vordering van Leeuwarder Onderlinge, met veroordeling van Leeuwarder Onderlinge in de kosten van het geding.
4. De beoordeling
in conventie
4.1.
A c.s. leggen aan hun vorderingen — samengevat — het volgende ten grondslag. Zij zijn, ondanks hun langdurige inzet voor de Leeuwarder Onderlinge, zonder deugdelijke gronden aan de kant gezet. De raad van commissarissen is aan de kant gezet om een door bestuursvoorzitter Q bedachte reden, waar de ledenraad in mee is gegaan. Het ontslag als commissaris van A c.s. is daarmee in strijd met de redelijkheid en de billijkheid die de rechtspersoon en degenen die bij haar organisatie betrokken zijn — krachtens artikel 2:8 BW — jegens elkaar in acht dienen te nemen. Bovendien is de wijze van totstandkoming van de ontslagbesluiten onjuist, nu de raad van commissarissen niet is gehoord alvorens de ledenraad een standpunt innam. Het uiteindelijke verwijt aan het adres van de raad van commissarissen is tot aan deze procedure niet duidelijk geworden. De ledenraad heeft, aldus A c.s., haar bevoegdheden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die was gegeven. Het aan A c.s. verleende ontslag kan dan ook geen stand houden, hetgeen ook geldt voor het besluit om hen decharge te weigeren voor het toezicht op het bestuur. In het verlengde daarvan kunnen naar de mening van A c.s. de besluiten strekkende tot benoeming van een nieuwe bestuurder en nieuwe commissarissen evenmin in stand blijven, aangezien deze in strijd zijn met de statuten waarin is bepaald dat de benoeming van leden van de raad van bestuur c.q. nieuwe commissarissen (door de ledenraad) plaatsvindt op bindende voordracht van de (zittende) raad van commissarissen. A c.s. hebben naar eigen zeggen een groot, en tevens redelijk, belang bij hun vorderingen. Dat belang is allereerst financieel, in verband met de vergoeding die zij als commissaris ontvingen. Daarnaast bestaat er een immaterieel belang. Het wegsturen van de raad van commissarissen (zonder decharge, niet herbenoemd, ontslagen) omdat die verkeerde plannen zou hebben, is een blamage die rechtgezet dient te worden. Meer in het bijzonder ten aanzien van de herbenoeming van B voert B aan dat het bij de Leeuwarder Onderlinge usance was dat er herbenoemd werd. Door de herbenoeming als agendapunt op te voeren, is er bij B een bepaalde verwachting daaromtrent gewekt. Het niet herbenoemen van B is een besluit in de zin van artikel 2:14 BW. Ten aanzien van de niet aan A verleende decharge stelt A dat hij als enige van de (voormalige) commissarissen geen decharge heeft gekregen.
4.2.
Leeuwarder Onderlinge betwist de vorderingen van A c.s. Volgens de Leeuwarder Onderlinge is het besluit van de ledenraad om B niet te herbenoemen als commissaris geen besluit in de zin van artikel 2:15 BW, zodat B daartegen niet in rechte kan opkomen. Bovendien heeft B geen belang bij zijn vordering strekkende tot vernietiging van het besluit tot niet-herbenoeming, aangezien hij na een dergelijke vernietiging nog steeds geen commissaris is. Voorts stelt de Leeuwarder Onderlinge dat het besluit tot ontslag van A als commissaris door de rechter slechts marginaal kan worden getoetst. Gelet op de in het proces-verbaal van de vergadering van de Ledenraad van 6 juli 2009 opgenomen ontslaggronden kon de ledenraad in redelijkheid tot haar besluit tot ontslag van A komen. De ledenraad heeft in casu ook gehandeld conform haar statutaire bevoegdheden. De raad van commissarissen heeft haar bevoegdheden willen oprekken buiten haar toezichthoudende taak, terwijl het beleid van de Leeuwarder Onderlinge de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur betreft. Het was aldus niet aan de raad van commissarissen om een nieuwe strategie voor de onderneming te ontwerpen. Bovendien, gelet op het ingrijpende karakter van de door de raad van commissarissen voorgestane beleidswijziging, had de raad van commissarissen hierover vanaf het begin contact moeten hebben met de ledenraad en de instemming van de ledenraad moeten verwerven. Indien de ledenraad geen vertrouwen meer heeft in een commissaris, dan is zij gerechtigd om tot ontslag over te gaan. Indien de rechtbank niet marginaal toetst, maar een afweging van de wederzijdse belangen van partijen maakt, dan is het