Rb. Utrecht, 23-12-2009, nr. 279406 / JE RK 09-3055
ECLI:NL:RBUTR:2009:BK7583
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
23-12-2009
- Zaaknummer
279406 / JE RK 09-3055
- LJN
BK7583
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2009:BK7583, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 23‑12‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 23‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Verzoek uithuisplaatsing 14-jarig meisje dat van plan is een solozeiltocht rond de wereld te beginnen. De rechtbank wijst het verzoek af. Bij de rechtbank is vertrouwen ontstaan dat alsnog een samenwerking tussen Bureau Jeugdzorg en de vader tot stand kan komen waarin het belang van de minderjarige centraal staat en de neerwaartse spiraal doorbroken wordt. De rechtbank ziet daarom op dit moment geen noodzaak om de de minderjarige uit huis te plaatsen.
Partij(en)
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
Machtiging uithuisplaatsing
Zaaknummer: 279406 / JE RK 09-3055
Beschikking van 23 december 2009 van de meervoudige kamer met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige],
kind van
[vader],
wonende te [woonplaats],
nader te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.A. de Lange,
en
[moeder],
wonende te [woonplaats moeder],
nader te noemen: de moeder.
1. Verloop van de procedure
Bureau Jeugdzorg Utrecht heeft op 21 december 2009 verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. Nadien zijn de indicatiebesluiten overgelegd.
Op de zitting met gesloten deuren van 22 december 2009 is de behandeling van het verzoek geschorst vanwege een wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld en daarop uitspraak gedaan.
Vervolgens is de behandeling kort voortgezet op 22 december 2009 en inhoudelijk op 23 december 2009. Daarbij waren aanwezig:
- -
[minderjarige], de vader en mr. De Lange;
- -
de moeder;
- -
namens Bureau Jeugdzorg: de heer P. Bolink, mevrouw H.C.L. Greuters en de heer R. Weijers (gezinsvoogd);
- -
namens de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Utrecht: mevrouw Willems.
2. Vaststaande feiten
De ouders hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige]. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vader.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 28 augustus 2009 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van die datum tot 30 oktober 2009. Bij beschikking van 30 oktober 2009 is zij definitief onder toezicht gesteld tot 1 juli 2010.
3. Beoordeling van het verzochte
3.1.
Bureau Jeugdzorg heeft verzocht [minderjarige] uit huis te plaatsen in een instelling danwel in een netwerkpleeggezin danwel bij de moeder, voor de duur van twaalf maanden. Op de zitting heeft Bureau Jeugdzorg het verzoek gewijzigd in die zin dat alleen verzocht wordt om een machtiging tot uithuisplaatsing voor drie maanden in een netwerkpleeggezin, namelijk bij bekenden waar [minderjarige] al eerder heeft verbleven.
3.2.
Door de wijziging van het verzoek is een plaatsing bij de moeder of in een instelling niet meer aan de orde.
De vraag die nu bij de rechtbank voorligt, is of [minderjarige] uit huis geplaatst moet worden in een netwerkpleeggezin. Het wettelijk criterium daarvoor is of de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De reden die Bureau Jeugdzorg daarvoor opgeeft is, kort gezegd, dat er verschillende signalen zijn dat het niet goed gaat met [minderjarige] en dat de vader daarin onvoldoende zijn verantwoordelijkheid neemt.
3.3.
[minderjarige] is bij beschikking van 30 oktober 2009 onder toezicht gesteld omdat zij van plan is een solozeilreis rond de wereld te gaan maken. Het toezicht is erop gericht, zoals opgenomen in de beschikking, om te bewaken en te beoordelen of de reis voldoende wordt voorbereid en ervoor te zorgen dat [minderjarige] niet vertrekt wanneer dat niet verantwoord is. Daartoe zijn in de paragrafen 2.18 en 2.19 van de beschikking voorwaarden opgenomen zoals het volgen van een EHBO-cursus, het opdoen van meer solo-zeilervaring en de uitwerking van een veiligheidsplan.
3.4.
Op de zitting van vandaag is gebleken dat Bureau Jeugdzorg en de vader niet tot samenwerking hebben kunnen komen over het opstellen van een plan van aanpak ter realisering van deze voorwaarden. [minderjarige] en de vader vinden allebei dat voor hen niet duidelijk was aan welke voorwaarden [minderjarige] zou moeten voldoen; Bureau Jeugdzorg stelt dat de vader en [minderjarige], ondanks dat zij daartoe door Bureau Jeugdzorg wel zijn uitgenodigd, hierop geen actie hebben ondernomen. Hoe het ook zij, vast staat dat, doordat niet aan deze voorwaarden werd gewerkt, [minderjarige] in een neerwaartse spiraal is geraakt. Er zijn verschillende signalen geweest dat het niet goed met haar ging. Onder andere is er sprake geweest van verzuim en slechte resultaten op school en gaf zij uiting aan een neerslachtige stemming. Tenslotte is [minderjarige] vorige week donderdag weggelopen en is zij afgelopen zondag teruggevonden op Sint Maarten.
3.5.
Ter zitting zijn vervolgens afspraken gemaakt tussen de ouders (met name de vader) en Bureau Jeugdzorg. De voorwaarden zijn één voor één besproken en verduidelijkt en er is een begin gemaakt met het bespreken van een realistische uitwerking daarvan. Ook is gesproken over de mogelijkheid van Bureau Jeugdzorg om daarbij de expertise van een ervaren zeezeiler in te roepen. De vader en Bureau Jeugdzorg hebben stappen gezet om te komen tot een constructieve samenwerking. Zij hebben beiden gezegd op korte termijn verder vorm te willen geven aan de uitgangspunten die op de zitting besproken zijn. Op grond hiervan is bij de rechtbank vertrouwen ontstaan dat er nu alsnog een samenwerking tot stand kan komen waarin het belang van [minderjarige] centraal staat en de neerwaartse spiraal doorbroken wordt. Het daarbij behorende zorgelijke gedrag van [minderjarige] en de wijze waarop de vader daarop reageert zullen, naar de inschatting van de rechtbank, hierdoor in voldoende mate verbeteren.
3.6.
Gelet op dit vertrouwen en de omstandigheid dat de constructieve samenwerking naar het oordeel van de rechtbank het beste tot stand kan komen als [minderjarige] in haar eigen vertrouwde woonomgeving bij de vader verblijft, is er op dit moment geen noodzaak om haar uit huis te plaatsen.
3.7.
Dat kan uiteraard anders worden wanneer blijkt dat er geen samenwerking tot stand komt, of wanneer het met [minderjarige] de komende maanden niet beter gaat. In dat geval kan Bureau Jeugdzorg echter een nieuw verzoek indienen. De rechtbank hoeft daarop niet vooruit te lopen.
4. Beslissing
De meervoudige kamer wijst het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 23 december 2009 door mrs. M.C. Oostendorp, A.C. van den Boogaard en E. Bongers, allen kinderrechter, in bijzijn van mr. N.I. Ganzevoort als griffier.