Hof Arnhem, 04-12-2012, nr. 200.069.424
ECLI:NL:GHARN:2012:BY6997
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
04-12-2012
- Zaaknummer
200.069.424
- LJN
BY6997
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:BY6997, Uitspraak, Hof Arnhem, 04‑12‑2012; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Meerderjarigenbewind. Exclusieve bevoegdheid bewindvoerder voor optreden in rechte.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.069.424
(zaaknummer rechtbank 84898 HA ZA 282 van 2007)
arrest van de vierde kamer van 4 december 2012
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. E.G. Blankestijn,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. H. Versluis.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 7 februari 2012 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- -
de akte van de vrouw van 13 maart 2012;
- -
de akte van de man van 13 maart 2012;
- -
de antwoordakte van de vrouw van 10 april 2012;
- -
de antwoordakte van de man van 10 april 2012.
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1
Bij het tussenarrest van 7 februari 2012 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voorlopig oordeel van het hof dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep en dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar incidenteel hoger beroep. Partijen hebben zich daarover over en weer uitgelaten.
2.2
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samengewoond. Zij hebben in 1989 een samenlevingsovereenkomst gesloten en hebben in 2006 een nieuwe samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.3
Bij beschikking van 6 maart 2007 van de rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Almelo, is een bewind ingesteld over de gelden en goederen die aan de man (zullen) toebehoren, met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder. Het bewind is in werking getreden op 7 maart 2007, zo heeft het hof in overweging 4.1 van het tussenarrest van 7 februari 2012 overwogen. Bij beschikking van 10 augustus 2010 van de rechtbank Almelo, sector kanton, locatie Enschede is het bewind met ingang van die datum opgeheven.
2.4
Bij inleidende dagvaarding van 23 maart 2007 heeft de vrouw de man gedagvaard te verschijnen voor de rechtbank Almelo en een eis in conventie ingesteld. Haar eis strekt primair tot nakoming (afrekening op basis) van de tweede samenlevingsovereenkomst van partijen, subsidiair tot vaststelling van de verdeling van de gemeenschap van partijen. Bij conclusie van antwoord van 30 mei 2007 heeft de man een eis in reconventie ingesteld. Zijn eis strekt ertoe dat voor recht wordt verklaard dat de tweede samenlevingsovereenkomst tussen partijen is vernietigd althans dat die overeenkomst wordt vernietigd, en strekt tot nakoming (afrekening op basis) van de eerste samenlevingsovereenkomst tussen partijen. Partijen hebben vervolgens voortgeprocedeerd en de rechtbank heeft meerdere vonnissen gewezen. Ten slotte heeft de rechtbank bij vonnis van 21 april 2010 in conventie de vordering van de vrouw gedeeltelijk toegewezen en in reconventie de vordering van de man afgewezen. Bij dagvaarding in hoger beroep van 17 juni 2010 is de man in hoger beroep gekomen van dat vonnis en van enkele daaraan voorafgaande vonnissen. De man heeft de zaak vervolgens bij dit hof aangebracht op 6 juli 2010, waarna hij op 28 september 2010 een memorie van grieven heeft genomen. De vrouw heeft vervolgens op 18 januari 2011 een memorie van antwoord tevens houdende memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep genomen, waarna de man een memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep heeft genomen. Daarna is het tussenarrest gewezen en zijn de aktes gewisseld, een en ander als hiervoor onder 1.1 en 1.2 vermeld.
2.5
Het hof oordeelt - deels in afwijking van het in het tussenarrest gegeven voorlopig oordeel - als volgt. De regels met betrekking tot de bevoegdheid om in rechte op te treden zijn van openbare orde. Het hof moet de bestreden uitspraak ambtshalve - en dus buiten de grieven om - toetsen aan regels van openbare orde.
2.6
Ingevolge artikel 1:441 lid 1 BW geldt dat tijdens het bewind de bewindvoerder de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt met betrekking tot handelingen die de onder bewind staande goederen betreffen. De bewindvoerder treedt in dat geval in eigen naam en voor rekening van de rechthebbende op als formele procespartij. Gelet daarop was de man tijdens het bewind niet bevoegd in rechte op te treden in deze zaak waarin het geschil in conventie als ook in reconventie gaat om handelingen die de onder bewind staande goederen betreffen. Dit betekent dat de vrouw haar eis in conventie in eerste aanleg heeft ingesteld jegens een niet bevoegde partij en dat de man niet bevoegd was zijn eis in reconventie in te stellen. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de bestreden vonnissen moeten worden vernietigd en dat de vrouw alsnog niet-ontvankelijk in haar eis in conventie en de man alsnog niet-ontvankelijk in zijn eis in reconventie moet worden verklaard.
2.7
Dat de vrouw pas in de loop van de procedure bij de rechtbank kennis heeft gekregen van het bewind, wat daar ook van zij, doet aan het vorenoverwogene niet af.
2.8
De man heeft aangevoerd en met een - niet betwiste - verklaring van de bewindvoerder onderbouwd dat de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep met medeweten en instemming van de bewindvoerder heeft plaatsgevonden. De man heeft daarbij aangevoerd dat de bewindvoerder de bevoegdheid te procederen aan hem heeft overgedragen. Voorts heeft hij aangevoerd dat de vrouw niet in haar procesbelangen is geschaad. Wat daar ook van zij, ook deze gestelde omstandigheden doen niet af aan het vorenoverwogene. Overigens blijkt nergens uit, ook niet uit de overgelegde verklaring, dat de bewindvoerder de bevoegdheid te procederen aan de man heeft overgedragen.
2.9
De slotsom is dat de bestreden vonnissen moeten worden vernietigd en dat de vrouw niet-ontvankelijk in haar eis in conventie en de man niet-ontvankelijk in zijn eis in reconventie moet worden verklaard.
2.10
Gelet op de aard van de relatie van partijen en het feit dat het geschil uit die relatie voortvloeit, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna te vermelden.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt de vonnissen van de rechtbank te Almelo van 13 juni 2007, 20 februari 2008, 16 juli 2008, 19 november 2008, 26 augustus 2009, 13 januari 2010 en 21 april 2010 en doet opnieuw recht;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar eis in conventie;
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn eis in reconventie;
compenseert de kosten van beide instanties aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, H. van Loo en R. Prakke-Nieuwenhuizen, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 december 2012.