belang van Leeuwarder Onderlinge bij instandhouding van de bestreden besluiten groter dan het belang van A c.s. bij vernietiging hiervan. Leeuwarder Onderlinge heeft een groot belang bij continuïteit. Voorts heeft De Nederlandsche Bank aan de nadien benoemde functionarissen haar instemming verleend. Daarom dient bij een eventuele vernietiging van de bestreden besluiten hieraan terugwerkende kracht te worden ontzegd. Ten aanzien van de door A verlangde decharge voert Leeuwarder Onderlinge aan dat zij daartoe op grond van de statuten niet verplicht is. Ten slotte, ten aanzien van de gevorderde vernietiging van de besluiten waarbij de nieuwe bestuursvoorzitter en de nieuwe leden van de raad van commissarissen zijn benoemd, voert Leeuwarder Onderlinge aan dat het volstrekt tegen de belangen van Leeuwarder Onderlinge in gaat dat A c.s. als ex-commissarissen vernietiging van deze besluiten vorderen. Hiermee handelen zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid zoals bedoeld in artikel 2:8 BW, zodat geoordeeld moet worden dat zij geen redelijk belang bij deze vordering hebben. Immers, honorering van de vordering van A c.s. zou betekenen dat belangrijke personen in de organisatie achteraf ten onrechte zouden zijn benoemd, hetgeen de Leeuwarder Onderlinge ernstig zal schaden. B en A hadden de benoemingsbesluiten ook niet kunnen tegenhouden.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vastgesteld wordt dat er in de loop van 2008 een (aanzienlijk) verschil van inzicht is ontstaan binnen de Leeuwarder Onderlinge tussen de raad van bestuur en de raad van commissarissen over — kort gezegd — de toekomstige strategie van de onderneming, hierop neerkomende dat de raad van bestuur de bestaande situatie — een kleine zelfstandige onderlinge waarborgmaatschappij met een groot vermogen — wilde handhaven en dat de raad van commissarissen — samengevat — een onderzoek wenste naar een andere inrichting van de onderneming, zoals bijvoorbeeld het loskoppelen van het verzekeringsbedrijf van het vermogen van de onderneming. De raad van commissarissen heeft het door haar gewenste onderzoek naar een mogelijke andere strategie van de onderneming nadrukkelijk gekoppeld aan het aanstaande vertrek van bestuursvoorzitter Q. Het verschil van inzicht omtrent de toekomstige strategie van de onderneming van de Leeuwarder Onderlinge heeft uiteindelijk — in 2009 — geleid tot verstoorde verhoudingen tussen de raad van bestuur en de ledenraad enerzijds en de raad van commissarissen anderzijds.
4.4.
Beoordeeld dient te worden of de door A c.s. bestreden besluiten van de ledenraad tot a) ontslag van A als bestuurder, b) het niet herbenoemen van B als commissaris, c) het niet verlenen van decharge aan A en B als commissaris en d) de benoeming van een nieuwe bestuursvoorzitter en drie leden van de raad van commissarissen in rechte stand kunnen houden.
4.5.
In artikel 2:15 BW is bepaald dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, zoals in casu de ledenraad van de Leeuwarder Onderlinge, onder meer vernietigbaar is indien het in strijd is met wettelijke of statutaire bepalingen die de totstandkoming van besluiten regelen of wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW wordt geëist of wegens strijd met een reglement. In artikel 2:8 BW is bepaald dat een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn organisatie zijn betrokken, zich als zodanig jegens elkaar moeten gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Toetsingsmaatstaf daarbij is, volgens vaste jurisprudentie (zie HR 9 januari 1987, NJ 1987, 959), de vraag of het orgaan dat het besluit heeft genomen bij afweging van álle bij het besluit betrokken belangen van de in artikel 2:8 BW bedoelde personen in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Dit veronderstelt een marginale toetsing van het bestreden besluit. Het is niet aan de rechter om de aan het besluit ten grondslag liggende belangenafweging volledig te toetsen.
4.6.
De rechtbank acht het op voorhand niet onbegrijpelijk dat de raad van commissarissen, mede in verband met het vertrek van de voorzitter van de raad van bestuur na een langdurig dienstverband van 25 jaar, een oriëntatie wenste op de toekomstige strategie van de Leeuwarder Onderlinge.
4.7.
