Einde inhoudsopgave
Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/688 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/429 wat betreft de diergezondheidsvoorschriften voor verplaatsingen binnen de Unie van landdieren en broedeieren
Artikel 56 Afwijking van de verplichting tot vaccinatie tegen rabiës voor andere verplaatsingen van honden, katten en fretten dan niet-commerciële verplaatsingen
Geldend
Geldend vanaf 23-06-2020
- Bronpublicatie:
17-12-2019, PbEU 2020, L 174 (uitgifte: 03-06-2020, regelingnummer: 2020/688)
- Inwerkingtreding
23-06-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-12-2019, PbEU 2020, L 174 (uitgifte: 03-06-2020, regelingnummer: 2020/688)
- Vakgebied(en)
Dierenrecht / Bijzondere onderwerpen
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Dierenrecht / Veterinair recht
Dierenrecht / Dierenwelzijn
In afwijking van artikel 55, onder b), i), mogen houders van gezelschapsdieren honden, katten en fretten die minder dan twaalf weken oud zijn en die geen rabiësvaccin hebben ontvangen, of als gezelschapsdier gehouden honden, katten en fretten die tussen 12 en 16 weken oud zijn en een vaccinatie tegen rabiës hebben ontvangen maar nog niet aan de geldigheidsvoorschriften van bijlage VII, deel 1, voldoen, naar een andere lidstaat verplaatsen op voorwaarde dat:
- a)
de lidstaat van bestemming dergelijke verplaatsingen in het algemeen heeft toegestaan en het publiek op een speciaal daarvoor opgezette website heeft geïnformeerd dat dergelijke verplaatsingen zijn toegestaan, en
- b)
een van de volgende voorwaarden is vervuld:
- i)
het in artikel 86 bedoelde diergezondheidscertificaat is aangevuld met een verklaring van de houder van de gezelschapsdieren dat de dieren vanaf hun geboorte tot en met het tijdstip van vertrek geen contact hebben gehad met gehouden landdieren waarvan wordt vermoed dat zij met het rabiësvirus besmet zijn of met wilde dieren van soorten die voor infectie met het rabiësvirus in de lijst zijn opgenomen;
of
- ii)
op basis van het identificatiedocument van het moederdier waarvan de in dit lid bedoelde dieren nog afhankelijk zijn, kan worden vastgesteld dat het moederdier vóór hun geboorte een vaccin tegen rabiës heeft ontvangen dat voldeed aan de geldigheidsvoorschriften van bijlage VII, deel 1.