Hof Arnhem-Leeuwarden, 14-05-2013, nr. 200.121.972-01
ECLI:NL:GHARL:2013:CA1621
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
14-05-2013
- Zaaknummer
200.121.972-01
- LJN
CA1621
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:CA1621, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 14‑05‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 14‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Ontheffing van het gezag.
Partij(en)
Beschikking d.d. 14 mei 2013
Zaaknummer 200.121.972
HET GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R. Kertokarijo, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Nederland, locatie Groningen
kantoorhoudende te Groningen,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbende:
1. Bureau Jeugdzorg Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
hierna te noemen: BJZ,
2. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de pleegmoeder.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 27 november 2012 (zaaknummer 135657 / FA RK 12-1734) heeft de rechtbank Groningen de moeder ontheven van het gezag over de minderjarige [kind], geboren [in 2001]. De rechtbank heeft BJZ daarbij tot voogd benoemd.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 14 februari 2013, heeft de moeder primair verzocht de beschikking van 27 november 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de raad tot ontheffing van de moeder van het gezag over [kind] af te wijzen. Subsidiair heeft de moeder verzocht de zitting aan te houden en een onafhankelijke deskundige ex artikel 810a Rv te benoemen voor aanvullend onderzoek naar de opvoedingsvaardigheden van de moeder.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 2 april 2013, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en deze beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de moeder af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 25 februari 2013, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
Ter zitting van 15 april 2013 is de zaak behandeld, tegelijk met de behandeling van de zaak bekend onder nummer 200.120.248. Verschenen zijn de moeder
- -
bijgestaan door mevrouw Buwalda van Community Support - met haar advocaat en de raad, vertegenwoordigd door de heer J. Scholte Aalbes. Voorts is ter zitting verschenen BJZ, vertegenwoordigd door mevrouw B. Mulder.
De beoordeling
De vaststaande feiten
- 1.
Uit de affectieve relatie tussen de moeder en [vader] is [kind] geboren. De vader heeft [kind] op 5 januari 2006 erkend. De moeder is alleen met het gezag over [kind] belast.
- 2.
De moeder heeft nog twee andere kinderen van andere vaders. BJZ is sinds
18 juni 1996 belast met de voogdij over de oudste zoon van de moeder, [kind 2], geboren [in 1995]. Ten aanzien van de jongste zoon, [kind 3], is de moeder bij beschikking van de rechtbank Groningen d.d. 23 oktober 2012 eveneens ontheffen van het gezag. De moeder heeft tegen deze beschikking ook appel ingesteld.
- 3.
[kind] is bij beschikking van 16 juli 2008 onder toezicht gesteld. Tevens werd bij die beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De ondertoezicht-stelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien steeds verlengd.
- 4.
De raad heeft bij verzoek van 8 augustus 2012 verzocht de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over [kind].
- 5.
Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". De moeder heeft hiertegen appel ingesteld.
De overwegingen
- 6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 BW kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn kind op de grond dat de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Op grond van het bepaalde in artikel 1:268 lid 1 BW kan een ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich tegen de ontheffing verzet. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien er sprake is van een van de situaties als bedoeld in lid 2 onder a tot en met d van dit artikel.
- 7.
Op grond van artikel 1:268 lid 2 onder a BW kan een ontheffing, ondanks verzet van de ouder, worden uitgesproken indien na een ondertoezichtstelling van tenminste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn plicht
tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
- 8.
Vast staat dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] inmiddels langer hebben geduurd dan de hiervoor genoemde termijnen.
- 9.
De moeder is van mening dat de rechtbank ten onrechte haar stelling heeft gepasseerd dat er door BJZ nog onderzoek moet worden gedaan naar haar opvoedingscapaciteiten. De moeder betrekt daarbij dat ook de raad volgens haar het standpunt heeft ingenomen dat er geen maximale inzet van hulpverlening heeft plaatsgevonden gericht op de terugkeer van [kind] naar de moeder. Door het ontbreken van de maximale inzet aan hulpverlening heeft de moeder geen invulling kunnen en mogen geven aan haar gezag en is het volgens de moeder niet mogelijk om te beoordelen of de moeder voldoende opvoedingsvaardigheden bezit om voor [kind] te kunnen zorgen. Het uitblijven van nader onderzoek brengt mee dat onvoldoende vaststaat dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Daarnaast is de moeder van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat gedurende de duur van de ondertoezichtstelling niet is gebleken dat er verbetering is gekomen in de situatie die destijds aanleiding gaf tot de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
- 10.
De raad is van mening dat uit het, door de rechtbank in haar beoordeling meegenomen, raadsrapport d.d. 2 augustus 2012 naar voren komt dat de moeder, sinds de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [kind] in 2008, onvoldoende in staat is gebleken om opvoedingsverantwoordelijkheid op zich te nemen en het inzicht mist om aan te sluiten bij de behoeften van [kind]. Door nu te benadrukken dat er een onderzoek moet komen naar haar opvoedingsvaardigheden geeft de moeder er volgens de raad blijk van vooral uit te gaan van haar eigen wensen en behoeften en geen - althans onvoldoende - oog te hebben voor het belang van [kind].