Echter, daarbij dient wel te worden bedacht dat op grond van de statuten de raad van bestuur van de Leeuwarder Onderlinge is belast met het bestuur van de onderneming (artikel 21 lid 1) en de raad van commissarissen (artikel 25 lid 1 BW) is belast met het houden van toezicht op het beleid van de raad van bestuur en op de algemene gang van zaken in de onderneming en de daarmee verbonden onderneming(en). Tot de bevoegdheid van de raad van bestuur behoort in beginsel behalve het dagelijks beleid ook het bepalen van de strategie. Het is aan de raad van commissarissen om hierop toezicht te houden (zie artikel 2:57 lid 1 BW en HR 13 juli 2007, NJ 2007, 434).
ad a) het besluit tot ontslag van A als (president-)commissaris
4.8.
Voor wat betreft de toetsing van dit besluit, hebben de in het proces-verbaal van de vergadering van de ledenraad van 6 juli 2009 neergelegde ontslaggronden als uitgangspunt te gelden. De rechtbank merkt daarbij op dat hoewel de raad van commissarissen (als) collectief toezicht houdt, het ontslag van de andere leden van de raad van commissarissen hier niet aan de orde was, omdat twee van de vier commissarissen (C en D) reeds eigener beweging om ontslag hadden verzocht en de derde commissaris (B) niet is herbenoemd.
4.9.
Zoals hiervoor is vastgesteld heeft de raad van commissarissen, in verband met het verschil van inzicht daaromtrent tussen haar en de raad van bestuur, te kennen gegeven zelf een onderzoek te willen entameren naar de toekomstige strategie van de Leeuwarder Onderlinge. Bij brief van 3 april 2009 heeft de raad van commissarissen de ledenraad uitgenodigd voor overleg daarover én over de wens van de raad van commissarissen om een interim-manager aan te stellen voor het uitvoeren van dit onderzoek en het tijdelijk waarnemen van de functie van bestuursvoorzitter na het vertrek van bestuursvoorzitter Q. In reactie daarop heeft de ledenraad bij herhaling — zie de brief van 10 april 2009, de e-mail van 15 april 2009 en de brief van 29 april 2009 — aan de raad van commissarissen duidelijk gemaakt dat het aanstellen van een interim-manager wat haar betreft (voorlopig) niet aan de orde was en voorts — zie wederom de brief van de ledenraad van 29 april 2009 — dat zij de mogelijkheid van splitsing van het vermogen van de Leeuwarder Onderlinge uitdrukkelijk afwijst, waarbij de raad van commissarissen zich van de ledenraad van dit voornemen dient te distantiëren. De rechtbank stelt vast dat A niettemin op 4 mei 2009 aan de heer S (de reeds eerder voorgestelde interim-manager) opdracht heeft gegeven om juist wél het door de raad van commissarissen gewenste onderzoek te doen. A heeft daarmee kennelijk gehandeld in strijd met de niet mis te verstane wensen van de ledenraad. Of hij ten tijde van de opdrachtverstrekking aan S nu wel of niet op de hoogte was van de brief van 29 april 2009, in ieder geval moet worden vastgesteld dat A na kennisname van de brief geen aanleiding heeft gezien om in overeenstemming daarmee te handelen, door de verstrekte opdracht te bevriezen of te annuleren. Gezien deze gang van zaken heeft de ledenraad naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen en mogen besluiten om het vertrouwen in A als commissaris op te zeggen. Gelet op het diepgaande verschil van inzicht tussen de ledenraad (en de raad van bestuur) enerzijds en de raad van commissarissen anderzijds was naar het oordeel van de rechtbank de noodzakelijke basis voor verdere samenwerking van A als commissaris met de andere organen binnen de Leeuwarder Onderlinge redelijkerwijs komen te vervallen. Gelet hierop, kan — anders dan A meent — ook niet geoordeeld worden dat de ledenraad haar bevoegdheden heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze zijn verleend. De andere twee ontslaggronden behoeven in het licht van het voorgaande geen bespreking meer. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, anders dan A meent, hij voldoende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Immers, op de agenda voor de ledenraadvergadering van 6 juli 2009 staat (als agendapunt 6) vermeld het voorstel tot ontslag van A als commissaris. A, die ook voor deze ledenraadsvergadering was uitgenodigd, had aldaar verweer kunnen voeren tegen het voorstel om hem als commissaris te ontslaan. Dat hij van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt — hij heeft zich immers afgemeld voor deze ledenraadsvergadering — komt voor zijn eigen rekening en risico. Er kleeft naar het oordeel van de rechtbank te dien aanzien dan ook geen gebrek aan de totstandkoming van het ontslagbesluit. Ook overigens is dat niet gebleken.
