HR, 15-09-2017, nr. 16/02715
16/02715
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-09-2017
- Zaaknummer
16/02715
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2348, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑09‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2016:1479, Bekrachtiging/bevestiging
Beroepschrift, Hoge Raad, 15‑09‑2017
- Vindplaatsen
NLF 2017/2253 met annotatie van Ton Tekstra
FED 2017/151 met annotatie van C. Maas
V-N 2017/44.3 met annotatie van Redactie
BNB 2017/200 met annotatie van J.J. VETTER
NTFR 2017/2328 met annotatie van Mr. P.G.M. Jansen
Uitspraak 15‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Art. 7:1 Awb Art. 26a AWR. Belanghebbende komt niet het recht toe bezwaar te maken tegen een aan een vof opgelegde naheffingsaanslag. Wel kan de rechtmatigheid van die naheffingsaanslag via bezwaar en beroep ter discussie worden gesteld indien de ontvanger bij voor bezwaar vatbare beschikking belanghebbende aansprakelijk stelt voor de belastingschulden van de vof.
Partij(en)
15 september 2017
nr. 16/02715
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 april 2016, nr. 15/00584, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. AWB 14/6790) betreffende de aan [A] v.o.f. over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
2. Beoordeling van de klachten
2.1.
De onderhavige naheffingsaanslag met bijbehorende beschikkingen (hierna kortweg: de naheffingsaanslag) is opgelegd aan [A] v.o.f. (hierna: de v.o.f.). Belanghebbende heeft op eigen naam bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende niet gerechtigd is bezwaar te maken tegen een aan de v.o.f. opgelegde naheffingsaanslag. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen richten zich de klachten.
2.2.1.
Het Hof is terecht ervan uitgegaan dat het eerste lid van artikel 26a AWR belanghebbende niet het recht toekent om bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag, aangezien die belastingaanslag niet aan hem is opgelegd.
2.2.2.
Ook aan het tweede lid van artikel 26a AWR kan belanghebbende niet het recht ontlenen om bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag, aangezien zich hier niet voordoet het geval dat een aan belanghebbende toebehorend inkomens- of vermogensbestanddeel is begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft.
2.2.3.
De klachten steunen kennelijk op het betoog dat belanghebbende bezwaar moet kunnen maken tegen de naheffingsaanslag, omdat hij als bestuurder op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel aansprakelijk is voor de belastingschulden van de v.o.f. Dit betoog faalt, aangezien de wet niet voorziet in een dergelijke bezwaarmogelijkheid voor derden. Wel kan belanghebbende de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag via bezwaar en beroep ter discussie stellen indien de ontvanger hem aansprakelijk stelt bij een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 49, lid 1, Invorderingswet 1990. Opmerking verdient dat aansprakelijkstelling voor belastingschulden langs deze weg dient plaats vinden, ook indien de aansprakelijkheid waarop de ontvanger zich beroept niet in de Invorderingswet 1990 is geregeld maar in civielrechtelijke wetgeving, zoals het Wetboek van Koophandel (vgl. HR 26 februari 2010, nr. 09/01148, ECLI:NL:HR:2010:BK1519, BNB 2010/139). Anders dan belanghebbende betoogt, kan daardoor niet worden gezegd dat sprake is van een leemte waardoor het recht op toegang tot de rechter voor hem onvoldoende is gewaarborgd.
2.3.
Het voorgaande brengt mee dat de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat de klachten falen.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de president M.W.C. Feteris als voorzitter, de vice-president R.J. Koopman, en de raadsheren M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2017.
Beroepschrift 15‑09‑2017
Edelhoogachtbaar College,
Hierbij wenst [X] zijn cassatieberoep, zoals ingesteld op 25 mei 2016, nader te motiveren.
Uit de uitspraak blijkt dat het Gerechtshof de beoordeling van de rechtbank bevestigt.
De rechtbank en het Gerechtshof komen tot de conclusie dat de nationale wetgeving [X], binnen een door hem gedaan beroep op artikel 6 EVRM, niet de mogelijkheid biedt op persoonlijke titel op te komen tegen een burgerlijke verplichting die volgens de toepassing van de wet (artikel 18 Wetboek van Koophandel) volledig aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank en het Gerechtshof komen tot het oordeel dat [X], inzake de inhoudelijke toetsing van de totstandkoming van de aanslag, moet wachten tot hij door de ontvanger aansprakelijk wordt gesteld.
De klacht van [X] richt zich tegen dit oordeel.
[X] stelt dat uit een juiste rechtstoepassing (art. 26 AWR) voort moet vloeien dat een ieder van wie vaststaat dat hij van rechtswege aansprakelijk is voor de volledige voldoening van de opgelegde aanslag valt onder de noemer ‘aan wie de belastingaanslag is opgelegd’.
Binnen het in deze zaak geldende feitencomplex moet het door het gerecht aangehaalde stuk, met de vermelding dat een specifieke vennoot aansprakelijk gesteld word (invulling artikel 49 IW), gekwalificeerd worden als een ‘bloot feit’.
[X] stelt dat een juiste rechtsopvatting omtrent artikel 26 AWR in deze cassatieprocedure met zich meebrengt dat [X] als privé persoon/op persoonlijke titel in bezwaar/beroep kan gaan tegen een beschikking waarvan de rechtsgevolgen van rechtswege (artikel 18 WvK) volledig op hem rusten. [X] stelt dat het ontbreken van een beschikking strekkende tot aansprakelijkstelling daaraan niets af doet, omdat [X] volgens een juiste rechtstoepassing van rechtswege reeds verplicht is aan het adres van de Belastingdienst bovengenoemde aanslag volledig te voldoen.
[X] pleit tot vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof en verwijzing in volle omvang om zo tot inhoudelijke beoordeling van de onderhavige aanslag te komen.
Hoogachtend,