[kind] doet een bovengemiddeld appel op de pedagogische competenties van zijn opvoeder en hij ervaart dat de pleegmoeder aansluit bij zijn ontwikkelingsbehoeften. Het perspectief van [kind] ligt volgens de raad blijvend in het pleeggezin. De raad acht het, gezien het vorengaande, in het belang van [kind] nodig dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.
- 11.
BJZ stelt zich eveneens op het standpunt dat de voogdijmaatregel van [kind] in het belang van diens verzorging en opvoeding noodzakelijk is en dat de gronden voor een voogdijmaatregel aanwezig zijn. Het lukt de moeder niet om een samenwerkingsrelatie met BJZ en haar zus (de pleegmoeder) aan te gaan in het belang van [kind]. Ook lukt het de moeder niet om [kind] instemming en toestemming te geven om in het pleeggezin te wonen.
- 12.
De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) opheffing van de bedreiging zoals genoemd in artikel 1:254 BW en de terugkeer van het kind naar de ouder(s). [kind] woont inmiddels al bijna vijf jaar bij zijn pleegmoeder en heeft het daar naar zijn zin. Er is door BJZ (met succes) hulpverlening ingezet om een veilige hechting van [kind] met de pleegmoeder tot stand te brengen. Een veilige hechting creëert een belangrijke voorwaarde voor een gezonde sociale-, emotionele- en persoonlijkheidsontwikkeling. [kind] heeft met zijn pleegmoeder een hechte band opgebouwd en heeft ook aangegeven daar te willen blijven wonen. Uit het bovengenoemde raadsrapport blijkt dat een veilige hechtingsrelatie tussen [kind] en de moeder ontbreekt. Het is voor een verdere ontwikkeling van [kind] naar het oordeel van het hof van belang dat het hechtingsproces bij de pleegmoeder niet wordt verstoord. Daarbij overweegt het hof dat weliswaar het uiteindelijke doel van een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing een hereniging met de ouders is maar dat door verloop van een lange periode waarin het kind bij pleegouders opgroeit het belang van het kind op hereniging met zijn ouder(s) kan verschuiven naar het belang van het kind op een ongestoorde voortzetting van zijn feitelijke (nieuwe) gezinsleven met de pleegouders. Hiervan is in het geval van [kind] sprake.
In de gegeven omstandigheden dient aan het belang van [kind] bij continuering van de huidige opvoedingssituatie een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het recht van de moeder op hereniging met hem. In hoeverre de moeder - anders dan in het verleden - thans wel in staat is om [kind] een veilig thuis te geven is in dat kader van ondergeschikt belang.
- 13.
Daarnaast zijn de spanning en de onrust die de verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing telkens met zich brengen niet in het belang van [kind]. De moeder en de pleegmoeder zijn niet in staat om met elkaar te communiceren en bij [kind] is sprake van een loyaliteitsconflict omdat hij het gevoel heeft dat hij moet kiezen tussen zijn moeder en zijn pleegmoeder. Hij is gebaat bij duidelijkheid omtrent zijn toekomstperspectief. Temeer omdat dit (hopelijk) de bestaande spanningen en strijd tussen de moeder en de pleegmoeder zal verminderen.
- 14.
De moeder verzoekt subsidiair om aanhouding van de zaak onder benoeming van een onafhankelijk deskundige ex art. 810a Rv, die de opvoedingsvaardigheden van de moeder nader zal onderzoeken en hierover zal rapporteren aan het hof.
Het hof ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden teneinde een contra-expertise te laten verrichten. Nog afgezien van de omstandigheid dat het belang van [kind] zich naar het oordeel van het hof tegen een nieuw onderzoek verzet, nu een dergelijk onderzoek tijd vergt waardoor nog immer onzekerheid blijft bestaan over het toekomstperspectief van [kind] en de spanningen hieromtrent blijven voortduren, zal een nader onderzoek niet mede tot een andere beslissing in de zaak kunnen leiden. Zoals hiervoor overwogen is [kind] zich aan het hechten aan zijn pleegmoeder en acht het hof het in zijn belang dat de huidige opvoedingssituatie wordt gecontinueerd en dat het hechtingsproces ongestoord doorgang kan blijven vinden. Om die reden zou een (positieve) beantwoording van de vraag of de moeder over de capaciteiten en mogelijkheden beschikt om [kind] op te voeden niet tot een andere beslissing hebben kunnen leiden.
- 15.
Het hof is - evenals de rechtbank - van oordeel dat de voogdij dient te worden overgedragen aan BJZ, die als neutrale partij de belangen van [kind] in het vizier kan houden en kan behartigen. Het hof wil nog benadrukken dat de moeder het recht houdt op contact met [kind]. Het hof acht het, net als de raad, van groot belang dat BJZ zich inzet om de omgangsregeling tussen de moeder en [kind] te optimaliseren en de samenwerkingsrelatie met de moeder en de relatie tussen de moeder en de pleegmoeder te verbeteren.
Slotsom
- 16.
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor de ontheffing van het gezag van de moeder over [kind] aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, voorzitter, I.A. Vermeulen en G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
- 14.
mei 2013 in bijzijn van de griffier.