4.10.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het besluit van de ledenraad om A als commissaris te ontslaan rechtsgeldig moet worden geacht. De vordering die strekt tot vernietiging van dit besluit, zal dan ook worden afgewezen.
b) de beslissing om B niet te herbenoemen als commissaris
4.11.
De rechtbank overweegt dat het de ledenraad vrij staat om een persoon al dan niet te (her)benoemen als commissaris (vgl. ook HR 13 februari 1941, NJ 1942, 360). Er bestaat derhalve geen recht op (her)benoeming als commissaris. Uit het enkele feit dat er een voorstel tot herbenoeming van B op de agenda van de vergadering van de ledenraad stond, mocht B niet gerechtvaardigd afleiden dat hij zou worden herbenoemd als commissaris. Immers, een dergelijk voorstel kan zowel worden verworpen als worden aanvaard door de ledenraad. Bovendien kan een negatieve beslissing van een orgaan van een rechtspersoon — zoals de verwerping van het voorstel om een bepaalde persoon als bestuurder of commissaris te benoemen — naar het oordeel van de rechtbank niet als een besluit van de rechtspersoon als bedoeld in de artt. 2:14 en 2:15 BW worden aangemerkt (vgl. ook Asser 2-II, Rechtspersonenrecht, De Rechtspersoon, nr. 127). Dit betekent dat B niet in rechte kan opkomen tegen de beslissing van de ledenraad om het voorstel tot zijn herbenoeming te verwerpen. B kan derhalve niet worden ontvangen in zijn vordering die strekt tot vernietiging van deze beslissing.
c) het besluit om geen decharge te verlenen aan A en B als commissaris
4.12.
In de inleidende dagvaarding wordt gevorderd dat naast het besluit om geen decharge aan A te verlenen ook het besluit om B geen decharge te verlenen dient te worden vernietigd. De rechtbank constateert echter dat de ledenraad wel degelijk decharge aan B heeft verleend, namelijk in de vergadering van 6 juli 2009. B vordert derhalve vernietiging van een besluit dat nooit genomen is. Hij kan dan ook niet in deze vordering worden ontvangen.
4.13.
De rechtbank overweegt voorts dat zij met Leeuwarder Onderlinge van oordeel is dat het de ledenraad in beginsel vrij staat om al dan niet decharge te verlenen aan de raad van commissarissen. Een commissaris heeft geen recht op (een voor hem gunstig besluit tot) decharge (zie MvA I, 2000–2001, 27483, nr. 293a, blz. 5). De ruimte voor de ledenraad om geen decharge te verlenen aan een commissaris is echter niet onbeperkt. De ledenraad dient zich als orgaan van Leeuwarder Onderlinge jegens de raad van commissarissen te gedragen met inachtneming van de normen van redelijkheid en billijkheid. De ledenraad is niet gerechtigd om willekeurig, zonder daartoe argumenten aan te voeren, te besluiten dat decharge wordt onthouden. Onder omstandigheden kan het weigeren van decharge neerkomen op misbruik van bevoegdheid, waarmee onrechtmatig zou worden gehandeld jegens de betrokken bestuurder (zie de hiervoor genoemde Parl. Gesch.).
4.14.
In het onderhavige geval doet zich de bijzondere situatie voor dat de ledenraad (uiteindelijk) zowel de raad van bestuur als drie leden van de raad van commissarissen (C, D en B) gedechargeerd heeft voor het gevoerde bestuur c.q. het daarop uitgeoefende toezicht en decharge slechts aan commissaris A heeft onthouden. Deze situatie is tegenstrijdig: de raad van bestuur en driekwart van de raad van commissarissen is gedechargeerd voor het gevoerde bestuur c.q. toezicht, terwijl één enkel lid van de raad van commissarissen niet is gedechargeerd voor het toezicht dat hij heeft gehouden op het bestuur. Het toezicht door de raad van commissarissen is een collectieve taak, die door de commissarissen in gezamenlijkheid wordt uitgeoefend en waarvoor zij ook gezamenlijk verantwoordelijk zijn. Daarmee verdraagt zich naar het oordeel van de rechtbank niet dat drie van de vier commissarissen gedechargeerd worden terwijl die decharge aan één der commissarissen wordt onthouden, daar waar de ledenraad geen feiten of omstandigheden gesteld die het onthouden van deze decharge aan specifiek die ene commissaris, A, zouden rechtvaardigen. Hierbij legt tevens gewicht in de schaal dat A bij conclusie van repliek onweersproken heeft gesteld dat de ledenraad alleen decharge wilde verlenen bij vrijwillig opstappen van de commissarissen. Het niet akkoord gaan met vrijwillig opstappen kan naar het oordeel van de rechtbank geen grond vormen voor het onthouden van decharge. De ledenraad heeft naar het oordeel van de rechtbank, bij afweging van alle bij dit besluit betrokken belangen, in redelijkheid niet tot het besluit kunnen komen om geen decharge te verlenen aan commissaris A. Zij heeft misbruik gemaakt van haar bevoegdheid om decharge te verlenen door zonder motivering decharge aan A te onthouden. Daarmee heeft zij onrechtmatig gehandeld jegens A.
4.15.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank op de voet van artikel 2:15 lid 3 BW het bestreden besluit vernietigen.
d) de besluiten tot benoeming van een nieuwe bestuursvoorzitter en drie nieuwe commissarissen
4.16.
Hiervoor is geoordeeld dat het besluit van de ledenraad om A als commissaris te ontslaan rechtsgeldig was en dat B niet kan opkomen tegen de verwerping door de ledenraad van het voorstel strekkende tot zijn herbenoeming als commissaris. De daartoe strekkende besluiten van de ledenraad hebben als gevolg dat A en B sindsdien geen commissarissen van de Leeuwarder Onderlinge meer zijn. Zij hebben, mede tegen die achtergrond, naar het oordeel van de rechtbank geen redelijk belang aannemelijk gemaakt bij vernietiging van de besluiten tot benoeming van een nieuwe bestuursvoorzitter en drie nieuwe commissarissen (zie HR 31 mei 1996, NJ 1996, 694). Voor zover A c.s. zich er nog over hebben beklaagd dat benoeming van nieuwe commissarissen c.q. een nieuw bestuursvoorzitter dient plaats te vinden op voordracht van de raad van commissarissen, dient te worden bedacht dat er geen commissarissen meer waren bij de Leeuwarder Onderlinge na het opstappen van C en D, het ontslag van A en het niet herbenoemen van B. In die situatie moest door de ledenraad, conform haar statutaire bevoegdheid daartoe, worden voorzien in een geheel nieuwe raad van commissarissen. Immers, de statuten bepalen in artikel 23 lid 1 dat de Leeuwarder Onderlinge een raad van commissarissen heeft bestaande uit ten minste drie leden. Nu er geen commissarissen meer waren, kon van de in de statuten voorziene bindende voordracht door de raad van commissarissen geen sprake meer zijn. Ditzelfde geldt voor de benoeming van een nieuwe bestuursvoorzitter. In de situatie van het ontbreken van de commissarissen is overigens nog voorzien in artikel 23 lid 5 van de statuten, waarin immers is bepaald dat indien alle commissarissen ontbreken de raad van bestuur personen voor benoeming tot commissaris kan aanbevelen aan de vergadering van de ledenraad.
4.17.
Gelet op het vorenstaande zullen de vorderingen van A c.s. die strekken tot vernietiging van de besluiten van de ledenraad tot benoeming van een nieuwe bestuursvoorzitter en drie nieuwe commissarissen worden afgewezen.
4.18.
A c.s. zullen als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
in voorwaardelijke reconventie
4.19.
Leeuwarder Onderlinge heeft voorwaardelijk — voor het geval dat in conventie het besluit tot niet-herbenoeming van B als commissaris en dat tot het ontslag van A als commissaris en/of de aldaar genoemde benoemingsbesluiten vernietigd worden — gevorderd om aan deze vernietiging terugwerkende kracht te ontzeggen. Nu van zodanige vernietiging in conventie geen sprake is, is de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld niet vervuld. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beoordeling van deze vordering.
5. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
5.1.
vernietigt het besluit van de Leeuwarder Onderlinge van 18 mei 2009 om geen decharge te verlenen aan (voormalig) commissaris A;
5.2.
veroordeelt A c.s. in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Leeuwarder Onderlinge vastgesteld op € 904,00 (2 punten × € 452,00, tarief II) aan salaris van de advocaat en € 263,00 aan griffierecht;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verklaart B niet-ontvankelijk in de namens hem ingestelde vorderingen;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.6.
verstaat dat de vordering van Leeuwarder Onderlinge geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011.